Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
GEZ-T4-2AB
› 1 Anatomie hoofd/hals H8 tm 14
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
GEZ-T4-2AB
1 Anatomie hoofd/hals H8 tm 14
Jaar 2
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
A-lijn = overgang van palatum durum naar palatum molle lippen = labia lippenrood = overgang tussen de binnenkant en buitenkant van de lippen frenulum = lipbandje wang = bucca vestibulum oris = ruimte tussen de lippen, wangen en buitenkant van de tanden en kiezen oorspeekselklier = glandula parotis cavum oris = eigenlijke mondholte tong = lingua onderkaakspeekselklier = glandula submandibularis ondertongspeekselklier = glandula sublingualis zachte gehemelte = palatum molle harde gehemelte = palatum durum palatum = bovenzijde van cavum oris uvula = huig keelamandelen = tonsilla palatina gehemeltebogen = slijmvliesplooien aan beide kanten van de huig kaakwal = processus alveolaris pharynx = verbinding tussen neusholte/mondholte en slokdarm/luchtpijp naso-pharynx = neus-keelholte neusamandelen = tonsilla pharyngea buis van Eustachius = verbinding tussen middenoor en naso-pharynx epiglottis = strotklepje draadvormige papillen = zitten midden op de tong en hebben een tastfunctie paddestoelvormige papillen = zitten aan de zijkant van de tong en hebben een smaakfunctie (zoet, zuur, zout) ronde papillen = zitten achterop de tong en hebben een smaakfunctie (bitter) zoet = proeft men vooral op de tongpunt. zout = proeft men op de tongpunt en de tongrand zuur = proeft men aan de tongrand bitter = proeft men achterop de tong intrinsieke tongspieren= laten de tong van vorm veranderen extrinsieke tongspieren = laten de tong bewegen musculus genioglossus = grootste extrinsieke tongspier ; loopt van binnenzijde onderkaak richting de tong tonsilla lingualis = tongamandel ring van Waldeyer = tonsilla lingualis, tonsilla pharyngea en tonsilla palatina amylase = enzym uit het speeksel ; werkt vooral in op zetmeel Streptococcus Mutans = bacterie die suikers uit voeding omzet in zuren remineralisatie = wordt mogelijk gemaakt door mineralen uit speeksel demineralisatie = ontkalking van het glazuur door inwerking van zuren sereus speeksel = waterig, dun speeksel ; wordt gedurende de dag niet constant afgegeven mucinen = eiwitten muceus speeksel = dik, slijmerig en eiwitrijk speeksel ; wordt gedurende de dag vrij constant afgegeven accessorische speekselklieren = kleine speekselkliertjes in de wangen, lippen, gehemelte en tong klier = glandula glandula parotis = oorspeekselklier ; reageert sterk op stimulerende reuk- en smaakprikkels glandula sublingualis = ondertongspeekselklier ; produceert muceus speeksel glandula submandibularis = onderkaakspeekselklier ; produceert speeksel wat overwegend sereus en voor een klein deel muceus is sensoren = orgaantjes die reageren op een bepaalde prikkel m. temporalis en m. masseter = bepalen de kauwkracht zenuwstelsel = coördineert de kauwbewegingen van de onderkaak ; activeert de juiste kauwspieren om voedsel zo efficiënt mogelijk te kunnen bewerken kauwspieren = behoren tot de willekeurige spieren kauwproces = verloopt voornamelijk reflexmatig orale fase = het voedsel gaat van de mond- naar de keelholte ; verloopt gedeeltelijk willekeurig pharyngeale fase = het voedsel gaat van de keelholte naar de slokdarm ; er is nu geen ademhaling mogelijk oesophageale fase = het voedsel gaat van de slokdarm naar de maag ; de huig en de epiglottis keren terug in hun normale stand afsluiting neusholte = zacht gehemelte en huig gaan naar boven afsluiting luchtpijp = strotklepje kantelt naar achteren niesreflex = ontstaat wanneer voedseldelen in de neusholte terecht komen hoestreflex = ontstaat wanneer voedseldelen in de luchtpijp terecht komen ontstekingsverschijnselen = zwelling, roodheid, warmte, pijn en gestoorde functie antigeen = lichaamsvreemde stof die antistoffen kan opwekken antilichaam ; antistof = beschermingsstof die een antigeen kan uitschakelen besmetting = het overbrengen van micro-organismen naar andere personen ; mogelijk via de luchtwegen, via de mond, via huid en slijmvliezen of via de bloedbaan constitutie = alle eigenschappen van een organisme tezamen diagnose = het herkennen van een ziekteverwekker fagocytose = het opnemen en vernietigen van micro-organismen immunisatie = het onvatbaar maken voor bepaalde ziekten incubatietijd = de tijdsduur tussen besmetting en het uitbreken van de ziekte infectie = het binnendringen en vermenigvuldigen van micro-organismen leukocytose = tijdelijke toename van het aantal witte bloedcellen pathogeen = ziekteverwekkend resistent = ongevoelig voor antibiotica sepsis = verspreiding en vermeerdering van bacteriën via de bloedbaan vaccin = entstof sero-positief = drager van een virus (vaak HIV) hepatitis = virale leverontsteking Kaposi sarcoom = paarsachtig kankergezwel, bevindt zich meestal op de huid pro-virus = DNA afdruk van een virus toxine = gifstof verschijnselen Hepatitis = moe, misselijk, koorts, geelzucht tetanus = wordt veroorzaakt door bacil die voorkomt in straatvuil verschijnselen tetanus = spierkrampen bij kaak-, slik- en ademhalingsspieren ziekte van Pfeiffer = wordt veroorzaakt door een virus dat het lymfatisch weefsel aantast verschijnselen ziekte van Pfeiffer = zwelling van lymfeklieren, keelpijn, erge moeheid, algehele malaise Hepatitis A = besmetting via voedsel in het maag- darmkanaal Hepatitis B ; serumhepatitis = besmetting via bloedcontact drager van Australië-antigeen = persoon is zelf niet ziek, maar wel besmettelijk voor anderen geelzucht = ontstaat doordat er gal in het bloed terecht komt HIV = virus dringt witte bloedcellen binnen en maakt een DNA-afdruk van zichzelf incubatietijd ziekte van Pfeiffer = ongeveer 10 dagen tetanusvaccinatie = geeft 3 jaar volledige- en 15 jaar gedeeltelijke bescherming incubatietijd Hepatitis A = ongeveer 2 tot 8 weken incubatietijd Hepatitis B = ongeveer 2 tot 6 maanden hemofilie = aangeboren stollingsstoornis, alleen bij mannen anticoagulantia = bloedverdunners trombose = bloed stolt in het bloedvatenstelsel endocarditis = ontsteking van de binnenbekleding van het hart en de hartkleppen ; ontstaat ongeveer 10 dagen na een infectie met streptococcen angina = keelontsteking bacteriëmie = aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën in het bloed angina pectoris = hartziekte die ontstaat door vernauwing van de kransslagaders ; hart krijgt te weinig zuurstof, veroorzaakt pijn bij inspanning nitraat = heeft vaatverwijdende werking, wordt gebruikt bij angina pectoris hartaanval ; hartinfarct = hartspierweefsel sterft plaatselijk af doordat het geen zuurstof krijgt als gevolg van bijv. een afgesloten kransslagader hypertensie = te hoge bloeddruk diabetes type I = de alvleesklier werkt niet goed meer en produceert daadoor geen insuline meer diabetes type II = lichaamscellen zijn vrijwel ongevoelig voor insuline en de alvleesklier maakt te weinig insuline aan epilepsie = plotselinge prikkelontladingen in de hersenen
Ingezonden op 07-11-2016 - 903x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!