Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Let's go digital!
› 4 wohnen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Let's go digital!
4 wohnen
Jaar 3 (mavo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Wohnung = de woning die Etagenwohnung = de flat das Hochhaus = de torenflat der Bauernhof = de boerderij der Schuppen = het schuurtje die Garage = de garage der Garten = de tuin die Haustür = de huisdeur das Fenster = het raam das Dach = het dak der Dachboden = de zolder der Keller = de kelder die Toilette = het toilet der Flur = de gang der Flußboden = de vloer die Treppe = de trap die Klingel = de bel der Schlüssel = de sleutel der Briefkasten = de brievenbus der Rasen = het gazon Ist es Ihr eigenes Haus? = Is het uw eigen huis? Wir mieten dieses Haus = Wij huren dit huis Das Haus steht schon einen Monat leer = Het huis staat al een maand leeg Dein Fahrrad steht noch im Schuppen = Jouw fiets staat nog in de schuur Hast du einen Schlussel mit? = Heb je een sleutel bij je? Welche Hausnummer haben Sie? = Welk huisnummer heeft u? Im Garten liegt Holz fur den Kamin = In de tuin ligt hout voor de open haard. Wir wohnen im dritten Stock = Wij wonen op de derde verdieping Es ist jemand an der Tur = Er is niemand aan de deur Im Keller konnen wir Tischtennis spielen = In de kelder kunnen we tafeltennissen Auf dem Lande fuhle ich mich wohl = Op het platteland voel ik me thuis Ich habe ein gemutliches Zimmer = Ik heb een gezellige kamer Unten ist die Kuche, das Wohnzimmer, der Flur und die Toilette = Beneden is de keuken, de woonkamer, de gang en het toilet Diese Treppe fuhrt zum Dachboden = Deze trap leidt naar de zolder Die Gartenmobel stehen auf dem Rasen = De tuinmeubelen staan op het gazon der Tisch = de tafel der Stuhl = de stoel der Sessel = de fauteuil die Couch = de bank die Möbel = de meubelen der Fernseher = het tv-toestel das Radio = de radio der Vorhang = het overgordijn die Gardine = de vitrage der Bodenbelag = de vloerbedekking das Gemälde = het schilderij der Schrank = de kast der Ofen = de kachel das Geschirr = het servies der Geschirrspüler = de vaatwasser die Spüle = het aanrecht der Kühlschrank = de koelkast der Gasherd = het gasfornuis der Staubsauger = de stofzuiger der Mülleimer = de afvalemmer Das Essen steht auf dem Tisch = Het eten staat op tafel Unser Wohnzimmer ist modern möbliert = Onze woonkamer is modern gemeubileerd Soll ich den Vorhang schließen? = Zal ik het gordijn dichtdoen? Das Radio ist zu laut = De radio staat te hard Habt ihr eine neue Couch? = Hebben jullie een nieuwe bank? Wir helfen beim Geschirrspülen = Wij helpen bij het afwassen Die Milch steht im Kühlschrank = De melk staat in de koelkast Ich lege das Fleisch ins Tiefkühlfach = Ik leg het vlees in het diepvriesvak Werfen Sie diese Sachen in den Abfalleimer = Gooit u deze spullen maar in de afvalemmer Wie funktioniert der Geschirrspüler = Hoe werkt de vaatwasser? das bett = het bed das Einzelbett = het eenpersoonsbed das Doppelbett = het tweepersoonsbed die Bettdecke = het deken das Bettlaken = het laken das Kissen = het kussen der Wecker = de wekker die Dusche = de douche das Bad = het bad; de badkamer die Seife = de zeep das Handtuch = de handdoek der Wasserhahn = de kraan die Zahnbürste = de tandenborstel die Zahnpasta = de tandpasta der Kamm = de kam der Rasierapparat = het scheerapparaat der Haartrockner = de haardroger Op het bed lag maar één deken. = Auf dem Bett lag nur eine Decke. Leg toch een kussen onder je hoofd. = Leg doch ein Kissen unter deinen Kopf. Wilt u niet een bad nemen? = Wollen Sie nicht ein Bad nehmen? Ik ga eerst eens onder de douche. = Ich gehe erst mal unter die Dusche. Heb je een stuk zeep voor mij? = Hast du ein Stück Seife für mich? Hebt u een handdoek nodig? = Brauchen Sie ein Handtuch? Wilt u mij om 7 uur wekken? = Wecken Sie mich bitte um 7 Uhr. Hebt u goed geslapen? = Haben Sie gut geschlafen? Ik heb heerlijk geslapen. = Ich habe herrlich geschlafen. Je hebt geluk, ik snurk nooit. = Du hast Glück, ich schnarche nie. De tandpasta is alweer op. = Die Zahnpasta ist schon wieder alle. Waar vind ik toiletpapier? = Wo finde ich Toilettenpapier?
Ingezonden op 21-09-2016 - 1041x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!