Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Ethiek in sociaalagogische beroepen
› 0 Begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Ethiek in sociaalagogische beroepen
, deel 2e editie
0 Begrippen
Jaar 1 (hbo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Normen = handelingsvoorschriften, die laten zien hoe je moet handelen Fatsoensnormen = etiquette Waarden = begrippen die omschrijven wat mensen waardevol vinden en waarnaar ze streven Deugd = een goede eigenschap die de handelswijze van een mens bepaalt. Moraal = het gaat over waarden en normen: wat is belangrijk in het leven? Ethiek = een systematische reflectie op morele vragen, op basis van rationele argumenten Descriptieve ethiek = beschrijft de feitelijke moraal in een gemeenschap Prescriptieve ethiek = het gaat hierbij niet om een beschrijving van het feitelijke gedrag van mensen, maar om een voorschrift Categorisch imperatief = handel alsof de maxime van je handeling door jouw wil tot een algemene natuurwet wordt Normatieve ethiek = het gaat er niet om hoe mensen zich feitelijk gedragen of hoe ze feitelijk denken, maar hoe mensen zich zouden moeten gedragen Plichtethiek = er wordt beoordeeld welke handeling moreel juist is, door te kijken of iemand verplicht is om dit te doen, ongeacht de feitelijke gevolgen. Deugdenethiek = er wordt gekeken welke handeling moreel juist is door naar de intenties van de handelende persoon te kijken. Het individu vraagt zich af ‘hoe word ik een goed mens?’ Gevolgethiek = er wordt beoordeeld welke handeling moreel juist is door naar het doel of de gevolgen van die handeling te kijken Zorgethiek = normatieve theorie die is gebaseerd op de verbondenheid tussen mensen en de verantwoordelijkheid en zorg die daaruit voortvloeien Caring about = eerste fase in de zorgethiek: aandacht en betrokkenheid Caring for = tweede fase in de zorgethiek: zorg op zich nemen Care giving = derde fase in de zorgethiek: zorg verlenen Care receiving = vierde fase in de zorgethiek: zorg ontvangen Ethisch dilemma = een probleem waarbij je uit twee alternatieven moet kiezen, die te maken hebben met normen en waarden Beroepsethiek = ethiek die alleen geldt voor een specifieke beroepsgroep (denk aan beroepscodes) Meta Ethiek = het gaat hierbij over morele vraagstukken van een hoger abstractieniveau Cultureel relativisme = gaat uit van het standpunt dat er geen algemene universele principes zijn in de moraal Descriptief ethisch relativisme = een situatie beschrijven zonder daar een oordeel over te geven Normatief ethisch relativisme = hier wordt niet alleen feitelijk vastgesteld dat er verschillen zijn, maar men vindt daar ook iets van. Meta-ethisch relativisme = dit vertegenwoordigt het standpunt dat de morele regels van een andere cultuur principieel onbegrijpelijk zijn. Natuurlijke gelijkheid = mensen zijn van nature gelijk (kracht, leeftijd, sekse, intelligentie, huidskleur). Economisch-culturele gelijkheid = als mensen aan elkaar gelijk zijn wat betreft hun inkomen en maatschappelijke mogelijkheden (BNP, levensverwachting). Subjectivisme = de opvatting dat morele principes individueel zijn en dat een morele handeling juist is als de persoon hem zelf goedkeurt Universalisme = vanuit deze benadering gaat men ervan uit dat fundamentele morele principes universeel geldig zijn en toepasbaar op vergelijkbare mensen in vergelijkbare situaties, ongeacht de plaats en de tijd waarin ze leven Empirisch universalisme = stelt dat overal dezelfde waarden gelden (feitelijke bewering). Normatief universalisme = streeft ernaar dat bepaalde centrale waarden mondiaal worden aanvaard (ideaal) Autonomie = de mens als redelijk wezen bepaalt zelf zijn wetten Algemeen belang = het gaat om het belang voor de samenleving als geheel Eigenbelang als egoïsme = hierbij kijkt de betrokkene alleen naar wat goed voor hemzelf/haarzelf is, en houdt dus geen rekening met de belangen van anderen Welbegrepen eigenbelang = hierbij handelt iemand zo dat hij daar op de lange termijn baat bij heeft. Belang van anderen = het gaat om de belangen van personen of groepen mensen, buiten degene die het belang behartigt. Utilisme = is een ethische stroming die de morele waarde van een handeling afmeet aan de bijdrage die deze handeling levert aan het algemeen nut, waarbij onder algemeen nut het welzijn en geluk van alle mensen wordt verstaan. Dwang = hier is sprake van als iemand tegen zijn wil iets moet doen of laten Drang = hier is sprake van als de persoon zodanig wordt beïnvloed dat hij minder keuzemogelijkheden heeft Integriteit = de persoonlijke eigenschap, karaktereigenschap, van een individu die inhoudt dat de betrokkene eerlijk en oprecht is en niet omkoopbaar. De persoon beschikt over een intrinsieke betrouwbaarheid, zegt wat hij doet, en doet wat hij zegt, heeft geen verborgen agenda en veinst geen emoties Paternalisme = het optreden van de overheid tegenover de bevolking, of van een gezaghebber als een vader of voogd die het goede met het bevolking, zijn kinderen of pupillen voorheeft, maar hen geen invloed van belang geeft op hun eigen aangelegenheden (in de praktijk: de fout dat een sociaal werker ingrijpt, terwijl hij dat niet zou moeten doen) (in tegenstelling tot autonomie) Objectieve wereld (3 wereldenschema) = instrumenteel competent. Feiten; waarheid. Sociale wereld (3 wereldenschema) = sociaal competent. Normen; juistheid. Subjectieve wereld (3 wereldenschema) = expressief competent. Ervaring, beleving, expressie. Waarachtigheid. Positieve vrijheid = gericht op het bereiken van bepaalde doelen; het gaat hier om de vraag of je zeggenschap hebt over je eigen leven (Jean Jacques Rousseau, Karl Marx). Negatieve vrijheid = een situatie waarin je niet door anderen wordt gehinderd in wat je wilt doen (afwezigheid van dwang) (John Locke, John Stuart Mill) Wilsvrijheid = de menselijke wil niet wordt bepaald door invloeden zoals erfelijkheid, opvoeding en omgeving Deterministen = geloven niet in wilsvrijheid en stellen dat het gedrag van de mens wordt gestuurd door externe invloeden (geloof, conditionering) Indeterministen = zeggen dat in ieder geval een deel van het menselijk gedrag niet voorspelbaar is (keuzes maken) Maatschappelijke vrijheid = de vrijheid van een individu binnen de samenleving Drogredeneringen = bedrieglijke redeneringen Kindermishandeling = elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel' Verwaarlozing = lichamelijke en/of geestelijke veronachtzaming van anderen. Mishandeling = het toebrengen van fysiek, psychisch of seksueel leed/letsel. OTS = Wet ondertoezichtstelling: er moet sprake zijn van een bedreiging van de ontwikkeling van een minderjarige in geestelijk of fysiek opzicht en andere middelen ter afwending van de bedreiging falen, of zullen, naar te voorzien is, falen. In bewaringstelling (IBS) = een spoedmaatregel voor een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. (spoed - burgermeester neemt besluit) Rechterlijke machtiging (RM) = een beslissing van de rechter dat iemand gedwongen opgenomen moet worden (of blijven) (geen spoed - rechter neemt besluit) TBS (ter beschikking stelling) = in het Nederlandse strafrecht een maatregel die de rechter kan opleggen aan een verdachte van een misdrijf, waar minimaal vier jaar gevangenisstraf op staat of van enkele specifiek genoemde delicten (bijvoorbeeld bedreiging en stalking). Voorwaarde is dat de rechter ervan overtuigd is dat de verdachte ten tijde van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wet Bopz = een Nederlandse wet die bedoeld is om te komen tot een verantwoorde toepassing van Middelen en Maatregelen en zodoende de patiënt te beschermen tegen machtsmisbruik en willekeur. Voorts omschrijft deze wet ook de rechten van de patiënt gedurende het onvrijwillige verblijf. Deze wet beschermt de rechten van cliënten die te maken krijgen met dwang in de zorg. Er staat in wat de rechten zijn van patiënten tijdens een onvrijwillige opname in een psychiatrische instelling. De minister van VWS is er primair verantwoordelijk voor en het beleid rondom de wet. VOTS = Soms loopt een kind acuut gevaar binnen een gezin. Dan moet het kind snel uit huis geplaatst worden en is er geen tijd om te wachten op een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. In dit geval kan de rechter nog dezelfde dag een voorlopige OTS uitspreken. De rechter kan tegelijkertijd Jeugdbescherming (voorheen Bureau Jeugdzorg) machtigen om het kind uit huis te plaatsen. De rechter moet de ouders en kinderen van 12 jaar en ouder de gelegenheid geven om binnen 2 weken na de beslissing alsnog hun mening te geven. Anders is de voorlopige OTS niet meer geldig. UHP = Kinderen uit gezinnen met heel veel problemen kunnen door de rechter onder toezicht worden gesteld (OTS). Soms is dat niet genoeg, bijvoorbeeld als het risicovol is voor een kind om thuis te blijven wonen. Een kind gaat dan tijdelijk ergens anders wonen, bijvoorbeeld in een tehuis of bij een pleeggezin. Een gezinsvoogd houdt toezicht op het kind en het gezin. Dit heet OTS met uithuisplaatsing. Meestal mogen ouders contact houden met hun kind. De rechter kan dat echter ook verbieden als hij dat beter vindt. Ontzetting (van het ouderlijk gezag) = Als ouders zich verwijtbaar misdragen tegenover hun kind, kunnen zij uit het ouderlijk gezag ontzet worden. Het gezag over het kind wordt dan meestal overgedragen aan de Jeugdbescherming. De Jeugdbescherming oefent dan de voogdij over het kind uit. Het kind gaat naar een pleeggezin of tehuis. De rechter kan de ontzetting alleen uitspreken als hij dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt. Ontheffing (van het ouderlijk gezag) = Als de ouders die met het ouderlijk gezag zijn belast, niet meer in staat zijn om hun kind op te voeden en te verzorgen, krijgt een ander voor onbepaalde tijd het wettelijk gezag over het minderjarige kind.
Ingezonden op 28-10-2016 - 897x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
06-11-2016
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!