Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn UVA
› 1 Pagina 0-35
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn UVA
1 Pagina 0-35
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
a(b) = van(af); door abdere (-didi, -ditum) = verbergen abesse (afui) = afwezig zijn; verwijderd zijn abire (-ii, -itum) = weggaan abstinere (-tinui) = afhouden van ac, atque = en accedere (-cessi, -cessum) = naderen; erbij komen accendere (-cendi, -censum) = in brand steken; aanvuren accidere (-cidi) = gebeuren accipere (-cipio, -cepi, -ceptum) = ontvangen; krijgen; vernemen acer, -ris = hevig; fel vurig acies = slag; slaglinie acutus = scherp ad (prep) = naar; tot; bij addere (-didi, -ditum) = toevoegen adducere (-duxi, -ductum) = brengen naar; brengen tot adesse (-fui) = aanwezig zijn; steunen adire (-ii, -itum) = gaan naar; zich wenden tot adeo = zo(zeer) adhibere (-hibui, -hibitum) = er bij halen; gebruiken adhuc = tot nu toe; nog adicere (-icio, -ieci, -iectum) = toevoegen adimere (-emi, -emptum) = ontnemen adipisci (-eptus sum) = verkrijgen aditus, -us = toegang adiungere (-iunxi, -iunctum) = toevoegen adiuvare (-iuvi, -iutum) = helpen administrare = beheren; besturen admirari = bewonderen; zich verwonderen admonere (-monui, -monitum) = wijzen op; aansporen adolescens, -tis = jongeman adstare = erbij staan adventus = aantocht; aankomst adversus (adj) = toegewend; recht tegenover adversus (prep) = tegen(over); jegens adulterium = overspel aedes, -is = vertrek; tempel aegre = met moeite; ongaarne aeque = net zo; even aequare = gelijk maken; evenaren aequor, -is = zee aequus = vlak; gelijk; billijk; gunstig aer, aeris = (beneden)lucht aerius = in de lucht aes, aeris = brons; geld aestas, -atis = zomer aestimare = schatten; menen aestus, -us = deining; hitte aetas, -atis = leeftijd; levenstijd; periode aeternus = eeuwig aether, -is = (boven)lucht; hemel aevum = tijd; leven(sduur) affectus, -us = gemoedsgesteldheid; stemming afferre (attuli, allatum) = ergens heen brengen; melden; veroorzaken afficere (-ficio, -feci, -fectum) = iemand iets aandoen age (imper. bij agere) = vooruit! ager = akker; veld agere (egi,actum) = drijven; doorbrengen; (be)handelen aggredi (-gredior, -gressus sum) = zich wenden tot; beginnen; aanvallen agitare = opjagen; zich met iets bezig houden agmen, -inis = stoet agnoscere (agnovi, agnitum) = herkennen; erkennen agnus = lam agrestis = tot de akker behorend; onbeschaafd agricola = boer ait = zeggen; beweren ala = vleugel albus = wit alere (alui, altum) = voeden; grootbrengen ales, -itis = gevleugeld; vogel alienus = aan een ander toebehorend; vreemd; ongunstig alioqui = overigens aliquando = eens; ooit aliquis = iemand; een of andere aliter (adv) = op een andere wijze; anders alius (adj) = (een) ander almus = voedend; weldadig alter, -ius (adj) = de een; tweede altus = hoog; diep amare = liefhebben; houden van amarus = bitter; grievend ambitio, -ionis = politieke campagne ambo, ambae, ambo (adj) = beide (tesamen) amicitia = vriendschap amittere (-misi, -missum) = verliezen amnis, -is = stroom; rivier amor, -is = liefde amplecti (amplexus sum) = omarmen amplus = ruim; aanzienlijk an (vraagpartikel) = of anguis, -is = slang angustus = nauw; eng; beperkt anima = adem; levensadem; leven; ziel animadvertere (-verti, -versum) = opmerken; aanmerkingen maken op; straffen animal, -is = dier; levend wezen animus = ziel; geest; gemoed; moed annus = jaar ante, antea (adv) = tevoren ante (prep) = voor antequam = voordat antiquus = oud antrum = grot anxius = angstig; bezorgd aper = wild zwijn aperire (aperui, apertum) = openen; onthullen apertus = open; openbaar apis, -is = bij apparere (-parui) = verschijnen apparet = het is duidelijk appellare = toespreken; roepen; noemen appetere (-petivi, -petitum) = begeren; streven naar apponere (-posui, -positum) = zetten bij; zetten op aptus = geschikt apud (prep) = bij aqua = water ara = altaar aratrum = ploeg arbitrium = oordeel; beslissing arbitrari = menen arbor, -is = boom arcere (arcui) = weren arcessere (arcessivi, arcessitum) = ontbieden; laten komen arcus, -us = boog ardere (arsi) = branden arduus = steil; moeilijk arena = zand argutus = scherp(zinnig) aridus = droog, dor arista = (koren)aar arma, -orum = wapens; tuigage armatus = gewapend armentum = kudde arrigere (-rexi, -rectum) = opsteken arripere (-ripio, -ripui, -reptum) = aangrijpen ars, -tis = kunst, wetenschap; ambacht; techniek artus, -uum = ledematen arvum = bouwland; akker arx, arcis = burcht; citadel asper = ruw; moeilijk aspernari = afwijzen aspicere (-spicio, -spexi, -spectum) = aanschouwen assequi (secutus sum) = bereiken; verkrijgen assiduus = onafgebroken astrum = ster(rebeeld) at = maar ater = zwart atqui = (maar) toch atrox, -ocis = grimmig; dreigend attingere (-tigi, -tactum) = aanraken auctor generis = stamvader auctor belli = de aanstichter van de oorlog auctor (rerum) = geschiedschrijver auctoritas, -atis = gezag; besluit audacia = (over)moed audere (ausus sum) = (aan)durven; wagen audire = horen augere (auxi, auctum) = vergroten; vermeerderen augur, -is = ziener; voorspeller aura = wind; bries; lucht aureus = gouden auris, -is = oor aurora = dageraad; het oosten auspicium = waarneming van vogeltekens; voorteken; opperbevel auster = zuiden; zuidenwind aut = of autem = maar; echter; namelijk; verder autumnus = herfst auxilium = hulp auxilia = hulptroepen avus = grootvader; voorvader axis, -is = as; hemel(as) barbarus (adj) = onbeschaafd barbarus (subst) = vreemdeling beatus = gelukkig; gezegend bellum = oorlog bene (adv) = goed beneficium = weldaad; dienst benignus = welwillend bestia = beest; dier bibere (bibi) = drinken bis = tweemaal blandus = lieflijk; innemend bonus (melior, optimus) = goed; voornaam bona = goederen bos, bovis = rund bracchium = arm brevi (adv) = (in) korte tijd brevis = kort cacumen,-inis = top; spits cadere (cecidi, casum) = vallen; sneuvelen caecus = blind caedere (caecidi, caesum) = doden; omhakken caedes, -is = bloedbad; slachting caelestis (adj) = goddelijk; hemels caelestis (subst) = godheid; god caelum = hemel; lucht caeruleus = blauw; groen campus = veld; vlakte candidus = stralend wit; stralend canere (cecini) = (be)zingen; voorspellen canis, -is = hond cantare = zingen cantus, -us = lied; gezang capere (capio, cepi, captum) = pakken; nemen capillus = haar captivus (subst) = krijgsgevangene captivus (adj) = gevangen caput, -itis = hoofd; leider; hoofdstad carere (carui) = missen; niet hebben carina = schip, kiel carmen, -inis = lied; gedicht carpere (carpsi, carptum) = plukken carus = geliefd; duur castellum = fort castra, -orum = kamp castus = kuis; rechtschapen casus = val; voorval; toeval; ongeval causa = zaak; proces; reden; oorzaak cavere (cavi, cautum) = oppassen (voor) cavus = hol cedere (cessi, cessum) = (weg)gaan celare = verbergen celebrare = vieren; vereren celer, -is = snel celsus = hoog cena = maaltijd censere (censui, censum) = denken; vinden; besluiten censor, -is = censor centum = honderd centurio, -ionis = centurio cera = was, schrijftafeltje cernere (crevi, cretum) = onderscheiden; zien certamen, -inis = gevecht certare = strijden; wedijveren certe (adv) = zeker; tenminste; althans certus = zeker, vast cervix, -icis = nek cervus = nek cessare = onbenut blijven; dralen ceterum (adv) = overigens; verder ceterus = overig ceu (adv) = zoals cibus = voedsel ciere (civi, citum) = in beweging brengen cingere (cinxi, cinctum) = omringen cinis, -eris = as circa, circum (prep) = rondom; in de buurt van circumdare (-dedi, -datum) = omringen; omgeven met circumfundere (-fudi, -fusum) = omringen circumvenire (-veni, -ventum) = omsingelen citus = snel civis, -is = burger civitas, -atis = burgerij; staat; burgerrecht clades, -is = ramp; nederlaag clamor, -is = (ge)schreeuw clarus = helder; duidelijk; beroemd classis, -is = vloot claudere (clausi, clausum) = sluiten cliens, -tis = beschermeling (van een patronus); vazal clivus = helling coepisse (coeptus sum) = beginnen coercere (coercui, coercitum) = bedwingen; binnen grenzen houden coetus, -us = bijeenkomst; vergadering cogere (coegi, coactum) = bijeenbrengen; dwingen cogitare = (be)denken; zinnen op cognitio, -ionis = kennis; inzicht; onderzoek cognoscere (-novi, -nitum) = leren kennen; onderzoeken; vernemen cohibere (-hibui, -hibitum) = vasthouden; in bedwang houden cohors, -tis = cohort cohortari = aansporen colligere (-legi, -lectum) = verzamelen collis, -is = heuvel colloquium = gesprek collum = nek colere (colui, cultum) = verzorgen; eren colonia = provinciestad colonus = kolonist color, -is = kleur coma = haar comes, -itis = vriend; metgezel; volgeling comitari = vergezellen; begeleiden commeatus, -us = konvooi; (aanvoer van) proviand committere (-misi, -missum) = aangaan; begaan; toevertrouwen commodum = voordeel; gemak commodus = passend; gunstig communis = gemeenschappelijk commutare = verwisselen; veranderen comparare = vergelijken; verwerven comperire (-peri, -pertum) = ontdekken; te weten komen complecti (complexus sum) = omarmen; (be)grijpen complere = (ver)vullen complexus, -us = omarming complures, -ium = verscheidene; heel wat componere (-posui, -positum) = bij elkaar plaatsen; schrijven; opstellen; bijleggen comprehendere (-prehendi, -prehensum) = (be)grijpen conari = trachten concedere (-cessi, -cessum) = wijken; weggaan; zwichten; toestaan concidere (-cidi) = instorten concilium = vergadering concipere (-cipio, -cepi, -ceptum) = opnemen; zich voorstellen concordia = eendracht concurrere (-curri, -cursum) = te hoop lopen; op elkaar instormen concutere (-cutio, -cussi, -cussum) = schokken; hevig schudden condemnare = veroordelen condere (-didi, -ditum) = stichten; opbergen condicio, -ionis = voorwaarde; lot conferre (-tului, -latum) = bijeenbrengen; vergelijken conficere (-ficio, -feci, -fectum) = afmaken; vernietigen confidere (-fisus sum) = vertrouwen confirmare = versterken; bevestigen conicere (-icio, -ieci, -iectum) = werpen; gissen coniugium = verbintenis; huwelijk coniungere (-iunxi, -iunctum) = verbinden coniunx, -iugus = echtgenoot; echtgenote conscientia = medeplichtigheid; bewustzijn conscius = betrokken bij; zich bewust van conscribere (-scripsi, -scriptum) = inschrijven; recruteren; (be)schrijven consensus, -us = eenstemmigheid; overeenstemming consequi (-secutus sum) = volgen; inhalen; bereiken considere (-sedi, -sessum) = gaan zitten consilium = overleg; beleid; plan consistere (-stiti) = gaan staan; blijven staan conspectus, -us = gezicht; aanblik conspicere (-spicio, -spexi, -spectum) = ontwaren constituere (-stitui, -stitutum) = opstellen; bepalen; besluiten constat (-stitit) = het staat vast consuescere (-suevi, -suetum) = zich gewennen consuetudo, -inis = gewoonte; vertrouwelijke omgang consul, -is = consul consularis = tot de consul behorend; oud-consul consulatus, -us = ambt van consul consulere (consului, consultum) = beraadslagen; raadplegen; zorgen voor consumere (-sumpsi, -sumptum) = verbruiken; opmaken, besteden contemnere (contempsi, contemptum) = verachten; van geen belang vinden contendere (-tendi, -tendum) = zich inspannen; zich haasten; strijden continere (-tinui, -tentum) = (bijeen) houden contingere (-tigi, -tactum) = aanraken contingit = het overkomt; het valt te beurt contio, -ionis = bijeenkomst contra (adv) = er tegenover; daarentegen; anderszijds contra (prep) = tegenover; tegen contrarius = tegenovergesteld conubium = huwelijk convellere (-velli, -vulsum) = losscheuren; aan het wankelen brengen convenire (-veni, -ventum) = samenkomen; overeenkomen convertere (-verti, -versum) = (om)draaien; veranderen cooriri (-ortus sum) = ontstaan copia = voorraad; gelegenheid cor, cordis = hart cornu, -us = vleugel; hoorn corona = krans corpus, -oris = lichaam; lijk corripere (-ripio, -ripui, -reptum) = (haastig) vastgrijpen; wegslepen; vernietigen corrumpere (-rupi, -ruptum) = vernielen; bederven; omkopen cortex, -icis = bast; schil cotidie = dagelijks creare = scheppen; kiezen creber = talrijk credere (credidi, creditum) = geloven; toevertrouwen crescere (crevi, cretum) = groeien crines, -ium = haar crudelis = wreed cruentus = met bloed bevlekt cruor, -is = bloed cubile, -is = rustplaats; bed culpa = schuld cultus = verering; verzorging; levenswijze cum...tum = zowel...als cum (prep) = met cum (cj + ind) = toen; wanneer cum (cj + conj) = toen; omdat; terwijl; hoewel cunctari = aarzelen; talmen cuncti, -orum = alle(n) cupere (cupio, cupivi, cupitum) = begeren cupido, -inis = begeerte; verlangen cur = waarom cura = zorg curare = verzorgen; zorgen voor curia = senaatsgebouw currere (cucurri, cursum) = rennen cursus, -us = het hardlopen; loopbaan; koers curvus = gebogen; krom custodia = bewaking; gevangenis custos, -odis = bewaker damnare = veroordelen dapes, -ium = offermaal; feestmaal dare = geven de = vanaf; over debere = moeten; verschuldigd zijn decedere = weggaan decem = tien decernere = vaststellen
Ingezonden op 20-10-2016 - 295x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!