Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Nederlandse woordenschat
› 11 Woordenschat 7-10 zonder spreekwoorden L-R
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Nederlandse woordenschat
11 Woordenschat 7-10 zonder spreekwoorden L-R
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aforisme = korte, pittige spreuk badinerende 2 = enigszins laatdunkend, minachtend excentriek 2 = buitenissig, zonderling cartoonist = tekenaar van spotprenten cynisch = met zeer harde spot geanimeerd = waaraan met plezier wordt deelgenomen grotesk 3 = bizar, grillig, uiterst lachwekkend hilariteit 2 = algehele vrolijkheid, algemeen gelach intrigerend = boeiend ironisch = met lichte, milde spot ludiek = lichtvoetig, speels paradoxaal = schijnbaar tegenstrijdig parodie = spottende nabootsing van iets of iemand rariteit = vreemd, zeldzaam voorwerp sarcastisch = met bijtende, bittere spot verstrooiing = vermaak virtuoos = iemand die de kunst technisch volmaakt beheerst abominabel 2 = afschuwelijk, heel slecht decadent 3 = ontaard, verdorven, verworden denigrerend 2 = minachtend, neerbuigend frivool = lichtzinnig geraffineerd 2 = doortrapt, heel bedreven immoreel 2 = gewetenloos, in strijd met eer en plicht infantiel = kinderlijk malicieus = kwaadaardig pervers 2 = tegennatuurlijk, ziekelijk miserabel 2 = armzalig, verachtelijk provocerend = uitdagend rancuneus 2 = met opgekropt haatgevoel, vol wrok sinister = onheilspellend stupide = stompzinnig triviaal 2 = alledaags, platvloers competent 2 = bekwaam, bevoegd coulant 2 = soepel, tegemoetkomend decent 2 = eerbaar, fatsoenlijk florissant 2 = bloeiend, welvarend geciviliseerd = beschaafd gecultiveerd 2 = met zorg aangekweekt, verfijnd gracieus 2 = bevallig, sierlijk idyllisch = aantrekkelijk door landelijke eenvoud en lieflijkheid lumineus 2 = briljant, schitterend prudent = bedachtzaam en tactvol punctueel 2 = heel nauwkeurig, stipt riant = bijzonder gunstig select 2 = uitgelezen, voortreffelijk sereen 2 = ongestoord kalm, vredig solide 2 = betrouwbaar, degelijk confessioneel = waarvan de leden van een bepaalde godsdienst aanhangen conventioneel = volgens de gewoonte astrologie = leer die uit de stand van de sterren iemands toekomst voorspelt astronomie = sterrenkunde kwaliteit = geschiktheid kwantiteit = hoeveelheid flora = plantenwereld fauna = dierenwereld esthetisch = vanuit het schoonheidsgevoel ethisch = met goede en kwade kanten het materiaal = grondstof materieel = al wat nodig is om optimaal te kunnen werken fascistoïde = min of meer fascistische fascistisch = autoritair, nationalistisch en onverdraagzaam de moraal = lering het moreel = gevoel van zelfvertrouwen unaniem = eenstemmig anoniem = ongenoemd officieus = nog niet echt bevestigd officieel = erkend door het bevoegde gezag loochenen = ontkennen logenstraffen = aantonen dat het niet waar is gerechtigd = bevoegd gerechtvaardigd = op voldoende grond berustend initialen = beginletters paraaf = verkorte handtekening kopij = tekst die gepubliceerd zal worden kopie = afschrift notitie nemen van = negeren nota nemen van = kennis nemen van aannemelijk = aanvaardbaar, geloofwaardig bewering = mening, stelling conclusie = eindoordeel, gevolgtrekking definitie = begripsomschrijving, woordverklaring fundamenteel = essentieel, wezenlijk impliciet = inbegrepen, onuitgesproken omslag = ommekeer, verandering verklaring = opheldering, uitleg veronderstelling = aanname, hypothese motief = beweegreden, drijfveer analogie = overeenkomst, vergelijking componenten = elementen, onderdelen bezwaar = bedenking, tegenwerping consistent = logisch, samenhangend expliciet = duidelijk, nadrukkelijk astroloog = sterrenwichelaar cardioloog = hartspecialist dermatoloog = huidarts ecoloog = milieukundige futuroloog = wetenschapper die zich met de toekomst bezighoudt gerontoloog = arts die gespecialiseerd is in ouderdomsverschijnselen gynaecoloog = vrouwenarts ideoloog = kenner van de ideeën van een levensbeschouwelijke, maatschappelijke of politieke stroming neuroloog = zenuwarts oenoloog = wijnkenner oncoloog = kankerspecialist ornitholoog = vogeldeskundige patholoog = ziektekundige politicoloog = kenner van de werking van het openbaar bestuur en de partijpolitiek reumatoloog = kenner van bewegingsaandoeningen seksuoloog = kenner van de problematiek van het menselijke seksuele leven toxicoloog = gifkundige uroloog = kenner van ziekten van de nieren en urinewegen viroloog = kenner van virussen zoöloog = dierkundige exceptioneel = buitensporig, uitzonderlijk opperen = aanvoeren, naar voren brengen naïef = kinderlijk, ongekunsteld perverteren = doen ontaarden, verdorven maken teloorgang = ondergang, het verloren gaan karakteriseren = kenmerken, typeren bevindingen = resultaten, uitkomsten correlatie = relatie, verband visie = standpunt, zienswijze stadia = perioden, stappen factoren = medeoorzaken, omstandigheden aanname = hypothese, veronderstelling ontwrichting = desorganisatie, verstoring aanbeveling = advies, raad denkbeeldig = onwerkelijk maar wel mogelijk, theoretisch remedie = maatregel, middel voorbehoud = begrenzing, beperking vertekenen = onjuist weergeven, vervormen kanttekeningen = commentaar, opmerkingen afdoende = overtuigend, voldoende acclamatie = algemene goedkeuring ambivalent = tegelijk twee verschillende waarden (positief en negatief) hebbend analoog = gelijk, overeenkomstig component = samenstellend deel van een geheel confidentieel = vertrouwelijk coöperatief = met anderen samenwerkend discrepantie = afwijking dogmatisch = onbuigzaam en streng evident = zeer duidelijk excuuscultuur = situatie waarin falende verantwoordelijken straffeloos wegkomen met een smoes existentieel = over de zin van het bestaan exponent = vertegenwoordiger feodaal = waarin ondergeschikten afhankelijk zijn van machtige, rijke mensen fluctueren = schommelen integriteit = onkreukbaarheid, oprechtheid polariseren = tegenstellingen oproepen pretenderen = beweren, doen alsof prioriteit = voorrang projectie = jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen protectionisme = het beschermen van eigen handel en industrie steevast = altijd weer, volgens vaste gewoonte stereotiep = onveranderlijk, vast summum = toppunt
Ingezonden op 08-11-2016 - 834x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!