Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Bijzondere weefselleer
› 2 Circulatie
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Bijzondere weefselleer
, deel 1
2 Circulatie
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1. Uit welke drie onderdelen bestaat een bloedvatwand?= vanaf het lumen gezien, een tunica interna (intima) een tunica media en een tunica adventitia (externa). 2. Welke laag van de drie tunicas van een bloedvatwand is de sterkste laag?= de tunica media. 3. Welke twee types arterien ken je?= de arterien van het musculaire type en de arterien van het elastische type. 4. Welke type arterie komt het meeste voor?= type musculair. 5. Hoe is de tunica interna van een musculaire arterie opgebouwd?= endotheel, basaalmembraan, subendotheliaal laagje, membrana elastica interna. 6. Waaruit bestaat de tunica media van een musculaire arterie?= 20-40 lagen gladde spiercellen die concentrisch gerangschikt zijn. Er liggen enkele schaarse elastine vezels 7. Hoe is de tunica externa van een musculaire arterie opgebouwd?= een membrana elastica externa, bw laag van de adventitia waarin ook bloedvaten en zenuwen voor het bloedvat liggen ( vasa vasorum en nervi vasorum). 8. Welke arterien behoren tot het elastisch type?= de grotere bloedvaten zoals aorta, a. carotis communis en a. iliaca. 9. Wat is het doel van een elastisch bloedvat?= het opvangen van de bloeddruk verschillen door pulspompen van het hart. 10. Wat is het doel van een musculair bloedvat?= het verdelen van het bloedvolume. Eigenlijk hebben we te weinig bloed om alle vaten te vullen. 11. Wat is het verschil tussen een musculair en een elastische arterie?= de subendotheliale laag in het elastische type is dikker alsook de tunica media die weinig spiercellen heeft maar wel heeel veel elastine in lamellen gelegen. Een elastisch type is geler van kleur door de elastine hoeveelheid. Daarnaast liggen de collageen vezels in de tunica adventitia longitudinaal om de trekkracht te vergroten. 12. Wat is het verschil tussen een arteriole en een middelgrote slagader?= er is geen subendotheliaal laagje meer. De tunica media is tenminste nog 1 laag en de adventitia is zeer dun in de arteriole. 13. Welke twee drukken heersen er rondom/in een bloedvatstelsel?= de hydrostatische druk en de colloid osmotische druk. 14. Welke druk zorgt aan de arteriƫle kant voor vloeistof uittreden naar de omliggende weefsels?= de hydrostatische druk (bloeddruk). 15. Welke druk zorgt aan de veneuze kant voor vloeistof uittreden naar de bloedbaan?= colloid osmotische druk. 16. In totaal van beide drukken over arterieel en veneuze kant samen, welke druk is het grootst?= de hydrostatische druk aan arterieele kant, netto dus meer vocht naar de weefsels dan terug opgenomen. 17. Wat gebeurt er met het overtollig vocht in de weefsels?= gaat via de lymfe drainage terug de bloedsomloop in. 18. Wat zijn de algemene kenmerken van een arterie op doorsnede?= een dikke wand met een nauw lumen. 19. Wat zijn de algemene kenmerken van een vene op doorsnede?= een dunnen wand met een wijd lumen 20. Wat zijn de algemene kenmerken van een lymfe vat op doorsnede?= een grillig verloop van een afgelijnd endotheellaagje met een heel nauw gecollabeerd lumen. 21. Komen er op doorsnede eerder rode bloedcellen voor in een arterie of een vene?= in een vene. 22. Wat weet je over de druk in een capilair, is die constant of wisselt die met de hartslag?= die is altijd constant 23. Wat is het verschil tussen een precapilair en een arteriole?= de tunica intima bestaat uit een endotheel en een basaalmembraan. De tunica media is een discontineue laag. De adventitia is afwezig in een precapriole. 24. Noem enkele speciale soorten arterien?= een eind arterie, een arterio-veneuze shunt, een glomus, een sinusoiden of een sinus. 25. Wat is een eindarterie?= een arterie die geen collateralen meer heeft en dus wanneer verstopt, het deel achter de verstopping niet meer kan voeden. 26. Wat is er zo bijzonder aan de A. centralis van de milt?= hier is de T adventitia vervangen door een lymfocyten schede. Welke een rol speelt in de afweer. 27. Wat is een arterio-veneuze shunt?= een directe verbinding tussen arterie en vene zonder tussenkomst van haarvaatjes. Bv in vingertoppen en de darm. 28. Wat is er bijzonder aan de A. helicinae?= deze heeft longitudinale spierbalken waarbij het vat helemaal kan opkrullen en het lumen kan afsluiten. Handig om bloedingen te stelpen na bijvoorbeeld ovulatie. 29. Wat is er bijzonder aan de hersenartieren?= deze hebben een zeer dunne wand, doordat de T. media en adventitia bijna afwezig zijn. Zeer cva gevoelig. 30. Wat is een glomus?= een bolvormig structuurtje aan de arterio-veneuze shunt. Deze kan de toevoer naar de shunt regelen. 31. Welke twee heel belangrijke glomussen ken je?= de glomus caroticum en aorticum, deze meten o2 en co2 spanning en ph van het bloed. 32. Welke belangrijke sinus ken je?= de sinus caroticus. Dit is een baroreceptor en meet de bloeddruk. 33. Waar vindt uitwisseling van stoffen in het weefsel en bloedbaan plaats?= in de haarvaten ofwel capillairen. 34. Komen capillairen overal voor?= nee, komen niet voor in kraakbeen en epitheel. Daar gebeurt uitwisseling via diffusie. 35. Welke twee type capillairen heb je?= met en zonder fenestrae. 36. Wat weet je over de diameter van een capillair?= is altijd regelmatig en constant, kleiner dan een rode bloedcel zodat er goede uitwisseling plaats kan vinden. 37. Wat zijn fenestrae?= venstertjes in het endotheel waardoor uitwisseling van stoffen plaats kan vinden. 38. Wat is de functie van het diafragma op een fenestrae?= die zorgt voor een specifiekere doorlating van stoffen, niet alles mag erdoor, er wordt geselecteerd. 39. Bezitten alle capillairen met fenestrae ook een diafragma?= nee bijvoorbeeld in de nier geen diafragma op de venstertjes. 40. Wat is typisch aan een sinusoiden?= dat ze een onregelmatige ruimte omsluiten. De diameter is ongelijk en ruimer dan van een capillair. Hier kunnen iets grotere stoffen worden doorgelaten. 41. Wat is het verschil in wand opbouw tussen een vene en een arterie?= een vene heeft een dunne wand waar de adventitia dikker is dan de media. Er bestaan eigenlijk geen membrana elastica in/externa. En de media heeft meer collageen en minder elastine als een arterie. 42. Waaruit is een veneklep opgebouwd?= uit een uitstulping van de tunica intima. 43. Hoe noem je de vaten en zenuwen die een bloedvat zelf van voeding voorzien?= vasa vasorum en nervi vasorum. 44. Wat is het regeneratie vermogen van een bloedvat?= zeer goed, enkel elastine vezels herstellen niet goed. 45. Welke lagen in het hart komen overeen met de tunica intima, media en externa?= tunica intima is endocard, tunica media is myocard en tunica externa is epicard.
Ingezonden op 27-09-2016 - 1976x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!