Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Examenidioom Duits IC
› 6 5 t/m 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Examenidioom Duits IC
6 5 t/m 7
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
der Supergau = de enorme ramp die Vermarktung = het op de markt brengen der Bundesliga = de eredivisie der Zuwachs, das Wachstum = de groei zuzüglich = exclusief einzüglich = inclusief das Guthaben = het tegoed die Rate = de termijn in Raten zahlen = in termijnen betalen abstottern = in termijnen betalen der Termin = de afspraak der Verabredung = de afspraak met vrienden der Zins, die Zinsen = de rente die Versteigerung = de veiling die Kohle = de poen die Erstattung = de vergoeding Die Kosten müssen erstattet werden = de kosten moeten vergoedt worden die Währung = de valuta kostspielig = duur, kostbaar der Kunde = de klant der Rabbat = de korting der Gutschein = de tegoedbon das Schnäppchen = het koopje preiswert = goedkoop billig = goedkoop (negatief) Dieses Medikament ist nur in Apotheken erhältlich = dit medicijn is alleen in apotheken verkrijgbaar die Anzeige, das Inserat, die Annonce = de advertentie die Werbung, die Reklame = de reclame die Werbeagentur = het reclamebureau herstellen = produceren das Produkt, das Erzeugnis =het product die Landwirtschaft = de landbouw die Subvention = de subsidie die Spende = de gift Er spendet für einen guten Zweck = Hij geeft voor een goed doel die Messe = de beurs das Geschäft 2 = de zaak, de winkel geschäftlich 2 = financieel, zakelijk geschäftliche Kontakte = zakelijke contacten sachlich = zakelijk (niet erg vriendelijk) der Haushalt 2 = de begroting, het budget die Wirtschaft = de economie die Konjunktur 2 = de conjunctuur, de economische situatie der Aufschwung 2 = de opbloei, de opleving boomen = een opleving beleven der Boom = de boom die Flaute = de slappe tijd in Zeiten der Flaute = in tijden van laagconjunctuur Konkurs machen = failliet gaan pleite (gehen) 3 = failliet, bankroet, blut die Planwirtschaft = de planeconomie der Wettbewerb, die Konkurenz = de concurrentie die Fälschung, die Raubkopie = de vervalsing, de illegale kopie die Mogelpackung = de nepverpakking mogeln = oneerlijk spelen die Nobelmarke = het chique, vooraanstaande merk die Nobelkarosse = de dure auto der Ramsch 2 = de ramsj, de niet lopende handelswaar branchenfremd = niet behorend tot de eigen branche die Mangelware = de schaarse waar der Mangel 2 = het gebrek, het tekort der Mondscheintariv = het avond- en nachttarief der Normalverbraucher = de gemiddelde consument Ottonormalverbraucher = Jan Modaal die Verbraucherzentrale = de consumentenbond die oberen Zehntausend = de elite, de upper ten die kaufmännische Lehre = de opleiding tot verkoper Bestechungszahlungen werden landläufig als Schmiergelder bezeichnet = Steekpenningen worden algemeen als smeergeld betiteld die Steuer = de belasting der Steuerberater = de belastingadviseur Steuern hinterziehen = belasting ontduiken die Gebühren = de kosten Rundfunk- und Fernsehgebühren = kijk- en luistergeld gebührenfrei = kosteloos der Nachschub = de nieuwe voorraad der GAU = de groots mogelijke ramp (Größter Anzunehmender Unfall) harsch = ijzig linde, gelinde = zacht lindern = verzachten die Miene 2 = het gezicht, de gelaatsuitdrukking das Gewebe = het weefsel das Genick = de nek der Zopf = de vlecht Schweifen 2 = dwalen, zwerven winseln = janken das Gelände = het terrein das Gehege 2 = het verblijf (van dieren), het omheinde gebied die freie Wildbahn = de vrije natuur artgerecht = recht doen aan de soort das Dasein = het bestaan die Nahrung = het voedsel der Brunnen = de put die Quelle = de bron harmlos = onschuldig winzig = piepklein kreisen = cirkelen der Kreis 2 = de cirkel, de kring der Kreisel = de tol die Kluft = de kloof zeugen = verwekken erzeugen = produceren das Erzeugnis = het product züchten = fokken der Schäferhond = de herdershond der Spatz = de mus der Lachs = de zalm angeln = vissen der Angler = de visser der Pilz, die Pilze = de paddestoel, de paddestoelen Nur zu, fühl dich wie zu Hause = Toe maar, doe alsof je thuis bent Greifen Sie ruhig zu! Nur weiter so! = Neemt u gerust wat! Ga zo door! die Gattung = de soort die Tiergattung = de diersoort die Rate 2 = het cijfer, het percentage die Fruchtbarkeitsrate = het vruchtbaarheidscijfer die Wachstumsrate = het groeipercentage die Gestalt 3 = de gestalte, de persoon, de gedaante die Kreatur = het schepsel das Gerippe = het skelet schwindeln 3 = duizelen, de boel bedriegen, oneerlijk zijn es schwindelt mir der Kopf = het duizelt in mijn hoofd heimsuchen = teisteren Japan wurde von einem Erdbeben heimgesucht = Japan wordt door een aardbeving geteisterd versiegen = opdrogen Die Quelle ist versiegt = de bron is opgedroogd veröden = onvruchtbaar worden (land) zerrinnen 2 = oplossen, wegvloeien das Rinnsal = het stroompje water die Verwandlung 2 = de verandering, de gedaanteverwisseling der Schädling 2 = het insect, het schadelijk dier der Wilderer = de stroper das Elfenbein = het ivoor zappeln = spartelen wackeln = wiebelen pusten = blazen die Wucht = de kracht wuchtig = krachtig hereinbrechen = zich uitstorten over erlöschen 2 = doven, uitgaan verscharren = begraven verheerend = verwoestend prasseln = kletteren urwüchsig = ongerept das Getöse = het lawaai die Prägungsphase = de inprentingsfase gären = gisten seither = sindsdien von vornherein = van tevoren im voraus = bij voorbaat demnächst, in Kurze = binnenkort daraufhin = vervolgens kurzerhand = kortweg die Frist = de termijn, de duur langfristig = op de lange duur kurzfristig = op de korte duur das Vorjahr = het vorig jaar das Frühjahr, der Fruühling = het voorjaar, de lente vorhersehbar, absehbar = te voorzien in diesem Bereich = op dit gebied entfernen = verwijderen die Entfernung = de verwijdering, de afstand die Menge = de hoeveelheid (aus)reichen = genoeg zijn Es reicht mir. = Ik heb er genoeg van. der Reise, der Hühne, der Recke = de reus riesig = reusachtig irgendwann = ooit irgendwer = iemand irgendwo = ergens irgendwas = iets irgends = ergens das Jahrhundert = de eeuw das Jarhzehnt = het decenium das Mittelalter = de middeleeuwen mittelalterlich = middeleeuws rechtzeitig, zeitig = op tijd die Eile = de haast sich beeilen = zich haasten kürzlich, von Kurzem = onlangs ehemaliger, vormaliger = voormalig damaliger = toenmalige damals = toentertijd, vroeger Jemandem etwas übelnehmen, verübeln = iemand iets kwalijk nemen Das ist mir sehr unangenehm. = Dat vind ik vervelend. Halte dich and die Abmachung! = Hou je aan de afspraak! Du hättest mich wenigsten anrufen können! = Je had me op zijn minst op kunnen bellen! Verzeihung, Entschuldigung = sorry Ich konnte wirklich nichts dafür. = Ik kon er echt niets aan doen. Wie hat es dir gefallen, mir gefällt sowas nicht. = Hoe vond je het, ik vind zoiets maar niks. der Rahmen = het kader die Lage = de ligging, de situatie die Lücke = het gat die Marktlücke = het gat in de markt die Reihenfolge = de volgorde die hiesigen Zeitungen = de kranten van hier mancherorts = op verschillende plaatsen der Ort = het dorp örtlich = plaatselijk Jeglicher Missbrauch ist zu unterlassen = ieder mogelijk misbruik is verboden nahezu vier Stunden = nagenoeg, zo goed als 4 uur oft, öfter, öfters = veelvuldig, vaak, vaker häufig = veelvuldig sich häufen = zich opstapelen ein Haufen Geld = een hoop geld erheblich = aanzienlijk zusätzliche Kosten = bijkomende kosten ausserordentlich = buitengewoon, uitzonderlijk völlig, völlstandig = volledig komplett = compleet erschöpft = uitgeput unerschöpflich = onuitputtelijk das Ausmass = de omvang, de afmeting umfassend = omvangrijk die Gegenwart = de tegenwoordige tijd, het heden die Vergangenheit = het verleden derzeit = momenteel zeitgenössische Dichter = dichters uit dezelfde tijd bisweilen, zuwielen, manchmal = soms unterdessen, indessen, inzwischen = intussen gelegentlich = bij gelegenheid allmählich = langzamerhand schlagartig = plotseling über Nacht = van de ene dag op de andere sofort = meteen unverzüglich = onmiddelijk seit jeher = van oudsher seit eh und jeh = altijd al ständig = continu stetig = constant dauernd = aldoor, voortdurend
Ingezonden op 30-10-2016 - 345x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
05-04-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!