Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
A2A
› 6 VWO2 H6 Biologie - Alle begrippen bs 1 t/m 10
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
A2A
, deel 1
6 VWO2 H6 Biologie - Alle begrippen bs 1 t/m 10
Jaar 2 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Basisstof 1: ecologie = De wetenschap die de relaties tussen organismen en hun milieu bestudeert. biodiversiteit = het aantal verschillende soorten in een gebied abiotische factoren = Alle invloeden uit de niet levende natuur die van invloed zijn op het organisme. biotische factoren = Alle invloeden uit de levende natuur die van invloed zijn op het organisme. individu = Wanneer je één enkel organisme bestudeert populatie = Wanneer je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplant bestudeert levensgemeenschap = Wanneer je de relaties tussen meerdere populaties in een bepaald gebied bestudeert biotoop = Alle abiotische factoren in een levensgemeenschap samen eenheid = wat een levensgemeenschap en een biotoop samen vormen ecosysteem = . Een gebied waarbinnen de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen biosfeer = laag om de aarde waar leven voorkomt bioom = deel van de biosfeer van een bepaald klimaat Basisstof 2: autotroof = organisme dat energierijke stoffen kan maken uit energiearme stoffen consumenten = organismen die de stoffen eten die door planten zijn gemaakt voedselketen = reeks soorten, waarbij elke soort een voedselbron is voor de volgende soort reducenten = organismen die de dode resten van organismen opruimen voedselweb (voedselnet) = geheel van voedselrelaties in een ecosysteem producenten = organismen die voedsel leveren voor alle andere organismen heterotroof = organisme dat energierijke en energiearme stoffen uit het milieu opneemt Basisstof 3: koolstofkringloop = de cyclus die koolstof doorloopt waterkringloop = de cyclus die water doorloopt stikstofkringloop = de cyclus die stikstof doorloopt Basisstof 4: piramide van aantallen = geeft van elke schakel van een voedselketen het aantal individuen weer piramide van biomassa = geeft van elke schakel van een voedselketen de biomassa weer biomassa = totale gewicht van alle energierijke stoffen Basisstof 5: energiestroom = doorgeven van energie van het ene trofische niveau naar het volgende trofische niveau trofisch niveau = plaats van een organisme in een voedselketen Basisstof 6: optimale omstandigheden (voor populatiegrootte) = alle biotische en abiotische factoren hebben de gunstigste waarden waardoor de groei- en voortplantingskansen het grootst zijn optimumkromme = een lijn in een diagram waarmee een minimum, optimum en maximum worden weergegeven biologisch evenwicht = toestand waarin de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde Basisstof 7: successie = opeenvolging van planten- en diersoorten in een bepaald gebied, waardoor een ecosysteem geleidelijk in een ander ecosysteem overgaat pioniersecosysteem = eerste ecosysteem dat op een onbegroeid terrein ontstaat climaxecosysteem = eindstadium van de successie humus = bovenste bodemlaag van dode resten en reducenten Basisstof 8: habitat = plaats in een ecosysteem waar een organisme leeft pincetsnavel = puntige snavel waarmee insecten gevangen kunnen worden topgangers = organismen die lopen op de toppen van de tenen haaksnavel = snavel die geschikt is om een prooi mee kapot te scheuren adaptatie = aanpassingen die in de loop van de tijd ontstaan en de overlevingskansen van een soort vergroten teengangers = organismen die lopen op de hele tenen zoolgangers = organismen die lopen op de hele voetzool priemsnavel = snavel waarmee diep in een natte bodem geprikt kan worden kegelsnavel = snavel die veel kracht kan zetten en daarmee geschikt is om zaden mee te eten zeepsnavel = snavel waarmee water langs een zeef geperst wordt, waardoor voedsel in de bek blijft zitten Basisstof 9: voorjaarsbloeiers = schaduwplanten uit de bodembegroeiing van loofbossen die in het voorjaar bloeien, omdat ze dan veel licht krijgen zonplanten = planten met vaak kleine, dikke bladeren schaduwplanten = planten met vaak grote, dunne, donkergroene bladeren Basisstof 10: niche = de rol van een organisme in een ecosysteem commensalisme = samenlevingsvorm waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere geen voor- of nadeel symbiose = samenlevingsvorm tussen individuen van verschillende soorten parasitisme = een parasiet leeft op of in een individu van een andere soort, dat hiervan nadeel ondervindt mutualisme = samenlevingsvorm waarbij beide individuen voordeel hebben
Ingezonden op 05-10-2016 - 1161x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!