Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
DUITS SE
› 1 02 ALLES
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
DUITS SE
1 02 ALLES
Jaar 6 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
die Auswirkung = het effect brauchen = nodig hebben dennoch = toch entfalten = ontplooien erstaunlich = verbazingwekkend die Erziehung = opvoeding gezielt = gericht die Herausforderung = uitdaging leider = helaas der Mangel = tekort überholt = achterhaald der Unterschied = verschil das Verhalten = gedrag zerstören = verwoesten die Absicht = bedoeling belegen = bewijzen denn = want ersetzen = vervangen nicht nur ... sondern auch = niet alleen ... maar ook herkömmlich = traditioneel in Frage stellen = ter discussie stellen stimmen = kloppen trotz = ondanks der bereich = gebied bevorzugen = de voorkeur geven aan bislang = tot nu toe die Daten = gegevens sich eignen = geschikt zijn kämpfen = vechten künftig = in de toekomst mittlerweile = intussen öffentlich = in het openbaar das Phänomen = verschijnsel rasant = heel snel das Versprechen = belofte verwenden = gebruiken wachsen = groeien das Ziel = doel außerdem = bovendien fast = bijna erleichtern = vergemakkelijken die Folge = gevolg hervorgehen aus = blijken kaum = nauwelijks die Maßnahme = maatregel ohnehin = toch al trotzdem = desondanks die Zeile = regel ausschalten = uitzetten bezeichen als = aanduiden als erfernt = vandaan das Ereignis = gebeurtenis erledigen = afhandelen der Felsen = rots das Gemälde = schilderij geschickt = handig lediglich = alleen maar malen = schilderen die Quelle = bron sofort = meteen die Taste = toets verbringen = doorbrengen die voraussetzung = voorwaarde allerdings = echter angeblich = zogenaamd die Art = soort sich beschweren = klagen daraufhin = vervolgens einfach = gewoon häufig = vaak gar = helemaal schließlich = tenslotte das Verhältnis = verhouding Bonbons =snoepjes Pralinen = bonbons Dose = blikje der Karton = doos der Enkel = kleinzoon die Schachtel = doos der Knöchel = enkel das Kleinkind = klein kind die Garage = garage die Werkstatt = garage (werkplaats) der Boden = grond die Kachel = tegel die Heizung = kachel das Milieu = sociale milieu die Tafel = reep die Tafel = schoolbord der Tisch = tafel das Vorjahr = vorige jaar das Frühjahr = voorjaar der See = meer das Meer = zee die See = zee die Tasche = de tas die Tasse = het kopje die Küche = keuken der Kuchen = taart kochen = koken der Dozent = docent (universiteit) der Lehrer = docent (school) die Lehrer = leraren Zahlen = getallen Noten = cijfers Nüsse = noten Zahl = getal Sprache = taal reden = spreken die Rede = speech das Revier = terrein der Fluss = de rivier die Familie = gezin die Verwandtschaft = familie der Schrank = kast der Kasten = kist die Kiste = krat der Sarg = doodkist das Kleid = jurk der Teppich = tapijt die Tapete = behang die Brücke = brug die Hose = broek die Schweiz = Zwitserland der Schweiß = zweet die Studie = onderzoek bellen = blaffen anrufen = bellen mögen = houden van dürfen = mogen gekocht = gekookt gekauft = gekocht herstellen = produceren reparieren = herstellen platzen = ontploffen hinstellen = plaatsen reiten = paardrijden fahren = rijden klatschen = klappen lernen = leren studieren = studeren zählen = tellen schwitzen = zweten schweißen = lassen produzieren = produceren erzeugen = produceren lassen = laten fragen = vragen bitten = vragen beten = bidden bieten = bieden bügeln = strijken sitzen = zitten sich sitzen = gaan zitten stellen = zetten etwas vorschlagen = voorstellen jemanden vorstellen = iemand voorstellen ausstellen = tentoonstellen verschieben = uitstellen sich bemühen = inspannen aufschieben = uitstellen sich einmischen = zich bemoeien lügen = liegen liegen = liggen legen = leggen sich anstellen = in de rij gaan staan einstellen = in dienst nemen einstellen = staken anstellen = in dienst nemen aufnehmen = instellen verlagern = verplaatsen senken = verlagen sollen = moeten werden = zullen hingeraten = terecht komen klarkommen = overweg komen met kommen = klaarkomen zurechtkommen = overweg komen met Erfindungen = uitvindingen Erfolg = succes erforschen = onderzoeken ergänzen = aanvullen Ergebnis = resultaat erleben = meemaken ernähren = voeden ersticken = stikken falsch = fout feststellen = vaststellen Folgen = gevolgen fordern = eisen Forschung = onderzoek Fortbildung = bijscholing Fremdsprache = vreemde taal friedlich = vredig führende Rolle = leidende rol ganz = helemaal ganz = heel gegensätzlich = tegenstrijdig gegenüber = tegenover Gehirn = hersenen genau = precies Geplapper = gelul gerichtlich = gerechtelijk gering = weinig gesellschaftlich = maatschappelijk Gesetz = wet Gestaltung = vormgeving Gewinn = winst gewohnt = gewend Glaube = geloof Gründe = redenen gründen = oprichten haftbar = aansprakelijk hässlich = lelijk heimisch = thuis hinweisen = attenderen Hochdeutsch = standaard Duits im Grunde genommen = eigenlijk im Nachhinein = achteraf in Bezug auf = met betrekking op indem = doordat Inhalt = inhoud inwiefern = in hoe verre jammern = zeuren knausern = krenterig zijn Körper = lichaam Kraft = kracht kraftlos = slap Kreis = kring Krieg = oorlog Laie = leek langfristig = op de lange termijn laut werden = bekend worden leisten = permitteren Leistung = prestatie letztendlich = uiteindelijk locken = verleiden manche = sommige Mangel = gebrek mangelhaft = onvoldoende Maß = maat Missverständnis = misverstand mit einem Schlag = ineens mittlerweile = ondertussen Mühe = moeite Müllmann = vuilnisman mundtot machen = iemand de mond snoeren zum schweigen brengen = iemand de mond snoeren Muße = vrije tijd Mutprobe = uitdaging Narbe = litteken Niedrig = laag Opfer = slachtoffer permanent = altijd Pleite machen = failliet gaan plötzlich = plotseling Quelle = bron rechtfertigen = verantwoorden Rentner = gepensioneerde riesig = reusachtig Sachen = dingen Satz = zin Schach = schaken innerhalb von = in een tijdsbestek van... inzwischen = intussen jetzt = nu manchmal = soms nachdem = nadat nie(mals) = nooit nun = nu oft = vaak schließlich = tot slot schon = al selten = zelden sobald = zodra bald = spoedig bereits = al damals = destijds dauerhaft = duurzaam letztlich = recent rasch = snel ständig = steeds befürchten = vrezen Furcht = angst Fehler = fout mangelhaft = gebrek mangeln = ontbreken Verlust = verlies verschwinden = verdwijnen warnen vor = waarschuwen voor ablehnen = afwijzen drohen = dreigen Drohung= dreiging Empörung = verontwaardiging empört = verontwaardigd enttäuscht = teleurgesteld heuchlerisch = huichelachtig sich irren = zich vergissen Irrtum = vergissing löschen = verwijderen verletzen = overtreden Verletzung = overtreding Erfolgreich = succesvol erlaubt = toegestaan sich freuen = blij zijn froh = vrolijk gelingen = lukken Lösung = oplossing richtig = juist wichtig = belangrijk hoffen = hopen Hoffnung = hoop schaffen = voor elkaar krijgen Wert = waarde begeistert = enthousiast erstaunen = verbazen erstaunt = verbaasd erstaunliche = verbazingwekkend überraschung = verrassing Überrascht = verrast Gleichgültig = onverschillig Gleichgültigheit = onverschilligheid verwunderlich = wonderbaarlijk verwundert = verwonderd Ausbildung = opleiding Ausnahme = uitzondering Bildung = ontwikkeling Eltern = ouders Erziehung = opvoeding Fähigkeit = vaardigheid Fehlerquote = foutmarge erforderlich = geeïst Herausforderung = uitdaging überfordert = overbelast fördern = stimuleren Forschers = onderzoekers leisten = presteren unterrichten = onderwijzen Unterricht = onderwijs Wissenschaft = wetenschap Wissenschaftler = wetenschappers zeigen = tonen nachweisen = bewijzen Bilanz = resultaat bilden = vormen Fazit = resultaat laut = volgens prägen = beïnvloeden Umfrage = rondvraag Verfahren = werkwijze empfehlen = aanbevelen betrügen = bedriegen anfangen = beginnen beginnen = beginnen beweisen = bewijzen beißen = bijten bleiben = blijven brechen = breken biegen = buigen denken = denken tun = doen tragen = dragen trinken = drinken zwingen = dwingen essen = eten gehen = gaan geschehen = gebeuren geben = geven werfen = gooien greifen = grijpen helfen = helpen heißen = heten halten = houden kennen = kennen kommen = komen frieren = vriezen leihen = lenen lesen = lezen leiden = lijden laufen = lopen nehmen = nemen rufen = roepen schießen = schieten schreien = schreeuwen schreiben = schrijven schlagen = slaan schlafen = slapen schneiden = snijden sprechen = spreken stehen = staan stehlen = stelen sterben = sterven steigen = stijgen treffen = ontmoeten fallen = vallen fangen = vangen vergessen = vergeten verlieren = verliezen finden = vinden fliegen = vliegen fliehen = vluchten gewinnen = winnen sehen = zien singen = zingen schwimmen = zwemmen schweigen = zwijgen
Ingezonden op 27-10-2016 - 534x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!