Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna, deel 1 + 2

2638 Woordenlijst Fortuna deel 1+2, CEVO stamtijdenlijst, signaalwoorden

Jaar 5 (Gymnasium)

dexter, dextra, dextrum = rechts; rechter-
dico, dixi, dictus (dicere) = zeggen; noemen
dictus = p.p.p. van dico
didici = perf. van disco
dies, diei (mnl./vrl.) = dag
differo, distuli, dilatus (differre) = verschillen; uitstellen
difficilis, difficile = moeilijk
dignitas, dignitatis (vrl.) = waardigheid; aanzien
dignus + abl. = waard; waardig
dilatus = p.p.p. van differo
diligo, dilexie, dilectus (diligere) = uitkiezen; liefhebben
dimisi = perf. van dimitto
dimissus = p.p.p. van dimitto
dimitto, dimisi, dimissus (dimittere) = wegsturen; laten gaan
discedo, discessi (discedere) = weggaan; uiteengaan
discessi = perf. van discedo
disco, didici (discere) = leren; leren kennen; vernemen
discrimen, discriminis (onz.) = onderscheid; gevaar
dispono, disposui, dispositus (disponere) = verdelen; regelen
distuli = perf. van differo
dissero, disserui, dissertus (disserere) = uiteenzetten; bespreken
diu = lange tijd
diutius (bijw.) = langer; langere tijd
diversus = verschillend; tegengesteld
divido, divisi, divisus (dividere) = verdelen
divido, divisi, divisus (dividere) + abl. = scheiden; scheiden van
divinus = goddelijk
divisi = perf. van divido
divisus = p.p.p. van divido
divus = goddelijk; vergoddelijkt
dixi = perf. van dico
do, dedi, datus (dare) = geven
doceo, docui (docere) = onderwijzen
doctus = geleerd
docui = perf. van doceo
doleo, dolui (dolere) = pijn hebben; verdriet hebben; treuren; treuren om
dolor, doloris (mnl.) = pijn; verdriet
dolui = perf. van doleo
dolus = list
domi = thuis
dominus = heer; heerser
domo = van huis; uit huis
domum (acc.) = naar huis; naar het huis {{bij ww van 'gaan'}}
domus, domus (vrl.) = huis
donec + ind. = zolang als
donec + conj. = totdat
dono (donare) = geven
donum = geschenk
dormio (dormire) = slapen
dubito (dubitare) = aarzelen; betwijfelen; twijfelen
dubius = twijfelend; onzeker
duco, duxi, ductus (ducere) = leiden; brengen
ductus = p.p.p. van duco
dum + ind. = terwijl
dum + conj. = totdat
duo, duae, duo, duobus, duabus = twee
duodecim = twaalf
dux, ducis = aanvoerder
duxi = perf. van duco
e(x) + abl. = uit; van; vanuit; vanaf
eam (acc. vrl. ev.) = haar; deze; die
eas (acc. vrl. mv.) zelfst. = hen
eas (acc. vrl. mv.) bijvoeglijk = deze; die
ecce! = kijk!
edidi = perf. van edo
editus = p.p.p. van edo
edo, edidi, editus (edere) = voortbrengen; uitgeven
educo, eduxi, eductus (educere) = naar buiten leiden; wegleiden
eductus = p.p.p. van educo
eduxi = perf. van educo
efficio, effeci, effectus (efficere) = tot stand brengen; bewerkstelligen
effugio, effugi (effugere) = ontvluchten; ontkomen
effundo, effudi, effusus (effundere) = uitgieten; uitstorten
egi = perf. van ago
ego = ik
egredior, egressus sum (egredi) = gaan uit; weggaan; verlaten
egregius = uitstekend; voortreffelijk
egressus = p.p. van egredior
egressus sum = perf. van egredior
ei (dat. ev.) zelfst.= aan hem; hem; aan haar; haar; eraan
ei (nom. mv.) bijvoeglijk = zij; deze; die
eius (gen. ev.) = zijn; van hem; van haar; haar; van het; ervan
eiusmodi = van deze aard; zulke
electus = p.p.p. van eligo
elegi = perf. van eligo
eligo, elegi, electus (eligere) = uitkiezen
emi = perf. van emo; inf. praes. pass. van emo
emo, emi, emptus (emere) = kopen
emptus = p.p.p. van emo
enim = immers; namelijk; want
eo, ii, itum (ire) = gaan; komen
eorum (gen. mnl./onz. mv.) = van hen; hun; ervan; van deze; van dezen; van die
eos (acc. mnl. mv.) = hen; deze; die
eques, equitis = ruiter; ridder {{klasse tussen senaat en volk}}
equidem = ik persoonlijk; zeker; stellig
equus = paard
erant = zij waren; waren
erat = hij was; zij was; het was; was
erectus = p.p.p. van erigo
ereptus = p.p.p. van eripio
erexi = perf. van erigo
ergo = dus
erigo, erexi, erectus (erigere) = oprichten
eripio, eripui, ereptus (eripere) = wegrukken; ontrukken
eripui = perf. van eripio
erit = hij zal zijn; zij zal zijn; het zal zijn; zal zijn
erro (errare) = rondzwerven; dwalen; zich vergissen
error, erroris (mnl.) = zwerftocht; vergissing; misvatting
esse = te zijn; zijn
est = hij is; zij is; het is; is
et = en; ook
et ... et = en ... en; zowel ... als
etiam = ook; zelfs
eum (acc. mnl. ev.) = hem; deze; die
evado (evadere) = ontsnappen; ontkomen
eveni = perf. van evenio
evenio, eveni, eventum (evenire) = gebeuren
eventum = p.p.p. van evenio
ex, e + abl. = uit; van; vanuit; vanaf
ex eis = van hen
excedo, excessi (excedere) = uitgaan; weggaan
excessi = perf. van excedo
excipio, excepi, exceptus (excipere) = opnemen; ontvangen
excito (excitare) = opwekken; wekken; opjagen
exclamo (exclamare) = uitroepen; uitscheeuwen
experior, expertus sum (experire) = beproeven; proberen; ervaren {{in de zin van een expert! Of te wel ervaren zijn}}
exemplum = voorbeeld
exeo, exii, exitum (exire) = uitgaan; weggaan
exercitus, exercitus = leger
exii = perf. van exeo (exire)
exitus, exitus = uitgang; afloop; einde
existimo (existimare) = houden voor; achten; oordelen; menen
expello, expuli, expulsus (expellere) = verdrijven
expulsus = p.p.p. van expello
expugno (expugnare) = veroveren
expuli = perf. van expello
exsecutus = p.p. van exsequor
exsecutus sum = perf. van exsequor
exsequor, exsecutus = volgen; najagen; uitvoeren
exspecto (expectare) = afwachten; wachten; verwachten
exstinguo, exstinxi, exstinctus (exstinguere) = uitblussen; blussen; uitdoven; doven; vernietigen
extra + acc. = buiten
facies, faciei = gedaante; uiterlijk; gezicht
facilis, facile = gemakkelijk
facinus, facinoris (onz.) = misdaad
facio, feci, factus (facere) = maken; doen
factum = feit; daad
factum est = het is gemaakt; het is gedaan; het is gebeurd
factus = p.p.p. van facio; p.p. van fio
fallo, fefelli (fallere) + acc. = bedriegen; ontgaan; ontgaan aan
fama = gerucht; reputatie
fames, famis (vrl.) = honger
fassus = p.p. van fateor
fassus sum = perf. van fateor
fateor, fassus sum (fateri) = bekennen
fatigatus = vermoeid
fatum (ev.) = noodlot; lot
fatum (mv.) = lotsbepaling
fax, facis (vrl.) = fakkel
feci = perf. van facio
fefelli = perf. van fallo
felix, felicis = gelukkig
femina = vrouw
fere (bijw.) = bijna; ongeveer
ferio (ferire) = dragen; brengen; verdragen
ferox, ferocis = strijdlustig; woest; fel
ferre = inf. van fero
ferrum = ijzer; zwaard
fictus = p.p.p. van fingo
fides, fidei = trouw; vertrouwen
fieri = inf. van fio
figo, fixi, fixum (figere) = vasthechten
filia = dochter
filius = zoon
fingo, finxi, fictus (fingere) = vormen; verzinnen
finio (finire) = beëindigen
finis, finis (mnl. ev.) = einde; grens
finis, finis (mnl. mv.) = gebied
finxi = perf. van fingo
fio, factus sum (fieri) = worden; gebeuren; gemaakt worden
flamma = vlam
flecto, flexi, flexus (flectere) = buigen; veranderen
fleo, flevi, fletus (flere) = bewenen; wenen; huilen; huilen om
flexi = perf. van flecto
flexus = p.p.p. van flecto
fluo, fluxi (fluere) = stromen
flumen, fluminis (onz.) = rivier
fluvius = rivier
foedus, foederis (onz.) = verdrag; verbond
fons, fontis (mnl.) = bron
fore (inf.) = te zullen zijn; zullen zijn
forma = gestalte; schoonheid
forte (bijw.) = toevallig
fortis, forte = dapper; sterk
fortissimus = dapperst; zeer dapper
fortuna = lot; geluk; ongeluk
Forum, forum = marktplein; plein; Forum {{in Rome}}
fractus = p.p.p. van frango
frango, fregi, fractus (frangere) = breken
frater, fratris = broer

Ingezonden op 21-11-2016 - 1604x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 20-12-2016.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Dit zijn de woorden van 26 t/m 38 van de woordenlijsten Fortuna deel 1+2, de CEVO stamtijdenlijst en alle signaalwoorden uit één bundel van Frans Haverkamp.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna, deel 1 + 2

2638 Woordenlijst Fortuna deel 1+2, CEVO stamtijdenlijst, signaalwoorden