Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
DUITS SE
› 1 SE Duits Deel 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
DUITS SE
1 SE Duits Deel 1
Jaar 6 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
der Nachwuchs = kroost unverzüglich = onmiddellijk bloß = alleen maar die Droge = drug das Gerät = apparaat geschweige denn = laat staan kündigen = opzeggen zunehmen = aankomen auf Anhieb = meteen al bald = gauw der Scherz = grap sich unterhalten = praten met verkraften = verwerken vorhanden = aanwezig bedeuten = betekenen der Muskelkater = spierpijn riechen = ruiken sich trauen = durven verpassen = missen die Zutaten = ingrediënten versprechen = beloven vermieten = verhuren der Anlass = aanleiding anwenden = toepassen berücksichtigen = rekening houden met lächerlich = belachelijk sich langweilen = zich vervelen das Merkmal = kenmerk offenbar = blijkbaar seltsam = raar der Stau = file das vergnügen = plezier der Blödsinn = onzin bestehen auf = vasthouden aan erziehen = opvoeden die Laune = humeur streiken = staken das Duzend = dozijn erfinden = uitvinden überreden = overhalen verführen = verleiden vernachlässigen = verwaarlozen die Ansicht = mening das Mittelalter = middeleeuwen die Sicherheit = veiligheid verfügen über = beschikken over der Berater = adviseur einzigartig = uniek die Rechtschreibung = spelling sich engagieren = zich inzetten verarschen = in de maling nemen hell = licht speichern = opslaan knapp = krap hervorragend = uitstekend die Tastatur = toetsenbord die Tinte = inkt das Zeichen = teken halten von = vinden van die Landwirtschaft = landbouw üblich = gebruikelijk die Vergangenheid = verleden zärtlich = reder zuverlässig = betrouwbaar die Auswirkung = het effect brauchen = nodig hebben dennoch = toch entfalten = ontplooien erstaunlich = verbazingwekkend die Erziehung = opvoeding gezielt = gericht die Herausforderung = uitdaging leider = helaas der Mangel = tekort überholt = achterhaald der Unterschied = verschil das Verhalten = gedrag zerstören = verwoesten die Absicht = bedoeling belegen = bewijzen denn = want ersetzen = vervangen nicht nur ... sondern auch = niet alleen ... maar ook herkömmlich = traditioneel in Frage stellen = ter discussie stellen stimmen = kloppen trotz = ondanks der bereich = gebied bevorzugen = de voorkeur geven bislang = tot nu toe die Daten = gegevens sich eignen = geschikt zijn kämpfen = vechten künftig = in de toekomst mittlerweile = intussen öffentlich = in het openbaar das Phänomen = verschijnsel rasant = heel snel das Versprechen = belofte verwenden = gebruiken wachsen = groeien das Ziel = doel außerdem = bovendien fast = bijna erleichtern = vergemakkelijken die Folge = gevolg hervorgehen aus = blijken kaum = nauwelijks die Maßnahme = maatregel ohnehin = toch al trotzdem = desondanks die Zeile = regel ausschalten = uiteenzetten bezeichen als = aanduiden als erfernt = vandaan das Ereignis = gebeurtenis erledigen = afhandelen der Felsen = rots das Gemälde = schilderij geschickt = handig lediglich = alleen maar malen = schilderen die Quelle = bron sofort = meteen die Taste = toets verbringen = doorbrengen die voraussetzung = voorwaarde allerdings = echter angeblich = zogenaamd die Art = soort sich beschweren = klagen daraufhin = vervolgens einfach = gewoon häufig = vaak gar = helemaal schließlich = tenslotte das Verhältnis = verhouding sich aufregen = zich opwinden sich entscheiden = beslissen das Ergebnis = resultaat erzeugen = opwekken die Forschung = onderzoek die Heimat = geboortestreek die Menge = grote hoeveelheid nutzen = gebruiken der Schritt = stap schützen = beschermen spare = bezuinigen tauschen = ruilen unbedingt = beslist der Veranstalter = organisator die Warnung = waarschuwing ablehnen = afwijzen beobachten = waarnemen die Ehe = huwelijk erfolgreich = succesvol geeignet = geschikt der Gegenstand = voorwerp die Gesellschaft = maatschappij die Grundlage = basis körperlich = lichamelijk die Lage = situatie die Lüge = leugen die Sucht = verslaving das Viertel = kwart - wijk sich benehmen = zich gedragen dämlich = stom das Jahrzehnt = decennium je = ooit der Krieg = oorlog nerven = irriteren spießig = burgerlijk stattfinden = plaatsvinden die Tasse = kopje sich verstehen = het met elkaar kunnen vinden die Zahl = aantal also = dus die Aussage = uitspraak die Ergänzung = aanvulling erzählen = vertellen schildern = beschrijven schließen aus = concluderen uit verständlich = begrijpelijk zeigen = laten zien ausstatten = voorzien van die Auswahl = keuze einladen = uitnodigen die Insel = eiland klappen = lukken der Landwirt = boer die Praxis = praktijk die Sprache = taal sich verabreden = afspreken der Verlust = verlies die Wüste = woestijn züchten = fokken die Ausbildung = opleiding sich bewerben um = solliciteren naar der Bundestag = het Duitse parlement bundesweit = in heel Duitsland die Ernähung = voeding erschöpft = uitgeput genügend = voldoende irgendwie = op de een of andere manier passieren = gebeuren ständig = voortdurend der Abstand = afstand stolz = trots vergeblich = tevergeefs völlig = helemaal die Wirtschaft = economie das Alter = leeftijd die Entfernung = afstand die Erkenntnis = inzicht erlauben = toestaan grundsätzlich = fundamenteel harmlos = ongevaarlijk prinizipiell = principieel ungefährlich = ongevaarlijk klar = duidelijk langfrisig = op de lange termijn die Veröffentlichung = publicatie versuchen = proberen die Aufmerksamkeit = aandacht die Begründung = motivering erst = pas kürzlich = pas statt = in plaats van die Verallgemeinerung = generalisatie der Verfasser = auteur wenn = als der Widerspruch = tegenstelling die Anforderung = eis die Aufgabe = taak bremsen = remmen das heißt = dat wil zeggen die Leidenschaft = passie sich leisten = zich veroorloven die Miete = huur reichen = voldoende zijn stürzen = vallen genügen = voldoende zijn hinfallen = vallen ausreichen = voldoende zijn sich umsehen = rondkijken genung sein = voldoende zijn die Verletzung = blessure der Wald = bos zahlen = betalen die Zusammensetzung = samenstelling austauschen = uitwisselen einzeln = apart ernst = serieus Geschwindigkeit = snelheid herausfinden = ontdekken sich herausstellen = blijken hinterher = achteraf im Schnitt = gemiddeld die Schicht = ploeg sie Silbe = lettergreep zuhören = luisteren zunächst = allereerst zusätzlich = extra Anspruch haben auf = recht hebben op berufstätig = werkzaam der Ehrgeiz = ambitie sich erkundigen nach = informeren naar der Feierabend = einde van de werkdag födern = stimuleren sich hereinversetzen in = zich verplaatsen in gewiss = zeker sonst = anders die Umwelt = milieu das Verständnis = begrip werben = reclame maken achter auf = letten op ähnlich sein = lijken op bestimmen = bepalen betrachten = bekijken innerhalb = binnen mischen = mengen der Alltag = het dagelijkse leven die Ausrede = smoes beliebt = populair brutal = grof die Drohung = dreiging entsprechend = overeenkomstig fehlen = ontbreken der Herd = fornuis irgendwann = ooit kingeln = aanbellen das Märchen = sprookje tatsächlich = inderdaad der Vermieter = verhuurder ziehen = trekken der Zweck = doel der Absatz = alinea in Bezug auf = met betrekking tot der Grund = reden die Lücke = open plek schaffen = redden schlimm = erg die Schlussfolgerung = conclusie übereinstimmen = overeenkomen während = terwijl zudem = bovendien das Abitur = VWO eindexamen überdies = bovendien auswendig = uit het hoofd beraten = adviseren die Beschäftigung = bezigheid die Fähigkeit = vaardigheid impfen = inenten neidisch = jaloers scheitern = mislukken der Stellvertreter = plaatsvervanger die Stufe = stap der Termin = afspraak die Verschwendung = verspilling verzögern = vertragen die Wahl = keuze das Zeugnis = rapport die Bestätigung = bevestiging entgegen = tegen ... in erhalten = ontvangen der Gegensatz = tegenstelling bekommen = ontvangen sogar = zelfs kriegen = ontvangen die Überschrift = kop zuvor = van tevoren das Bedürfnis = behoefte sich bemühen = zijn best doen sich fürchten vor = bang zijn voor das Gesetz = wet das Gleichgewicht = evenwicht der Kunde = klant spüren = voelen überflüssig = overbodig die Umfrage = enquete fühlen = voelen verzichten auf = afzien van angesichts = met het oog op behaupten = beweren erklären = uitleggen fehlerfrei = foutloos gemäß = overeenkomstig notwendig = noodzakelijk unverschämt = brutaal der Versuch = poging Bonbons =snoepjes Pralinen = bonbons Dose = blikje der Karton = doos der Enkel = kleinzoon die Schachtel = doos der Knöchel = enkel das Kleinkind = een klein kind die Garage = de garage die Werkstatt = de garage (werkplaats) der Boden = grond die Kachel = tegel die Heizung = kachel das Milieu = sociale milieu die Tafel = reep die Tafel = schoolbord der Tisch = tafel das Vorjahr = vorige jaar das Frühjahr = voorjaar der See = meer das Meer = zee die Tasche = das tas die See = zee die Tasche = de tas die Tasse = het kopje die Küche = keuken der Kuchen = taart kochen = koken der Dozent = docent (universiteit) der Lehrer = docent (school) die Lehrer = leraren Zahlen = getallen Noten = cijfers Nüsse = noten Zahl = getal Sprache = taal reden = spreken die Rede = speech das Revier = terrein der Fluss = de rivier die Familie = gezin die Verwandtschaft = familie der Schrank = kast der Kasten = kist die Kiste = krat der Sarg = doodkist das Kleid = jurk der Teppich = tapijt die Tapete = behang die Brücke = brug die Hose = broek die Schweiz = Zwitserland der Schweiß = zweet die Studie = onderzoek das Studium = studie das Diplom = diploma das Abitur = VWO-diploma das Examen = universitair examen die Prüfung = toets die Bitte = het verzoek das Büro = kantoor der Schreibtisch = bureau das Hemd = overhemd das Unterhemd = hemd die Bluse = blouse (voor vrouwen) die Jalousie = vensterluik die Eifersucht = jaloezie der Sonnenschirm = parasol die Markise = zonnescherm der Cousin = neef (zoon oom/tante) der Neffe = neef (zoon broer/zus) die Cousine = nicht (dochter oom/tante) die Nichte = nicht (dochter broer/zus) die Bank = parkbank das Sofa = woonkamerbank die Anleitung = aanwijzing die Magd = dienstmeisje die Jungfrau = maagd die junge Frau = de jonge vrouw das Haus = huis die Wohnung = woning die Kerzen = kaarsen die Kirschen = kersen die Seele = ziel die Kippe = peuk Hühner = kippen die Botschaft = ambassade die Nachricht = boodschap einkaufen = boodschappen doen die Visite = dokters bezoek bij een patiënt der Besuch = visite die Rente = pensioen der Zins = rente das Beispiel = voorbeeld das Vorbild = idool die Lage = ligging die Schicht = de laag niedrig = laag Römer = romeinen Rheuma = reuma vier = viertal die Stellung = baan die These = stelling die Hecke = haag dasGitter = hek die Gatter = hek der Zaun = hek der Seufzer = zucht die Zucht = fokkerij das Zuchthaus = huis van bewaring die Stunde = les die Uhr = uur die Bahn = spoorwegen die Fahrbahn = baan das Gymnasium = VWO das altsprachliche Gymnasium = gymnasium brutal = gewelddadig frech = brutaal stumm = stom doof = stom taub = doof eng = nauw unheimlich = eng geschickt = gestuurd frisch = vers kühl = fris gierig = gulzig geizig = gierig leicht = licht nett = aardig gerade = net schlau = slim stur = koppig cool = stoer fertig = klaar vierzig = veertig laut = hard hart = hart nur = alleen allein = in je eentje schwul = homo schwül = zwoel knapp = schaars hübsch = knap klug = knap satt = vol betrunken = zat groß = lang blau = zat lang = lang seltsam = vreemd selten = zeldzaam merkzürdig = merkwaardig roh= rauw rau = ruw schön = mooi schon = bereits sauber = schoon rein = zuiver fies = gemeen dreckig = vies eklig = vies peinlich = gênant schmerzhaft = pijnlijk bellen = blaffen anrufen = bellen mögen = houden van dürfen = mogen gekocht = gekookt gekauft = gekocht herstellen = produceren reparieren = herstellen platzen = ontploffen hinstellen = plaatsen reiten = paardrijden fahren = rijden klatschen = klappen lernen = leren studieren = studeren zählen = tellen schwitzen = zweten schweißen = lassen produzieren = produceren erzeugen = produceren lassen = laten fragen = vragen bitten = vragen beten = bidden bieten = bieden bügeln = strijken sitzen = zitten sich sitzen = gaan zitten stellen = zetten etwas vorschlagen = voorstellen jemanden vorstellen = iemand voorstellen ausstellen = tentoonstellen verschieben = uitstellen sich bemühen = inspannen aufschieben = uitstellen sich einmischen = zich bemoeien lügen = liegen liegen = liggen legen = leggen sich anstellen = in de rij gaan staan einstellen = in dienst nemen einstellen = staken anstellen = in dienst nemen aufnehmen = instellen verlagern = verplaatsen senken = verlagen sollen = moeten werden = zullen hingeraten = terecht komen klarkommen = overweg komen met kommen = klaarkomen zurechtkommen = over komen met als = toen falls = indien wann = wanneer Licht = het licht leicht = makkelijk soeben = net wie = hoe wer = wie wo = waar reden = praten der grund = de reden das Rind = rund rund = rond die Ruhe = stilte (aus)ruhen = rusten rühren = roeren das Kissen = kussen küssen = zoenen sondern = maar ohne = zonder faul = lui der Dreck = vuil der Schmutz = vuil kippen = kantelen das Blut = bloed pleite = blut plädieren = pleiten leugnen = ontkennen Lüge = leugen vor = geleden lang = voor treu = trouw Pullover = trui auch = ook der Rücken = rug reißen onanieren = masturberen einige = enkele einig sein = het eens zijn einzig = één das Verbrechen = misdaad abbrechen = verbreken das Gericht = rechtbank das Gericht = gerecht gerecht = rechtvaardig konnten = konden Ärsche = konten die Konten = bankrekeningen Huren = hoeren mieten = huren Nutten = hoeren bar = contant die Bar = bar Abmachung = afspraken absperren = afzetten Ähnlichkeit = gelijkenis Albtraum = nachtmerrie allmählich = langzamerhand Alter = leeftijd anfällig = vatbaar anfangs = in het begin Anforderungen = eisen angreifen = aanvallen Antritt = aanvaarding Anwalt = advocaat Anzeige = advertentie Arbeitsgeber = werkgever arbeitslos = werkeloos arbeitsscheu = werkschuw auf die Dauer = op ten duur auffällig = opmerkelijk aufhalten = stoppen Aufhebung = annulering Auflösung = oplossing Aufmerksamkeit = aandacht Aufschwung = opleving aufwiegen = compenseren ausbauen = uitbreiden ausgezeichnet = uitstekend Ausland = buitenland ausschließlich = alleen maar Aussehen = uiterlijk außerhalb = buiten äußern = uiten Ausweisung = verjaging Auswirkung = effect beabsichtigen = van plan zijn Bedeutung = betekenis Bedrohung = bedreiging Beeinträchtigung = belemmering Begeisterung = enthousiasme Beipackzettel = bijsluiter Beispiel = voorbeeld Bekämpfung = bestrijding bekommen = krijgen bemängeln = bekritiseren Benennung = benoeming Beobachtung = observatie Bereicherung = verrijking bergab gehen = achteruit gaan berichten = verslag geven beseitigen = verwijderen besiegen = overwinnen bestätigen = bevestigen bestehen = standhouden betäuben = verdoven bevor = voordat Beziehungen = relaties damalig = toenmalig damals = toen darstellen = presenteren die Rede sein von = sprake zijn van durchschauen = doorzien Durchschnitt = doorsnee egal = maakt niet uit ehrenamtlich = als vrijwilliger einbeziehen = erbij betrekken eine Auffassung vertreten = een opvatting verdedigen einen Kurs einschlagen = een koers inslaan einfach = makkelijk einhalten = nakomen eintreiten für etwas = zich inzetten voor einwandfrei = foutloos Empfänger = ontvanger Entschädigung = schadevergoeding entziehen = onttrekken Entzündung = ontsteking erblich = erfelijk Ereignisse = gebeurtenissen Erfindungen = uitvinden Erfolg = succes erforschen = onderzoeken ergänzen = aanvullen Ergebnis = resultaat erleben = meemaken ernähren = voeden ersticken = stikken falsch = fout feststellen = vaststellen Folgen = gevolgen fordern = eisen Forschung = onderzoek Fortbildung = bijscholing Fremdsprache = vreemde taal friedlich = vredig führende Rolle = leidende rol ganz = helemaal ganz = heel gegensätzlich = tegenstrijdig gegenüber = tegenover Gehirn = hersenen genau = precies Geplapper = gelul gerichtlich = gerechtelijk gering = weinig gesellschaftlich = maatschappelijk Gesetz = wet Gestaltung = vormgeving Gewinn = winst gewohnt = gewend Glaube = geloof Gründe = redenen gründen = oprichten haftbar = aansprakelijk hässlich = lelijk heimisch = thuis hinweisen = attenderen Hochdeutsch = standaard Duits im Grunde genommen = eigenlijk im Nachhinein = achteraf in Bezug auf = met betrekking op indem = doordat Inhalt = inhoud inwiefern = in hoe verre jammern = zeuren knausern = krenterig zijn Körper = lichaam Kraft = kracht kraftlos = slap Kreis = kring Krieg = oorlog Laie = leek langfristig = op de lange termijn laut werden = bekend worden leisten = permitteren Leistung = prestatie letztendlich = uiteindelijk locken = verleiden manche = sommige Mangel = gebrek mangelhaft = onvoldoende Maß = maat Missverständnis = misverstand mit einem Schlag = ineens mittlerweile = ondertussen Mühe = moeite Müllmann = vuilnisman mundtot machen = iemand de mond snoeren zum schweigen brengen = iemand de mond snoeren Muße = vrije tijd Mutprobe = uitdaging Narbe = litteken Niedrig = laag Opfer = slachtoffer permanent = altijd Pleite machen = failliet gaan plötzlich = plotseling Quelle = bron rechtfertigen = verantwoorden Rentner = gepensioneerde riesig = reusachtig Sachen = dingen Satz = zin Schach = schaken schaffen = maken scheinen = lijken Schicht = laag schließen aus = concluderen Schlussforderung = conclusie Seiten = kanten seitens = van de kant van selbstverständlich = vanzelfsprekend sich befassen mit = zich bezighouden met sich offenbaren = openbaren sich selbst verwirklichen = ontwikkelen sich sträuben = tegensputteren sich zurückziehen = zich terugtrekken Silbe = lettergreep Spaltung = afscheiding tatenlos = passief Tatsache = feit under anderem = onder meer Überlegenheit = overmacht mitunter = onder meer überraschen = verrassen Überstunden = overuren überzeugen = overtuigen unabhängig = onafhankelijk unbedeutend = onbelangrijk Unbehagen = onbehagen unerwartet = onverwachts ungeheuer = enorm unklar = onduidelijk unterstützen = ondersteunen verabreichen = toedienen Veranlagung = aanleg verblassen = vervagen Verbrechen = misdaad Verbündete = bondgenoten Straftat = misdaad Verfolgung = vervolging Vergangenheit = verleden verhüllen = verbergen vermeintlich = verondersteld vernichten = vernietigen veröffentlichen = publiceren Versprechen = belofte Verstoß = overtreding Versuch = poging verwischen = vervagen völlig = volledig Vorsitzende = voorzitter Waffen = wapens wagen = durven Wahlen = verkiezingen Weise = manier weiter = verder Werbung = reclame weshalb = waarom Wettlauf = race Wiedervereinigung = hereniging winzig = piepklein Wirtschaft = economie Wohlstand = welvaart wütend = woedend zahlreiche = talrijk zu weit = te ver zufrieden = tevreden zumindest = tenminste zusprechen = toespreken zwar = weliswaar Zweck = doel Zweifel = twijfel zusätzlich = bovendien ebenfalls = eveneens erstens = ten eerste sowie = evenals nämlich = namelijk schließich = per slot van rekening weil = omdat aber = maar dagegen = daarentegen hingegen = daarentegen dennoch = desalniettemin doch = toch jedoch = echter eigentlich = eigenlijk einerseits ... anderseits = enerzijds ... anderzijds immerhin = in ieder geval ohnehin = hoe dan ook nicht ... sondern = niet ... maar obwohl = hoewel stattdessen = in plaats daarvan zwar ... aber = weliswaar ... maar daher = vandaar damit = zodat demnach = dus deshalb = derhalve deswegen = daarom je ... desto = hoe ... hoe so = dus so ... dass = zo ... dat etwa = bijvoorbeeld so = zo zum beispiel = bijvoorbeeld eben so ... wie = net zo als genau so ... wie = precies zo ... als weder ... noch = noch ... noch erst recht = pas echt gar = al helemaal nicht nur ... sondern auch = niet alleen ... maar zelfs in der Tat = inderdaad zumal = vooral omdat jedenfalls = in elk geval nur = slechts übrigens = overigens zusätzlich = daarnaast Annahme = stelling Aussage = uitspraak Behauptung = bewering sich beziehen = zich verhouden Beziehung = verhouding Verhältnis = verhouding entsprech = overeenkomen met Verfasser = auteur m Verfasserin = auteur v erwähnen = noemen hervorgehen aus = voortkomen uit Absatz = alinea dem 3. Absatz nach = volgens de 3e alinea Seite = pagina Zeile = regel Begründung = verklaring Beschränkung = beperking Bestätigung = bevestiging Einschränkung = inperking Ergänzung = uitleg Erweiterung = uitbreiding Folge = gevolg Gegensatz = tegenstelling Grund = reden Schlussfolgerung = conclusie Erläuterung = toelichting Steigerung = versterking bisher = tot nu toe derzeit = nu heute =vandaag immer = altijd innerhalb von = in een tijdsbestek van... inzwischen = intussen jetzt = nu manchmal = soms nachdem = nadat nie(mals) = nooit nun = nu oft = vaak schließlich = tot slot schon = al reeds selten = zelden sobald = zodra bald = spoedig bereits = al damals = destijds dauerhaft = duurzaam letztlich = recent rasch = snel ständig = steeds befürchten = vrezen Furcht = angst Fehler = fout mangelhaft = gebrekkig mangeln = ontbreken Verlust = verlies verschwinden = verdwijnen warnen vor = waarschuwen voor ablehnen = afkeuren drohen = dreigen Drohung= dreiging Empörung = verontwaardiging empört = verontwaardigd enttäuscht = teleurgesteld heuchlerisch = huichelachtig sich irren = zich vergissen Irrtum = vergissing löschen = verwijderen verletzen = overtreden Verletzung = overtreding Erfolgreich = succesvol erlaubt = toegestaan sich freuen = blij zijn froh = vrolijk gelingen = lukken Lösung = oplossing richting = juist wichtig = belangrijk hoffen = hopen Hoffnung = hoop schaffen = voor elkaar krijgen Wert = waarde begeistert = enthousiast erstaunen = verbazen erstaunt = verbaasd erstaunliche = verbazingwekkend überraschung = verrassing Überrascht = verrast Gleichgültig = onverschillig Gleichgültigheit = onverschilligheid verwunderlich = wonderbaarlijk verwundert = verwonderd Ausbildung = opleiding Ausnahme = uitzondering Bildung = ontwikkeling Eltern = ouders Erziehung = opvoeding Fähigkeit = vaardigheid Fehlerquote = foutmarge erforderlich = nodig Herausforderung = uitdaging überfordert = overbelast fördern = stimuleren Forschers = onderzoekers leisten = presteren unterrichten = onderwijzer Unterricht = onderwijs Wissenschaft = wetenschap Wissenschaftler = wetenschappers zeigen = tonen belegen = aantonen nachweisen = bewijzen Bilanz = resultaat bilden = vormen Fazit = resultaat laut = volgens prägen = beïnvloeden Umfrage = rondvraag Verfahren = werkwijze Zeichen = teken Hinweis = aanwijzing Behörde = overheid Bundesland = deelstaat DDR = voormalig Oost-Duitsland Fernsehen = televisie Geschäft = winkel Geschichte = geschiedenis Gesellschaft = maatschappij Geschichte = verhaal Kampf = strijd Leute = mensen Schutz = bescherming Umwelt = milieu Urlaub = vakantie Verhalten = gedrag vorbeugen = voorkomen Wahl = keuze wählen = kiezen Wirschaft = economie sich beschäftigen = zich bezighouden sich bewerben = solliciteren kündigen = ontslaan Kündigung = ontslag Maßnahme = maatregel Wettbewerb = wedstrijd Gedächtnis = geheugen Schmerz = pijn Herz = hart nähren = voeden Nahrung = voeding sich ändern = veranderen Ärgern = ergernis Art = aard auf Grund = op grond van aufgrund = op grond van Fach = vak Fall = geval führen = leiden gebrauchen = gebruiken gehören = horen bij Gewalt = geweld Hälfte = helft haupt- = hoofd- Hilfe = hulp leicht = eenvoudig Ort = plek schwer = moeilijk Teil = deel Übung = oefening Unfall = ongeval unterscheiden = onderscheiden unterschiedlich = verschillend Urteil = oordeel beurteilen = beoordelen verstehen = begrijpen vielleicht = wellicht Vorurteil = vooroordeel Zahl = aantal Zeit = tijd bezeichnen = betekenen durchschnittlich = gemiddeld empfehlen = aanbevelen steuern = sturen bruachen = nodig hebben Hersteller = producent machen = doen Verständnis = begrip aufschließen = openen aufgeschlossen = open auslösen = veroorzaken bedürfen = nodig hebben Bedürfnis = behoefte knapp = bijna ausreichen = voldoen entscheiden = beslissen Entscheidung = beslissing Gerät = toestel nächste = volgende sonst = voor de rest verfügen = beschikken Verfügung = beschikking wenden = toepassen Ziel = doel ziemlich = tamelijk ähnlich = vergelijkbaar Beschleunigung = versnelling Entschleunigung = onthaasting beteiligt = betrokken durchaus = volkomen erhalten = bevatten fern = ver weg entfernen = verwijderen gerade = precies trennen = scheiden Trennung = scheiding billig = goedkoop dort = daar Erwachsene = volwassene etwas = iets früh = vroeg früher = vroeger gestern = gisteren heute = vandaag Krank = ziek Krankheit = ziekte spät = laat teuer = duur aus = uit bei = bij bis = tot durch = door für = voor gegen = tegen nach = naar nachdem = nadien neben = naast oder = of seit = sinds seitdem = sindsdien über = over um = om um = rond von = van vor = voor vorher = voorheen was = wat woher = waarvandaan wohin = waarheen zu = tot zwischen = tussen dazu = daartoe betrügen = bedriegen anfangen = beginnen beginnen = beginnen beweisen = bewijzen bieten = bijten bleiben = blijven brechen = breken biegen = buigen denken = denken tun = doen tragen = dragen trinken = drinken zwingen = dwingen essen = eten gehen = gaan geschehen = gebeuren geben = geven werfen = gooien greifen = grijpen helfen = helpen heißen = heten halten = houden kennen = kennen kommen = komen frieren = vriezen leihen = lenen lesen = lezen leiden = lijden laufen = lopen nehmen = nemen rufen = roepen schießen = schieten schreien = schieten schreiben = schrijven schlagen = slaan schlafen = slapen schneiden = snijden sprechen = spreken stehen = staan stehlen = stelen sterben = sterven steigen = stijgen treffen = ontmoeten fallen = vallen fangen = vangen vergessen = vergeten verlieren = verliezen finden = vinden fliegen = vliegen fliehen = vluchten gewinnen = winnen sehen = zien singen = zingen schwimmen = zwemmen schweigen = zwijgen Spaßvogel = grapjas der umschlag = envelop Scherzkeks = grapjas der Hügel = heuvel der Fluss = rivier Umgangssprache = spreektaal das Freudenhaus = bordeel sich prügeln = vechten das Bordell = bordeel heimlich = stiekem das Aussehen = uiterlijk hocken = zitten festnehmen = arresteren die Straftat = misdaad suzusagen = bij wijze van spreken unerträglich = ondraaglijk die Menge = hoeveelheid widmen = opdragen der Bleistift = potlood grausam = afschuwelijk nicht einmal = nog niet eens der Schlepper = mensensmokkelaar erleichtert = opgelucht außerordertlich = buitengewoon der Hintern = kont schleichen = sluipen gierig = gretig die Rückseite = achterkant der Wald = woud Taube = duif das Schicksal = noodlot jeweils = telkens verdutzt = verbaasd lockig = gekruld Muskel = spier die Bettdecke = dekbed einsperren = opsluiten versperren = blokkeren die Schulter = schouder die Herkunft = komaf kleben = plakken einst = ooit eine Menge = een heleboel die Waffe = wapen die Aufzeichnungen = verslag der Albtraum = nachtmerrie die WG = woongroep die Gewohnheit = gewoonte vorzugsweise = bij voorkeur zittern = bibberen das Laster = slechte gewoonte die Unterlagen = documenten Bräuche und Sitten = gewoontes die Gasse = steegje ein Weilchen = een poosje teilwise = gedeeltelijk eine Wiele = een poosje der Reiz = prikkel die Seife = zeep der Rechtsanwalt = advocaat verstecken = verstoppen sich leisten = permitteren anfassen = aanraken der Zwang = dwang entsetzt = ontsteld künftig = toekomstig sich verirren = verdwaald taken die Decke = plafond der Schmuck = sieraden die Biene = bij die Fischstäbchen = visvingers der Müll = afval rauskriegen = erachter komen die Kreide = krijt hinter gittern = achter tralies die Schaukel = schommel bestimmt = bepaald überqueren = oversteken tauchen = duiken der Geruch = geur die Absicht = intentie die Scheibe = ruit der Innenhof = binnenplaats umbringen = doden einigermaßen = enigszins der Ruf = reputatie aufwachen = wakker worden ausgiebig = uitgebreid draußen = buiten vorhaben = van plan zijn der Bursche = jongen verführerisch = verleidelijk unaufgeklärt = onopgelost gegenseitig = wederzijds der Aufenthalt = verblijf der Ersatz = vervanging sich beeilen = opschieten klauen = jatten stehlen = jatten zur Verfügung stellen = ter beschikking stellen der Zwischenfall = incident der Zuhälter = pooier die Glühbirne = lampje die Hüfte = heup eigenartig = merkwaardig die Beziehung = relatie Folter = marteling unzählige = talloos die Entlassung = ontslag Inhaftierung = arrestatie die Welle = golf das Schlauchboot = rubberbootje kräftig = krachtig der Brunnen = waterput das Vergnügen = plezier bekämpfen = bestrijden das Bedurfnis = behoefte das Lagerfeuer = kampvuur gering = laag die Vergewaltigung = verkrachting die Tätowierung = tattoo vergeuden = verspillen verschwenden = verspillen das Gelenk = gewricht die Vereinbarung = overeenkomst reinigen = zuiveren säubern = schoonmaken die Zeitarbeitsfirma = uitzendbureau der Reifen = band der LKW = vrachtwagen erwischen = betrappen ernten = oogsten klar = helder Erdnüsse = pinda's das Revier = politiebureau das Konto = bankrekening die Möwe = meeuw schmieren = omkopen der Penner = zwerver Schmiere stehen = smeris staan das Geschöpf = schepsel die Kundschaft = klanten die Trauer = verdriet die Ruhe = rust der Aberglaube = bijgeloof der Hauptbahnhof = centraal station das Loch = gat aussteigen = uitstappen
Ingezonden op 27-09-2016 - 593x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
20-10-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!