Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Religionis causa (CE 2017) - Mythe en rite in Livius’ geschiedenis van Rome

0 .0 EXAMENWOORDENLIJST {1-884; praesum}

Jaar 6 (vwo)

[0-100]
deinde = vervolgens; verder
regno = koning zijn; heersen {regnare}
is, ea, id =hij/zij/het, deze/dit, die/dat; hij, deze, die; hij, deze, dat; hij, dit, die; hij, dit, dat {x3}
atque = en; en ook
qui, quae, quod = die, welke, hoe{x3}
stirps, stirpis = stam; familie; geslacht {v.}
magnus = groot
sum = zijn/bestaan, toebehoren aan; zijn, toebehoren aan; bestaan, toeberhoren aan {x2; esse, fui, futurus}
regnum = koningschap, koninkrijk {x2}
gens, gentis =geslacht; (volks)stam; stam; volk {v.}
lego = verzamelen, kiezen, lezen {x3; legere, legi, lectum}
multus = veel; talrijk
tamen = toch; echter
vis, vim, vi = kracht/sterkte/geweld, macht/invloed; kracht, macht; kracht, invoed; geweld, macht {x2; v.}
possum = kunnen, invloed hebben/gelden; kunnen, invloed hebben; kunnen, gelden {x2; posse, potui}
quam = hoe!, wat! {x2}
quam = dan {+ comp.}
quam = zo ... mogelijk {+ superl.}
quam = (zo)als; zoals; als {+ tam}
voluntas, atis = wil {v.}
pater, tris = vader {m.}
aut = of
aetas, atis = tijd; leeftijd {v.}
pello = drijven; stoten; slaan {pellere, pepuli, pulsum}
frater, tris = broer {m.}
addo = toevoegen {addere, addidi, additum}
scelus, eris = misdaad; misdadigheid {o.}
filia = dochter
per = door (... heen); over (... heen); door ... heen; over ... heen; door; over {+ acc.}
species, ei = aanblik/uiterlijk, schijn; aanblik, schijn; uiterlijk, schijn {x2; v.}
honos, oris = eer; ereambt
perpetuus = ononderbroken; voortdurend
cum = toen/terwijl, wanneer, toen; terwijl, wanneer, toen {x3; + ind.}
cum = toen; omdat; hoewel; terwijl {+ con.}
cum = samen met; in gezelschap van {+ abl.}
spes, spei = verwachting; hoop {v.}
adimo = van iemand wegnemen; aan iemand ontnemen {+ dat.; adimere, ademi, ademptum}
sed = maar
debeo = moeten, verschuldigd zijn {x2; debere, debui, debitum}
ut = opdat; dat {+ con.}
fatum = godsspraak, noodlot {x2}
tantus = zo groot; zoveel
origo, inis = oorsprong {v.}
urbs, urbs = stad {v.}
secundum = (onmiddellijk) achter; (onmiddelijk) na; achter; na; volgens {+ acc.}
deus = god; godheid
ops, opis = kracht; hulp {v.}
imperium = macht/heerschappij/opperbevel,gebied; macht, gebied {x2}
principium = begin; oorsprong
edo = eten {edere, edi, esum}
seu ... seu = of ... of
ita = zo; op deze wijze
reor = menen {reor, reri, ratus sum}
quia = omdat
auctor, oris = initiatiefnemer; maker; schrijver {m.}
culpa = schuld
honestus = geacht; fatsoenlijk
incertus = onzeker; onbepaald
nec = en niet; ook niet; maar niet; zelfs niet
homo, hominis = mens; man; kerel {m.}
ipse, ipsa, ipsum = zelf; juist; op zichzelf; alleen
a = van ... uit/vanuit/van ... af/vanaf, door; vanuit, door; vanaf, door{x2; + abl.}
regius = koninklijk
sacerdos, otis = priester(es); priester; priesteres {m./v.}
vincio = boeien; ketenen {vincire, vinxi, vinctum}
in = in; naar (binnen); naar (... toe); naar {+ acc.}
in = in; op; bij {+ abl.}
vindico = aanspraak maken op/opeisen, beschermen/redden, optreden tegen/bestraffen; aanspraak maken op, beschermen, optreden tegen; opeisen, beschermen, bestraffen {x3; vindicare}
custodia = bewaking; verzekerde bewaring; gevangenis
do = geven {dare, dedi, datum}
puer, pueri = kind; jongen; slaaf
aqua = water
mitto = zenden; laten gaan {mittere, misi, missum}
iubeo = bevelen {iubere, iussi, iussum}
fors = toeval {v.}
quidam, quaedam, quoddam = een zeker (iemand);een zeker (iets); een zeker {ev.}
quidam, quaedam, quaddam = enige; zekere {mv.}
super = boven; over {+ acc.}
ripa = oever
ef-fundo = uitgieten, verdrijven, verspillen {x3; effundere, effudi, effusum}
lenis, is = zacht; kalm
ad = naar; tot; bij {+ acc.}
iustus = rechtvaardig; rechtmatig
cursus, us = loop; koers {m.}
amnis, is = rivier {m.}
et = en; ook
quamvis = hoewel {+ con.}
quamvis = hoezeer ook; willekeurig
infans, antis = klein kind; baby
fero = dragen/brengen/halen, verdragen; dragen, verdragen {x2; ferre, tuli, latum}
velut = zoals; alsof; als het ware
rex, regis = koning {m.}
prope = dichtbij {+ acc.}
prope = dichtbij, bijna; dichtbij; bijna {+ bijw.}
ubi = waar
ubi = zodra (als); zodra; toen {+ ind. pf.}
nunc = nu
voco = roepen; noemen {vocare}
expono = uiteenzetten {exponere, exposui, expositum}
vastus = woest, reusachtig/geweldig; woest, reusachtig; woest, geweldig {x2}

[101-200]
tum = toen; dan; vervolgens
hic = hier
locus = plaats; oord; plek
solitudo, inis = eenzaamheid {v.}
teneo = houden; vasthouden; bezitten {tenere, tenui}
fama = gerucht; (goede / slechte) naam; naam; reputatie
tenuis, is = dun; armoedig; zwak
ex = uit/vanuit, sinds, ten gevolge van; uit, sinds, ten gevolge van {x3; + abl.}
mons, montis = berg {m.}
circa = om ... heen; rondom; omstreeks {+ acc.}
flecto = buigen {flectere, flexi, flexum}
adeo = gaan naar; zich wenden tot {ire, ii, itum}
praebeo = verschaffen {praebere, praebui, praebitum}
lingua = tong, spraak/taal; tong, taal; spraak, taal {x2}
magister, stri = leraar; schoolmeester
pecus, oris = vee {o.}
invenio = vinden; ontdekken {invenire, inveni, inventum}
nomen, inis = naam; benaming {o.}
ab = van ... uit/vanuit/van ... af/vanaf, door; vanuit, door; vanaf, door{x2; + abl.}
uxor, oris = echtgenote {v.}
educo = naar buiten voeren {educere, eduxi, eductum}
vulgo = over het algemeen; overal; massaal {bijw.}
corpus, oris = lichaam/lijf, lijk; lichaam, lijk; lijf, lijk {x2; o.}
inter = tussen; te midden van; onder {+ acc.}
pastor, oris = herder {m.}
puto = rekenen, menen/beschouwen als; rekenen, beschuwen als; menen, beschouwen als {x2; putare}
inde = daarvandaan
fabula = verhaal; toneelstuk
ac = en; en ook
miraculum = wonder
gigno = verwekken; voortbrengen; baren {gignere, genui, genitum}
itaque = (en zo) dientengevolge; daarom; dientengevolge
primum = voor de eerste maal; ten eerste
adolesco = opgroeien {adolescere, adolevi, adultum}
hinc = hiervandaan
animus = geest/ziel/hart, moed; geest, moed {x2}
sumo = nemen {sumere, sumpsi, sumptum}
iam = al; reeds; nu; spoedig
non = niet
fera = wild dier
tantum = slechts
praeda = buit
impetus, us = aandrang; geestdrift; aanval {m.}
facio = maken; doen {facere, feci, factum}
rapio = roven {rapere, rapui, raptum}
divido = scheiden; (ver)delen; delen {videre, visi, visum}
cresco = groeien {crescere, crevi, cretum}
dies, ei = dag; termijn {m., v.}
grex, gregis = kudde, groep/troep; kudde, groep; kudde, troep {x2; m.}
iuvenis, is = jong {bv. nw.}
iuvenis, is = jongeman; jonge vrouw {zn.; m./v.}
iocus = scherts
celebro = vieren; verheerlijken; druk bezoeken {celebrare}
dein = vervolgens; verder
appello = aanspreken; noemen {pellare}
ibi = daar
genus, eris = geslacht; soort {o.}
ante = voor {+ acc.}
ante = tevoren; vroeger {adv.}
tempestas, atis = tijd(sgewricht), onweer/noodweer/storm; tijd, onweer; tijd, storm {x2; v.}
locum = plaats
affero = aandragen, berichten {x2; afferre, attuli, allatum}
instituo = instellen, beginnen, onderwijzen {x3; instituere, institui, institutum}
nudus = naakt; onbedekt
curro = rennen; lopen {currere, cucurri, cursum}
dedo = overgeven; uitleveren; prijsgeven {dedere, dedidi, deditum}
notus = bekend
ob = naar ... toe; wegens {+ acc.}
ira = toorn
amitto = verliezen; opgeven {ammittere, amisi, amissum}
se = zich
defendo = afweren, verdedigen {x2; defendere, defendi, defensum}
remus = roeiriem
capio = nemen; grijpen {capere, cepi, captum}
trado = overgeven, overleveren {x2; tradere, tradidi, traditum}
ultro = uit eigen beweging; nog bovendien
accuso = aanklagen; beschuldigen {accusare}
crimen, inis = beschuldiging, misdaad {x2; o.}
maxime = het meest; zeer; voornamelijk
ager, agri = akker/land/veld, gebied; akker, gebied; land, gebied; veld, gebied {x2}
fio = worden, gemaakt worden, gebeuren {x3; fieri, factus sum}
colligo = verzamelen, concluderen {x2; colligere, collegi, collectum}
manus, us = hand {v.}
modus = maat; manier
ago = doen; handelen; onderhandelen {agere, egi, actum}
sic = zo; op deze wijze
supplicium = zware straf; doodstraf; executie
initium = begin
apud = bij {+ acc.}
nam = want
scio, scire, scivi, scitum = weten; kennen {scire, scivi, scitum}
tempus, oris = tijd {o.}
tollo = opheffen, aanheffen, wegnemen {x3; tollere sustuli, sublatum}
res, rei = zaak; ding; aangelegenheid {v.}
nisi = als niet; tenzij
occasio, onis = gelegenheid; kans
necessitas, atis = noodzaak; nood {v.}
aperio = openen, openbaren {x2; aperire, aperui, apertum}
nolo = niet willen {nolle, nolui}
prior, prioris = vroeger; eerder; belangrijker {prius}
venio = komen {venire, veni, ventum}
metus, us = vrees; angst {m.}
subigo = onderwerpen; bedwingen {subigere, subegi, subactum}
habeo = hebben/houden, geloven/menen/beschouwen als; hebben, geloven {x2; habere, habuit, habitum}
audio = horen; vernemen {audire, audivi, auditum}
comparo = vergelijken, voorbereiden, verwerven {x3; comparare}
parum = te weinig; niet genoeg
tango = aanraken {tangere, tetegi, tactum}
memoria = geheugen; herinnering
nepos, potis = kleinzoon; neef {m.}
[201-300]
demum = pas; (uit)eindelijk; eindelijk
pervenio = bereiken {pervenire, perveni, perventum}
haud = niet
procul = in / uit de verte; ver (weg); in de verte; uit de verte; ver; {bijw.}
quin = waarom niet
quin = of; dat {+ con.}
undique = van/aan alle kanten; van alle kanten; aan alle kanten
dolus = list
necto = knopen; verbinden; boeien {nectere, nex(u)i, nexum}
enim = immers; namelijk; want
par, paris = gelijk, passend/redelijk; gelijk, passend; gelijk, redelijk {x2}
alius, alia, aliud = een ander {gen. alterius, dat. alii}
iter, itineris = reis/mars/tocht, weg/straat/pad; reis, weg {x2; o.}
certus = zeker; bepaald
domus, us = huis {v.}
adiuvo = helpen {adiuvare, adiuvi, adiutum}
tumultu = onrust; oproer; tumult
hostis, is = vijand; staatsvijand {m.}
invado = binnendringen; aanvallen {invadere, invasi, invasum}
adorior = ondernemen, aanvallen {x2; adorior, adoriri, adortus sum}
arx, arcis = burcht {v.}
praesidium = bescherming/gewapend escorte, bezetting/garnizoen; bescherming, bezetting {x2}
arma, orum = wapens, gereedschappen {x2; o. mv.}
obtineo = bezetten; bezet houden {obtinere, obtinui, obtentum}
postquam / post ... quam = nadat {+ ind. pf.}
caedes, is = moord; bloedbad {v.}
pergo = verdergaan {pergere perrexi, perrectum}
video = zien {videre, vidi, visum}
extemplo = direct; onmiddellijk
concilium = vergadering
cognosco = leren kennen; vernemen {cognoscere, cognovi, cognitm}
tyrannus = tiran
ostendo = tonen; in het vooruitzicht stellen {ostendere, ostendi}
medius = zich in het midden bevindend
contio, onis = volksvergadering {v.}
agmen, inis = eger op mars; colonne {o.}
ingredior = binnengaan, zich met iets inlaten/beginnen met iets; binnengaan, beginnen met iets; binnegaan, zich met iets inlaten {x2; ingredior, ingredi, ingressus sum}
avus = grootvader
saluto = groeten; begroeten {salutare}
sequor = volgen; meegaan {sequor, sequi, secutus sum}
omnis, is = geheel, elk/ieder; geheel, elk; geheel, ieder {x2}
multitudo, inis = menigte; massa {v.}
consentio = overeenstemmen; het eens zijn {consentire, consensi, consensum}
vox, vocis = stem; woord {v.}
efficio = totstandbrengen; bereiken {efficere, effeci, effectum}
permitto = toestaan; veroorloven {permittere, permisi, permissum}
cupido, inis = begeerte; verlangen {v.}
condo = opbergen/verbergen, stichten; opbergen, stichten; verbergen, stichten {x2; condere, condidi, conditum}
supersum = over zijn; overblijven {superesse, superfui}
accedo = naderen; erbij komen {accedere, accessi, acceddum}
facilis, is = gemakkelijk
parvus = klein
prae = door; in vergelijking met {+ abl.}
malum = kwaad; ongeluk
foedus, eris = verdrag {o.}
certamen, inis = wedstrijd; strijd; gevecht {o.}
satis = genoeg
quoniam = aangezien
discrimen, inis = onderscheid, beslissing, crisis/gevaar; onderscheid, beslissing, crisis; onderscheid, beslissing, gevaar {x3; o.}
augurium = voorspelling; voorteken
novus = nieuw
rego = sturen/besturen, richten; sturen, richten; besturen, richten {x2; regere, rexi, rectum}
templum = heilige plek; heiligdom; tempel
sex = zes
nuntio = berichten; berichten {nuntiare}
numerus = getal; aantal; rang
uterque, utraque, utrumque = elk van beide(n); beide(n); elk van beide; beide
suus = zijn eigen; haar eigen; hun eigen; zijn; haar; hun {reflexief}
ille, illa, illud = die daar
prae-cipio = voorschrijven; onderricht geven {prae-cipere, prae-cepi, prae-ceptum}
at = maar; echter; daarentegen
avis, is = vogel {v.}
traho = trekken/slepen, rekken; trekken, rekken; slepen, rekken {x2; trahere, traxi, tractum}
verto = draaien; wenden {vertere, verti, versum}
turba = verwarring, verwarde menigte; verwarring, menigte {x2}
cado = vallen {cadere, cecidi, casurus}
murus = muur
iratus = boos
verbum = woord
quoque = ook
adicio = toevoegen {adicere, adieci, adiectum}
quicumque, quaecumque, quodcumque = wie ook maar; wat ook maar; welk ook maar
moenia, moenium = stadsmuur {o.; plurale tantum}
meus =mijn
interficio = doden {interficere, interfeci, interfectum}
solus, solius, soli = alleen
potior = zich meester maken van {+ abl.; potior, potiri, potitus sum}
munio = bouwen, versterken {x2; munire, muni(v)i, munitum}
sacer, sacra, sacrum = gewijd/heilig, vervloekt; gewijd, vervloekt; heilig, vervloekt {x2}
Graecus = Griek; Grieks
bos, bovis = rund
mirus = wonderbaarlijk; buitengewoon
qua = waarlangs/waar/waarheen, hoe; waarlangs, hoe; waar, hoe; waarheen, hoe {x2}
traicio = overbrengen/overzetten, doorboren; overbrengen, doorboren; overzetten, doorboren {x2; traicere, traieci, traiectum}
quies, etis = rust; ontspanning {v.}
laetus = blij; opgewekt; vrolijk
reficio = herstellen; vernieuwen {reficere, refeci, refectum}
fessus = vermoeid; uitgeput
via = weg; straat
[301-400]
vinum = wijn
opprimo = onderdrukken; overweldigen {opprimere, oppressi, oppressum}
ferox, ocis = wild; fel
averto = afwenden {avertere, averti, aversum}
volo= willen {velle, volui}
si = als; of misschien; of
spelunca = grot; kloof
vestigium = spoor; voetspoor
quaero = zoeken; vragen {quaerere, quaesivi, quaesitum}
dominus = heer des huizes; meester; eigenaar; heer
deduco = naar beneden brengen, overbrengen naar; naar beneden brengen, overbrengen {x2; deducere, deduxi, deductum}
primus = voorst; eerst; belangrijkst
somnus = slaap
oculus = oog
pars, partis = deel; kant {v.}
absum = afwezig zijn; ontbreken {abesse, afui, afuturus}
sentio = waarnemen/voelen/ervaren/(be)merken, menen/denken; waarnemen, menen; waarnemen, denken {x2; sentire, sensi, sensum}
infestus = vijandig
relinquo = verlaten; achterlaten {relinquere, reliqui, relictum}
reddo = teruggeven {reddere, reddidi, redditum}
reddo = maken tot {+ 2x acc.; reddere, reddidi, redditum}
converto = omkeren {convertere, converti, conversum}
prohibeo = verhinderen; verbieden {prohibere, prohibui, prohibitum}
conor = proberen {conor, conari}
fides, ei = vertrouwen, trouw/betrouwbaarheid, bescherming/steun; vertrouwen, trouw, bescherming {x3; v.}
mors, mortis = dood {v.}
auctoritas, atis = invloed; aanzien; gezag; macht {v.}
magis = meer; eerder; liever
vir, viri = man; echtgenoot
litterae, arum = brief,wetenschap, literatuur {x3; mv.}
ars, artis = kunst/kunstvaardigheid, wetenschap; kunst, wetenschap; kunstvaardigheid, wetenschap {x2; v.}
divinitas = goddelijkheid
credo = geloven {+ dat.; credere, credidi, creditum}
credo = toevertrouwen {credere, credidi, creditum}
mater, tris = moeder {v.}
adventus, us = komst; aankomst {m.}
concursus, us = oploop/opstootje, botsing; oploop, botsing; opstootje, botsing {x2; m.}
reus = aangeklaagde
facinus, oris = daad, schanddaad/misdaad; daad, schanddaad; daad, misdaad {x2; o.}
causa = oorzaak, (rechts)zaak; oorzaak, zaak; oorzaak, rechtszaak {x2}
habitus, us = houding, kleding, toestand {x3; m.}
forma = vorm/gestalte/uiterlijk, schoonheid; vorm, schoonheid; gestalte, schoonheid; uiterlijk, schoonheid {x2}
amplus = ruim/groot, belangrijk; ruim, belangrijk; groot, belangrijk {x2}
humanus = menselijk/innemend, beschaafd/ontwikkeld; menselijk, beschaafd; menselijk, ontwikkeld; {x2}
intueor = bekijken; beschouwen {intueor, intueri, intuitus sum}
patria = vaderland
accipio = ontvangen, vernemen/begrijpen; ontvangen, vernemen; ontvangen, begrijpen {x2; accipere, accepi, acceptum}
natus = zoon
inquit = zegt hij; zei hij
tu = jij; u
ego = ik
augeo = vermeerderen; vergroten {augere, auxi, auctum}
caelestis, is = hemels
cano = zingen; (een instrument) spelen; spelen {canere, cecini}
ara = altaar
dico = zeggen/spreken, noemen; zeggen, noemen; spreken, noemen {x2; dicere, dixi, dictum}
olim = eens; ooit
terra = aarde; land
tuus = jouw; uw
colo = verzorgen, bebouwen, vereren/ aanbidden; verzorgen, bebouwen, vereren {x3; colere, colui, cultum}
dexter = rechts; rechter
omen, ominis = voorteken {o.}
ait = beweert hij; zegt hij; beweerde hij; zei hij
posterus = volgend; komend
exercitus, us = leger {m.}
instruo = opstellen/uitrusten, onderrichten; opstellen, onderrichten; uitrusten, onderrichten {x2; instruere, instruxi, instructum}
collis, is = heuvel {m.}
campus = vlakte; veld
compleo = vullen {complere, complevi, completum}
descendo = afdalen {descendere, descendi, descensum}
aequus = vlak/ gelijk, rechtvaardig {x2}
cupiditas, atis = begeerte; verlangen {v.}
subeo = gaan / komen onder; naderen; gaan onder; komen onder {subire, subii, subitum}
princeps, cipis = eerste; voornaamste; vorst; leider {m.}
utrimque = van / aan beide kanten; van beide kanten; aan beide kanten
pugna = gevecht
iniquus = ongelijk, onrechtvaardig {x2}
signum, i = teken; veldteken; signaal; kenteken {o.}
audacia = moed, overmoed {x2}
sustineo, = uithouden; verdragen {sustinere, sustinui, sustentum}
acies, ei = slaglinie; slagveld {v.}
fundo = (uit)gieten, verstrooien/verdrijven; uitgieten, verstrooien; uitgieten, verdrijven{x2; fundere, fudi, fusum}
vetus, eris = oud
porta = poort
fugio = vluchten; mijden {fugere, fugi, fugiturus}
caelum = hemel; weer; klimaat
fundamentum = fundament; grondslag
iacio = werpen {iacere, ieci, iactum}
emo = kopen {emere, emi, emptum}
huc = hierheen; hier
armatus = bewapend; in volle uitrusting
supero = overtreffen/ overwinnen, overleven; overtreffen, overleven; overwinnen, overleven {x2; + dat.; superare}
vallis, is = dal {v.}
tendo = spannen; streven {tendere, tetendi, tentum}
demo = wegnemen {demere, dempsi, demptum}
terror, oris = schrik; verschrikking {m.}
fuga = vlucht
monumentum = gedenkteken; monument
praesens, entis = aanwezig; tegenwoordig
servo = bewaren; redden {servare}
precor = bidden; smeken {x2; precari}
veluti = zoals
preces, um = gebeden {v. mv.}
[401-500]
bonus = goed
resisto = zich verzetten tegen; weerstaan {resistere, restiti}
tamquam = alsof; als het ware
totus, totius, toti = heel
quantus = hoe groot/zo groot als, hoeveel/zoveel als; hoe groot, hoeveel; zo groot als; zoveel als{x2}
forum = marktplein, openbaarheid {x2}
spatium = ruimte/afstand, (tijds)duur/periode/termijn; ruimte, periode; afstand, duur {x2}
vinco = overwinnen; zegevieren {vincere, vici, victum}
perfidus = trouweloos; onbetrouwbaar
hospes, itis = gastvriend/gastheer, gast/vreemdeling {x2; m.}
longe = verreweg {+ superl.}
virgo, inis = jonge vrouw; maagd {v.}
pugno = vechten {pugnare}
glorior = zich beroemen op {gloriari}
equus = paard
persequor = achtervolgen; inhalen {persequor, persequi, persecutus sum}
accendo = aansteken; aanvuren {accendere, accendi, accensum}
palus, udis = moeras {v.}
con-icio = bijeenwerpen, gissen/concluderen; bijeenwerpen, concluderen; bijeenwerpen, gissen {x2; con-icere, con-ieci, con-iectum}
etiam = ook; zelfs
periculum = proef(neming), gevaar/risico; proef, gevaar; proefneming, gevaar; proef, risico; proefneming, risico {x2}
quidem = tenminste; echter
favor, oris = gunst; steun {m.}
evado, evadere, evasi, evasum = naar buiten gaan / komen, ontsnappen; naar buiten gaan, ontsnappen; naar buiten komen, ontsnappen {x2; evadere, evasi, evasum}
duo, duae, duo = twee
proelium = strijd (op het slagveld); slag
ferme = bijna; ongeveer
militia = krijgsdienst
gero = dragen/voeren, verrichten/doen; dragen, verrichten; voeren, doen {x2; gerere, gessi, gestum}
nihil = niets
divinus = goddelijk
post = achter, na; achter; na {+ acc.}
post = daarna, later; daarna; later {+ bijw.}
consilium, i = raad/raadsvergadering/beraad, plan/besluit/beleid; raad, plan; beraad, beleid {x2; o.}
bellum = oorlog
pax, pacis = vrede; vredesverdrag {v.}
profecto = inderdaad; zeker
valeo, valere = sterk zijn/gezond zijn, invloed / macht hebben, waard zijn/gelden; sterk zijn, invloed hebben, waard zijn; gezond zijn, invloed hebben, waard zijn {x3; valere, valui, valiturus}
annus = jaar
tutus = veilig
gratus = dankbaar, aangenaam/gewenst; dankbaar, aangenaam; dankbaar, gewenst {x2}
miles, itis = soldaat {m.}
celer, eris = snel {celeris, celere}
solum = grond; bodem
immortalis, is = onsterfelijk
opus, operis = werk; bouwwerk; vestingwerk {o.}
subito = plotseling {bijw.}
tam = zo(zeer); zo; zozeer
conspectus, us = zicht; gezichtsveld; aanblik {m.}
aufero = wegnemen; roven {auferre, abstuli, ablatum}
tandem = eindelijk
pavor, oris = angst {m.}
tranquillus = rustig
lux, lucis = licht; aanbreken van de dag {v.}
redeo = teruggaan; terugkeren {redire, redii, reditum}
vacuus = leeg; vrij van {+ abl.}
sedes, is = zetel; woonplaats {v.}
etsi = ook al; hoewel
sto = staan {stare, steti, staturus}
maestus = bedroefd
silentium = stilte
nascor = geboren worden; ontstaan {nascor, nasci, natus sum}
universus = geheel; gezamenlijk; algemeen
uti / ut = dat (toch); dat
semper = altijd
aliqui, aliqua / aliquae, aliquod = de een of andere {bijv.}
tacitus = zwijgend; stil
arguo = beschuldigen, bewijzen {x2; arguere, argui}
alter, altera, alterum = de een / andere (van twee); de een; de ander {van twee}
unus, unius, uni = één
civitas, atis = staat/stad(staat), burgerij, burgerrecht; staat, burgerij, burgerrecht; stad, burgerij, burgerrecht; stadstaat, burgerij, burgerrecht {x3; v.}
gravis, is = zwaar; gewichtig; ernstig
prodo = prijsgeven; verraden; uitleveren {prodere, prodidi, proditum}
repente = plotseling; onverwachts {bijw.}
contra = tegen; tegenover {+ acc.}
contra = ertegenover; daarentegen {+ bijw.}
fas = goddelijk recht; gebod {o.}
abeo = weggaan {abire, abii, abitum}
peto = trachten te bereiken, gaan naar/zich wenden tot, streven naar, aanvallen,vragen; trachten te bereiken, gaan naar, streven naar, aanvallen, vragen; trachten te bereiken, zich wenden tot, streven naar, aanvallen, vragen {x5; petere, petivi, petitum}
caput, pitis = hoofd; kop {o.}
orbis, is = kring, wereld {x2; m.}
militaris, is = militair; leger-
nullus, nullius, nulli = geen
loquor, loqui, locutus sum = spreken/praten, zeggen; spreken, zeggen; praten, zeggen {x2; loquor, loqui, locutus sum}
plebs, plebis = volk {v.}
divitiae, arum = rijkdom {mv.}
potens, entis = machtig; in staat
adipiscor = met inspanning bereiken; verwerven {adipisci, adeptus sum}
orior = ontstaan; afstammen; opgaan {oriri, ortus sum}
facultas, atis = gelegenheid; vaardigheid {v.}
filius = zoon
seditio, onis = opstand; oproer {v.}
consido = zitten; zich vestigen {considere, consedi, consessum}
duco = leiden/brengen, geloven/menen/beschouwen als; leiden, geloven {2x; ducere, duxi, ductum}
morior, mori, mortuus sum, moriturus = sterven {mori, mortuus sum, moriturus}
diu = lang; lange tijd (langer, het langst)
diutius = langer {comp. diu}
diutissime = het langst {superl. diu}
maneo = blijven; wachten {manere, mansi, mansurus}
ignoro = niet weten; niet kennen; niet herkennen {ignorare}
decedo = weggaan {decedere, decessi, decessum}
sors, sortis = lot {v.}
inopia = gebrek; nood
matrimonium = huwelijk
[501 - 600]
summus = bovenst; hoogst
humilis, is = nederig; gering
sino = laten; toelaten {sinere, sivi, situm}
sperno = versmaden {spernere, sprevi, spretum}
exsul, ulis = verbannen, balling {x2; bv. nw. & zn. nw.; m. / v.}
obliviscor = vergeten {+ gen.; obliviscor, oblivisci, oblitus sum}
dum(modo) = mits; als ... maar {+ con.}
videor = schijnen {videor, videri, visus sum}
populus = volk
repentinus = plotseling; onverwacht
virtus, utis = voortreffelijkheid; deugdzaamheid; dapperheid {v.}
nobilitas, atis = adel / aristocratie, beroemdheid; adel, beroemdheid; aristocratie, beroemdheid {x2; v.}
fortis, is = sterk; dapper
arcesso = ontbieden; laten komen {arcressere, arcressivi, arcressitum}
nobilis, is = bekend / beroemd, voornaam; bekend, voornaam; beroemd, voornaam {x2}
imago, inis = beeld; afbeelding
persuadeo = overhalen, overtuigen {x2; persuadere, persuasi, persuasum}
sedeo = zitten {sedere, sedi, sessum}
demitto = omlaag zenden; laten zakken {demittere, demisi, demissum}
levis, is = licht; lichtzinnig
rursus = weer
aptus = passend; geschikt
peritus = ervaren; kundig; knap {+ gen.}
prodigium = wonder(teken); wonder; wonderteken
mulier, eris = vrouw; echtgenote {v.}
altus = hoog; diep
spero = verwachten; hopen {sperare}
complector = omarmen; omvatten {complector, complecti, complexus sum}
regio, onis = richting, streek / gebied; richting, streek; richting, gebied {x2; v.}
auspicium = vogelschouw; voorteken
levo = verlichten; opheffen {levare}
decus, oris = sieraad, eer / fatsoen; sieraad, eer; sieraad, fatsoen {x2; o.}
idem, eadem, idem = dezelfde
porto = dragen {portare}
fortuna = lot; geluk; ongeluk
beneficium = weldaad
concilio = voor zich winnen; innemen {conciliare}
donec = zolang (als); totdat {+ ind.}
de = van / vanuit / van ... af, over / betreffend; van, over; van, betreffend; vanuit, over; vanuit, betreffend; van ... af, over; van ... af, betreffend {x2; + abl.}
perfero = overbrengen, uithouden / verdragen; overbrengen, uithouden; overbrengen, verdragen {x2; perferre, pertuli, perlatum}
brevis, is = kort {van plaats en van tijd}
liberalis, is = voornaam, vrijgevig {x2}
obeo = tegemoet gaan; bezoeken {obire, obii, obitum}
officium = dienst, plicht {x2}
amicitia = vriendschap
adduco = ergens heenbrengen, ertoe brengen {x2; adducere, adduxi, adductum}
ius, iuris = recht {o.}
familiaris, is = vertrouwd / bevriend, goede bekende / huisvriend; vertrouwd, huisvriend {x2; bv. nw. & zn. nw.}
publicus = openbaar; algemeen; staats-; officieel
intersum = ertussen zijn / liggen; bijwonen; deelnemen; ertussen zijn; ertussen liggen {+ dat.; interesse, interfui}
postremo = tenslotte
liberi, orum = kinderen {m.}
eventus, us = afloop; resultaat; gebeurtenis {m.}
dormio = slapen {dormire}
ardeo = in brand staan {ardere, arsi, arsurus}
conspectus, us = zicht; gezichtsveld, aanblik {m.}
igitur = dus
clamor, oris = geschreeuw {m.}
retineo = vasthouden; behouden {retinere, retinui, retentum}
moveo = bewegen, indruk maken op {x2; movere, movi, motum}
veto = verbieden {vetare, vetui, vetitum}
sponte = uit zichzelf; vanzelf {abl.}
flamma = vlam; vuur
cultus, us = verzorging, levenswijze / beschaving; verzorging, levenswijze; verzorging, beschaving {x2; m.}
licet = het is geoorloofd; het staat vrij {licere, licuit}
lumen, inis = licht; lamp {o.}
quondam = eens / ooit, soms; eens, soms; ooit, soms {x2}
noster = onze
dubius = twijfelachtig
materia = stof; materiaal; onderwerp
ingens, entis = geweldig; buitengewoon
privatim = als particulier {bijw.}
liber, libera, liberum = vrij
coepi = ik begon; ik ben begonnen {coepisse; pf.}
erudio = onderrichten; opleiden {erudire}
ingenium = aard / karakter, aanleg / talent; aard, aanleg; aard, talent; karakter, aanleg; karakter, talent{x2}
excito = opwekken; aanvuren {excitare}
evenio = uitkomen; aflopen; gebeuren {evenire, eveni, eventum}
cor, cordis = hart {o.}
verus = waar; werkelijk; echt
quisquam, quicquam = iemand; iets
iuventus, utis = jeugd {v.}
ullus, ullius, ulli = (ook maar) enig; ook maar enig; enig {bvnw.}
confero = bijeenbrengen / bijeendragen, vergelijken; bijeenbrengen, vergelijken; bijeendragen, vergelijken {x2; conferre, contuli, collatum}
honor, oris = eer; ereambt {m.}
serva = slavin
servio = slaaf zijn; dienen{+ dat.; servire}
sententia = mening; spreuk
occido = ondergaan {occidere, occidi, occasum}
reliquus = overig
captivus = krijgsgevangen; krijgsgevangene
magnitudo, inis = grootte {v.}
usus, us = gebruik; nut; omgang {m.}
ne = opdat niet {+ con.}
simul = gelijktijdig; tegelijk {bijw.}
aliquis, aliquid = iemand; iets {znw.}
fanum = heiligdom; tempel
communis, is = gemeenschappelijk; algemeen
consensus, sus = overeenstemming {m.}
laudo = loven; prijzen {laudare}
[601 - 700]
industria = ijver; inspanning
iungo = verbinden; verenigen {iungere, iunxi, iunctum}
saepe, saepius, saepissime = vaak, vaker, vaakst; vaak {comp. & superl.}
certo = zeker; stellig {bijw.}
quamquam = hoewel
omitto = opgeven; laten varen; loslaten {omittere, omisi, omissum}
cura = zorg; verzorging
tempto = proberen, betasten {x2; temptare}
privatus = zonder ambt; particulier; persoonlijk
familia = huishouding, familie, personeel {x3}
miror = zich verwonderen; bewonderen {mirari}
figo = vasthechten / bevestigen, doorboren; vasthechten, doorboren; bevestigen, doorboren {x2; figere, fixi, fixum}
cornu, us = hoorn, vleugel van het leger {x2; o.}
habito = (be)wonen; bewonen; wonen {habitare}
vates, is = waarzegger; profeet; ziener {m. / v.}
civis, is = burger {m. / v.}
carmen, inis = lied; gedicht; toverspreuk {o.}
statuo = plaatsen, vaststellen / besluiten; plaatsen, vaststellen; plaatsen, besluiten {x2; statuere, statui, statutum}
memor, oris = denkend aan; zich herinnerend {+ gen.}
quis, quid = wie, wat, iemand, iets; wie; wat; iemand; iets; wie, iemand; wat, iets
paro = voorbereiden / van plan zijn, verkrijgen / zich verschaffen / verwerven; voorbereiden, verkrijgen; voorbereiden, verwerven; van plan zijn, verkrijgen; van plan zijn, verwerven; voorbereiden, zich verschaffen; van plan zijn, zich verschaffen {x2; parare}
vivo = leven {vivere, vixi, victurus}
flumen, inis = rivier {o.}
infimus = onderst; laagst
religio, onis = gewetensbezwaar, zorgvuldigheid, godsdienst / geloof; gewetensbezwaar, zorgvuldigheid, godsdienst; gewetensbezwaar, zorgvuldigheid, geloof {x3; v.}
respondeo = antwoorden {respondere, respondi, responsum}
cupio = wensen; verlangen; begeren {cupere, cupivi, cupitum}
interea = ondertussen
perficio = voltooien {perficere, perfeci, perfectum}
faber, bri = arbeider; handwerksman {m.}
pecunia = geld; vermogen
labor = glijden {labor, labi, lapsus sum}
minor, minus, oris = comp van parvus, kleiner
traduco = overbrengen {traducere, traduxi, traductum}
sub = (tot) onder, kort voor / na; tot onder, kort voor; onder, kort voor; tot onder, kort na; onder, kort na {+ acc.; x2}
sub = onder {+ abl.}
vix = nauwelijks
adaequo = gelijkmaken; evenaren {adaequare}
exerceo = oefenen; uitoefenen {excercere, excercui}
onus, oneris = last; lading; vracht {o.}
colonus = kolonist; boer
occupo = innemen; bezetten {occupare}
latus, lateris = zijde; zijkant; flank {o.}
finis, is = grens; einde; doel {m.}
mare, maris = zee {o.}
pectus, oris = borst; hart {o.}
anxius = angstig
adhibeo = aanwenden; erbij halen {adhibere, adhibui, adhibitum}
oraculum = orakelspreuk, -plaats; orakelspreuk; orakelplaats
neque = en niet; ook niet; maar niet; zelfs niet
committo, = toevertrouwen { committere, commisi, commissum}
audeo = durven; wagen {audere, ausus sum}
ignotus = onbekend
proficiscor = vertrekken; optrekken {proficiscor, proficisci, profectus sum}
comes, itis = metgezel; begeleider {m./v.}
soror, oris = zuster {v.}
timeo = vrezen; bang zijn {timere, timui}
ergo = dus; daarom
lateo = verborgen zijn; zich schuilhouden {latere, latui}
donum = geschenk
incedo = voortschrijden/oprukken, overmeesteren; voortschrijden, overmeesteren; oprukken, overmeesteren {x2; incedere, incessi, incessum}
specus = grot; kloof
vester, vestra, vestrum = jullie; uw
sextus = zesde
ignarus = onkundig; onwetend; onervaren {+ gen.}
expers, pertis = vrij van; zonder {+ gen.}
taceo = (ver)zwijgen; verzwijgen; zwijgen {tacere, tacui, tacitum}
uter, utra, utrum = wie van beiden {gen.: utrius, dat.: utri}
specto = bekijken; kijken naar {spectare}
contingo = aanraken, ten deel vallen {x2; contingere, contigi, contactum}
scilicet = natuurlijk; vanzelfsprekend
mortalis, is = sterfelijk
adversus = gekeerd naar/tegenover(staand), vijandelijk; gekeerd naar, vijandelijk; tegenover, vijandelijk; tegenoverstaand, vijandelijk {x2}
motus, us = beweging {m.}
immensus = onmetelijk; oneindig
altitudo, inis = hoogte; diepte {v.}
pro = voor; in vergelijking met; wegens {+ abl.}
quisque, quaeque, quidque / quodque = ieder; elk
priusquam, prius ... quam = voordat
egregius = uitstekend; voortreffelijk
dubito = twijfelen; aarzelen {dubitare}
an = of soms
immineo = boven het hoofd hangen; bedreigen {+ dat.; imminere}
pateo = openstaan, zich uitstrekken {x2; patere, patui}
armo = bewapenen; uitrusten {armare}
lacus, us = meer {m.}
antiquus = oud; ouderwets
desum = afwezig zijn/ontbreken, in de steek laten; afwezig zijn, in de steek laten; ontbreken, in de steek laten {x2; deesse, defui, defuturus (+ da.)}
inquiro = onderzoeken; opzoeken {inquirere, inquisivi, inquisitum}
recens, entis = nieuw; vers
terreo = bang maken; schrik aanjagen {terrere, terrui, territum}
clades, is = nederlaag/verlies, onheil, schade; nederlaag, onheil, schade; verlies, onheil, schade {x3, v.}
stuprum = ontucht
comperio = (precies) te weten komen; te weten komen; precies te weten komen; vernemen {comperire, comperi, compertum}
mos, moris = zede; gewoonte; gebruik {m.}
neco = doden {necare}
conscius = op de hoogte; zich bewust; medeplichtige; vertrouweling
pontifex, ficis = hogepriester {m.}
usque = ononderbroken {bijw.}
caedo = vellen; doden {caedere, cecidi, caesum}
nefas = onrecht; zonde {o.}
[701-800]
tot = zoveel
quintus = vijfde
interim = ondertussen
aliquot = enige; enkele
vivus = levend; in leven
saxum = rots; steen
dum = terwijl {+ ind. pr.}
dum = zolang als; totdat {+ ind.}
dum = mits; als ... maar {+ con.}
legatus = gezant, onderbevelhebber {x2}
scribo = schrijven {scribere, scripsi, scriptum}
recito = voorlezen; voordragen {recitare}
divus = goddelijk; vergoddelijkt
modo = zojuist/pas geleden, alleen/slechts; zojuist, alleen; zojuist, slechts; pas geleden, alleen; pas geleden, slechts {x2}
vos = jullie; u
procedo = voortgaan; vorderen {procedere, processi, processum}
victoria = overwinning
bene = goed {bijw.}
lucrum = winst; voordeel
egredior = naar buiten gaan / komen, verlaten; naar buiten komen, verlaten; naar buiten gaan, verlaten {x2; egredior, egredi, egressus sum}
sicut = zoals
corona = erekrans, belegeringslinie {x2}
navis, is = schip {v.}
depono = neerleggen; opgeven {deponere, deposui, depositum}
impero = bevelen; beheersen {imperare}
diligentia = zorgvuldigheid; nauwgezetheid
exsequor = ten grave dragen, ten uitvoer brengen {x2; exsequor, exsequi, exsecutus sum}
senatus, us = senaat {m.; 'Raad van State’)
decerno = besluiten; bepalen {decernere, decrevi}
nuntius = bode, bericht {x2}
iudicium = oordeel/uitspraak/vonnis, proces; oordeel, proces; uitspraak, proces; vonnis, proces {x2}
malo = liever willen {malle, malui}
defero = melden/berichten, aanklagen; melden, aanklagen; berichten, aanklagen {x2; deferre, detuli, delatum}
adulescens, entis = jong; jongeman; meisje
nondum = nog niet
iudico = rechtspreken; oordelen; vonnissen {iudcare}
induco = invoeren, tot iets bewegen {x2; inducere, induxi, inductum}
proximus = dichtst bij; zeer dichtbij
opinio, onis = vermoeden/mening, verwachting; vermoeden, verwachting; mening, verwachting {x2; v.}
matrona = getrouwde dame
obviam = tegemoet {bijw.}
dea = godin
effero = uitdragen/voortbrengen, verheffen; uitdragen, verheffen; voortbrengen, verheffen {x2; efferre, extuli, elatum}
ostium = monding; ingang
insignis, is = kenmerkend; opvallend
antea = tevoren; vroeger {bijw.}
clarus = helder, beroemd {x2}
succedo = opvolgen; aflossen {+ dat.; succedere, successi, successum}
pono = plaatsen; zetten; leggen {ponere, posui, positum}
praefero = aan de dag leggen, de voorkeur geven {x2; praeferre, praetuli, praelatum}
ineo = ingaan/binnengaan, beginnen; ingaan, beginnen; binnengaan, beginnen {x2; inire, inii, initum}
aedes, is = vertrek, tempel, huis {x3; v.}
festus = feestelijk; plechtig
frequens, entis = talrijk; veelvuldig
ludus = spel, (lagere) school; spel, school; spel, lagere school {x2}
malus = slecht
morbus = ziekte
talis = zodanig; zulk; zo’n
celo = verbergen; verhullen {celare}
indicium = aanwijzing; kenmerk
consul, lis = consul {m.; hoogste vertegenwoordiger van de executieve macht}
stipendium = soldij
vitricus = stiefvader
ratio, onis = berekening, manier, verstand/inzicht, motief; rekening, manier, verstand, motief; berekening, manier, verstand, motief {x4; v.}
vinculum = boei; gevangenis
aeger, aegra, aegrum = ziek; lijdend; bedroefd
initio = inwijden
damno = veroordelen {demnare}
votum = gelofte; wens
decem = tien
decimus = tiende
purus = zuiver; eerlijk
dignus = waardig; waard {+ abl.}
tueor = beschermen {tueror, tueri, tuitus sum}
consuetudo, inis = gewoonte; omgang {v.}
amo = houden van; liefhebben; verliefd zijn {armare}
patronus = verdediger; beschermheer; beschermer
praetor, oris = pretor {m.; rechtspraak}
amor, oris = liefde {m.}
nox, noctis = nacht {v.}
valetudo, inis = gezondheid {v.}
libero = bevrijden; vrijlaten {liberare}
perturbo = in verwarring brengen {perturbare}
suadeo = aanraden {suadere, suasi, suasum}
admiror = zich verwonderen; bewonderen {admirari}
parco = sparen; ontzien {parcere, peperci}
vita = leven; leefwijze
perdo = te gronde richten; verliezen {perdere, perdidi, perditum}
propero = zich haasten, (iets) verhaasten; zich haasten, verhaasten; zich haasten, iets verhaasten {x2; properare}
cogo = bijeenbrengen, dwingen {x2; cogere, coegi, coactum}
domina = meesteres; (huis)vrouw; huisvrouw; vrouw
intro = binnentreden {intrare}
numquam = nooit
consto = vaststaan, bestaan uit, kosten {x3; constare, constiti}
nemo, inis = niemand {m./v.}
maior / maius, maioris = comp van magnus, groot; comp van magnus
viginti = twintig
infero = binnendragen, aandoen {x2; inferre, intuli, illatum}
oro = preken, verzoeken/bidden; preken, verzoeken; preken, bidden {x2; orare}
obsecro = bezweren; smeken {obsecrare}
patior = dulden; lijden {patior, pati, passus sum}
[801 - 900]
dimitto = wegzenden, opgeven {x2; dimittere, dimisi, dimissum}
tempero = in de juiste verhouding brengen; matigen; regelen {temperare}
nego =ontkennen; zeggen dat niet; weigeren {negare}
sermo, onis = gesprek; taal {m.}
careo = missen; ontberen {+ abl.; carere, carui}
venenum=gif; toverdrank
quattuor=vier
exigo = voltooien, opeisen {x2; exigere, exegi, exactum}
cur?=waarom?
eicio = uitwerpen; verbannen {eicere, eieci, eiectum}
narro = vertellen {narrare}
removeo = verwijderen {removere, removi, remotum}
tertius=derde
femina=vrouw
novi = kennen; weten {novisse, pf.}
probus=rechtschapen; fatsoenlijk; goed
convenio =samenkomen; zich verenigen {convenire, conveni, conventum}
lacrima=traan
casus, us =val; toeval; ongeval {m.}
oportet = het past; het is nodig {opportere, opportuit}
tunc=toen; dan; vervolgens
rogo =vragen {rogare}
consularis, is=consulair; van een (de) consul; oud-consul
conspicio = gewaarworden; zien; bekijken {conspicere, conspexi, conspectum}
vel=of (ook); of ook; of; of zelfs; bijvoorbeeld
nocturnus=nachtelijk
soleo = gewoon zijn; plegen {solere, solitus sum}
membrum=lid; deel; ledematen
confirmo = versterken; bevestigen; bewijzen {confirmare}
puella=meisje
admodum=tamelijk; zeer
ultra = aan de andere kant van; verder dan; meer dan {+ acc.}
ultra = aan de andere kant; verder; langer {bijw.}
fateor = bekennen {fateri, fassus sum}
gratia = aanzien/invloed/populariteit, dank(baarheid); aanzien, dankbaarheid; invloed, dankbaarheid; populariteit, dankbaarheid {x2}
index, icis =aangever; verklikker {m. / v.}
pes, pedis =voet {m.}
mereor = verdienen {mereri, meritus sum}
refero = berichten; rapporteren {referre, rettuli, relatum}
occultus=verborgen; geheim
extra = buiten {+ acc.}
extra = van / naar buiten; van buiten; naar buiten; buiten {bijw.}
admitto = toelaten {admittere, admisi, admissum}
tres, tria, trium=drie
interdiu=overdag
creo, creare = scheppen/voortbrengen, kiezen; scheppen, kiezen; voortbrengen, kiezen {x2}
mensis, is = maand {m.}
licentia= onbeperkte vrijheid; vrijheid; losbandigheid; willekeur
flagitium = schanddaad; laagheid; misdrijf
praetermitto = voorbij laten gaan; weglaten {praemittere, praemisi, praemissum}
plus=meer
mens, mentis = verstand/geest/gedachte, gezondheid; verstand, gezondheid; geest, gezondheid; gedachte, gezondheid {x2; v.}
crinis, is = haar {m.}
insum = zich bevinden in/op/bij; zich bevinden in; zich bevinden op; zich bevinden bij {inesse, infui}
integer, integra, integrum = onaangetast; onomkoopbaar
error, oris = dwaling; zwerftocht
perago = voltooien {perigere, peregi, peractum}
repeto = terugvragen, herhalen {x2; repetere, repetivi, repetitum}
aditus, us = toegang {m.}
transfero = overbrengen {transferre, transtuli, translatum}
cliens, entis = cliënt; beschermeling
potestas, atis = macht/bevoegdheid, mogelijkheid; macht, mogelijkheid; bevoegdheid, mogelijkheid {x2; v.}
ordo, inis = rij; ordening; stand {m.}
coniuratio, onis = samenzwering {v.}
coetus, us = samenkomst; vergadering {m.}
fraus, fraudis = bedrog, schade {x2; v.}
censeo = schatten/menen, stemmen voor; schatten, stemmen voor; menen, stemmen voor {x2; censere, censui, censum}
autem = echter
singularis, is = afzonderlijk; alleen-; uitzonderlijk
sine = zonder {+ abl.}
investigo = opsporen {investigare}
quaestio, onis = onderzoek; kwestie {v.}
mando = opdragen {mandare}
curo = verzorgen; zorgen voor {+ acc.; curare}
praemium = beloning; voordeel
invito = uitnodigen {invitare}
praeterea = bovendien
edictum = verordening; maatregel
aedilis, is = aediel {m.}
comprehendo = grijpen, begrijpen {x2; comprehendere, comprehendi, comprehensum}
vigilia = (periode van een) nachtwake, wachtpost/nachtwacht; nachtwake, wachtpost; nachtwake, nachtwacht {x2}
dispono = verdelen, regelen {x2; disponere, disposui, dispositum}
incendium = brand; vuur
caveo = op zijn hoede zijn voor {+ acc.; cavere, cavi, cautum}
aedificium = gebouw
praesum = aan het hoofd staan van; leiden {+ dat.; prae-esse, praefui}

Ingezonden op 29-08-2016 - 2605x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 18-03-2017.
Waardering 10 (aantal stemmen: 4)

voting system
1
2
3
4
5

Elke week wordt deze woordenlijst aangevuld tot aan het examen.

De lijst is als volgt opgebouwd;
- x2 betekent dat je twee betekenissen moet invullen, x3 betekent drie enz.
Soms zijn er meerdere combinaties mogelijk, zoals bijvoorbeeld; ''is, ea, id =hij/zij/het, deze/dit, die/dat''.
In dat geval wordt meestal voor de eerste optie gekozen; ''hij, deze, die'', maar je mag ook alle opties antwoorden.
Als er niet meer dan twee opties worden gegeven, dan zijn er vaak meerdere combinaties in je antwoord mogelijk.
- Bij werkwoorden wordt de infinitivusvorm en soms ook perfectum en futurum in het rood weergegeven.
- Het geslacht wordt ook in het rood weergegeven.
- Als een woord verbonden is met een speciale naamval / constructie, wordt dit vermeldt in het rood; ''quam = dan {+ comp.}''
- Wanneer er meerdere toelichtingen in het rood staan, worden deze onderscheden door een '' ; ''.
Hoeveel antwoorden je moet geven, staat altijd vooraan; ''{x3; legere, legi, lectum}''
- [0-100] staat voor een blok van 100 woorden.
Naarmate de lijst groeit, zullen aparte lijsten van blokken van 100 woorden verschijnen om het leren overzichtelijker te maken.

Verbeteringen, vragen of opmerkingen zijn altijd welkom!

Veel succes!!!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Religionis causa (CE 2017) - Mythe en rite in Livius’ geschiedenis van Rome

0 .0 EXAMENWOORDENLIJST {1-884; praesum}