Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
-Frans Evantail-junior - En action - 6de leerjaar
› 36 Mijn portofolie! 200 vragen!
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
-Frans Evantail-junior - En action - 6de leerjaar
, deel 16
36 Mijn portofolie! 200 vragen!
Jaar 6 (basisschool)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ik heet Ric. /m'n naam is Verdonk. = je m'apelle Ric./ Mon nom est Verdonck wat is je voornaam? = quel est ton prénom mijn voornaam is Luc = mon prénom est Luc ziehier m'n vriend. hij heet Yvon = voice mon copain. il s'appelle Yvon hoe oud ben je? = tu as quel âge ? ik ben 12 jaar = j'ai 12 ans vanwaar ben je? = tu es d'où ? ik ben van Aalst = je suis d'Alost van welk land kom je? = tu viens de quel pays ? ik kom van België = je viens de Belgique waar woon je? = tu habite où ? ik woon in Brugge = j'habite à Bruges ik woon bij mijn grootouders = j'habite chez mes grands-parents woon je in een stad? = tu habites dans une ville ? nee, in een dorp dicht bij de zee = non, dans un village près de la mer spreekt u Engels? = vous parlez anglais ? ja een beetje = qui un peu nee, sorry,ik spreek geen Engels = non, excusez-moi, je ne parle pas anglais hoe is je familie = comment est ta famille heb je broers of zussen? = tu as des frères ou des soeurs ? ja, ik heb een grote zus en twee broertjes = qui, j'ai une grande soeur et deux petits frères nee,ik heb geen broers of zussen = non je n'ai pas de frères ou de soeur ik heb drie tantes en twee ooms = j'ai trois tantes et deux oncles mijn ouders zijn gescheiden = mes parents sont divorcés mijn moeder is alleenstaand = ma mère est seule heb je je grootouders nog = tu as encore tes grands-parents ja, en de moeder van mijn vader is al 84 jaar = qui et la mère de mon père à déjà 84 ans wat doe je graag? = qu'est-ce que tu aimes faire ? ik hou van zingen = j'aime chanter ik hou van dansen = j'aime danser ik hou van voetbal spelen = j'aime jouer au foot ik doe graag sport = j'aime faire du sport ik surf en chat op het internet = j'aime surfer et chatter sur internet ik hij graag televisie = j'aime regarder la télé speel je muziek? = tu joues de la musique ? ja, ik speel gitaar = qui je joue de la guitare ik speel piano = je joue du piano wat geeft men op tv vanavond = qu'est-ce-qu'on donne à la télé ce soir morgen namiddag = demain après-midi dit weekend? = ce week-end er is een film van half tien tot middernacht = il y a un film de 9h t demie jusqu'à minuit hoe laat begint de voetbalwedstrijd? = à quelle heure commence le match de foot ? om 14 uur = à 14 heure hoe laat eindigt die film = à quelle heure finit ce film om half twaalf. dat is laat = à 11h et demie. c'est tard wat zie je graag op tv? = qu'est-ce-que tu aimes voir à la télé ? ik zie graag films en spelletjes = j'aime voir des fils et des jeux waarnaar wil je kijken? = qu'est-ce-que tu veux regarder maintenant ? naar een tennismatch = un match de tennis wat is de datum vandaag? = quelle est la date aujourd'hui ? vandaag ik het maandag 28 oktober = aujourd'hui c'est le lundi 28 octobre welken dag is het morgen? = c'est quel jour demain ? morgen zijn we zondag 5 november = demain nous sommes le dimanche 5 novembre hoe ga je naar school = tu vas à la l'école comment ik ga te voet = je vais à pied met de fiets = à vélo met de auto = en voiture met de trein = en train met de tram = en tram met de bus = en bus met de metro = en métro gaat de directrice met het vliegtuig naar Marseille? = la directrice va en avion à Marseille ? ja ze neemt het vliegtuig = qui elle prend l'avion gaan jullie vaak naar Frankrijk? = vous allez souvent en France ? ja elk jaar in juli = qui chaue année en juillet heb je vakantie in november? = tu as des vancances en novembre? ja gedurende een week = qui pendant une semaine gaan we sneller met de tram? = nous allons plus vite en tram ? nee het gaat sneller met jet metro = non ça va plus vite en métro komen op deze baan veel vrachtwagens voorbij? = beaucoup de camions passent sur cette route ? ja elke dag komen hier 6253 vrachtwagens voorbij = qui chaque jour 6253 camions passent ici mogen we naar het dorp gaan? = nous pouvons aller au village ? ja jullie mogen naar het dorp gaan = qui vous pouvez allez au village wie kan deze oefening maken? = qui peut faire cet exercice? ik kan deze oefening maken! = moi je peux faire cet exercice mogen de leerlingen hier spelen? = les élèves peuvent jouer ici ? nee ze mogen hier niet spelen! = non ils ne peuvent pas jouer ici welk fruit eet jij graag? = tu aimes manger quels fuits? ik hou van bananen ,maar ik hou niet van peren = j'aime les bananes mais je n'aime pas les poires welke groenten lust jij graag? = tu aimes manger quels légumes ? ik hou van wortels, maar ik hou niet van aardappels = j'aime les carottes, mais je n'aime pas les pommes de terre begrijp je dat woord? = tu comprends ce mot ? nee ik begrijp dat woord niet = non je ne comprends pas ce mot komen = venir ik kom = je viens jij komt = tu viens hij komt = il vient zij komt = elle vient wij komen = nous venons jullie komen = vous venez zij komen (mannelijk) = ils viennent zij komen (vrouwelijk) = elles viennent willen = vouloir ik wil = je veux jij wilt = tu veux hij wilt = il veut zij wilt = elle veut wij willen = nous voulons jullie willen = vous voulez zij willen (mannelijk) = ils veulent zij willen (vrouwelijk) = elles veulent nemen = prendre ik neem = je prends jij neemt = tu prends hij neemt = il prend zij neemt = elle prend wij nemen = nous prenons jullie nemen = vous prenez zij nemen (mannelijk) = ils prennent zij nemen ( vrouwelijk) = elles prennent kunnen, mogen = pouvoir ik kan, mag = je peux jij kunt,mag = tu peux hij kan, mag = il peut zij kan, mag = elle peut wij kunnen, mogen = nous pouvons jullie kunnen, mogen = vous pouvez zij kunnen, mogen (mannelijk) = ils peuvent zij kunnen, mogen (vrouwelijk) = elles peuvent Hoe laat sta je op? = Tu te lèves à quelle heure? Ik sta op om 6 u. = Je me lève à 6 h. Waar was je je? = Tu te laves où? Ik was me in de badkamer. = Je me lave dans la salle de bains. Waar kleed je je aan? = tu t'habilles où? Ik kleed me aan in mijn kamer. = Je m'habille dans ma chambre. Hoe laat vertrek je naar school? = Tu pars à quelle heure à l'école? Ik vertrek om 7.40 u. = Je pars à 7 h 40. Hoe laat begint de school? = L'école commence à quelle heure? Om 8.30 u. = À 8 h 30. Hoe laat eindigt de school 's morgens? = L'école finit à quelle heure le matin? Ze eindigt om 11.45 u. = Elle finit à 11 h 45. Wat doe je na school? = Qu'est-ce que tu fais après l'école? Ik ga bij de buren spelen. = Je vais jouer chez les voisins. Wat doe je 's avonds na het avondeten? = Qu'est-ce que tu fais après l'école? Ik chat met vrienden. = Je chatte avec des copains. Hoe laat ga je slapen? = Tu vas dormir à quelle heure? Om 21.30 u. = À 21 h 30. Neem je een ontbijt? = Tu prends un peti déjeuner? Ja, om 7.30 u. = Oui, à 7 h 30. Ga je naar huis voor het middagmaal? = tu rentres à midi pour le dîner? Ja, ik ga naar huis. = Oui, je rentre à la maison. Nee, ik blijf op school voor een kleine maaltijd. = Non, je reste à l'école pour un petit repas. Hoe laat neem je het avondmaal? = Tu prends le souper à quelle heure? Om 18 u. = À 18 h. Gisteren ben ik naar zee gegaan. = Hier, je suis allé(e) à la mer. Ik heb een toffe zondag doorgebracht. = J'ai passé un superdimanche. Ik heb een grote wandeling gemaakt. = J'ai fait une grande promenade. Ik heb met vrienden met de bal gespeeld. = Avec des amis, j'ai joué à la balle. We hebben gewonnen. = Nous avons gagné. We hebben in de zee gezwommen. = Nous avons nagé dans la mer. M'n vriendin Sara heeft liedjes gezongen. = Ma copine Sara a chanté des chansons. We zijn tot half acht gebleven. = Nous sommes restés jusqu'à 7 h et demie. Ik ben om 20 uur naar huis gekeerd. = Je suis rentré(e) à 20 h. Doe jij aan sport? = Tu fais du sport? Ja, ik speel voetbal / basketbal / tennis. = Oui, je joue au foot / au basket / au tennis. Ik ga zwemmen. = Je vais nager. Wat doe je nog graag? = Qu'est-ce que tu aimes faire encore? Ik maak graag wandelingen. = J'aime faire des promenades. Ik kijk graag tv. = J'aime regarder la télé. Ik luister graag naar liedjes. = J'aime écouter des chansons. Ik speel graag met de kaarten. = J'aime jouer aux cartes. Eerst neem ik m'n schrift = D'abord je prends man cahier. Dan zoek ik de bladzijde. = Puis je cherche la page. Ten slotte maak ik de oefening. = Enfin je fais l'exercice. Ik heb boter nodig. = J'ai besoin de beurre. Ik zou graag kaas willen. = Je voudrais du fromage. Hoeveel, a.u.b.? = Combien, s.v.p.? 250 gram = 250 grammes Ziehier de kaas. Nog iets anders? = Voici le fromage. Et avec ça? Nee, dank u, dat is alles. = Non, merci, c'est tout. Hoeveel kost dit boek? = Combien coûte ce livre? Hebt u bananen? Wat is de prijs? =Vous avez des bananes? Quel est le prix? 3,43€ per kilo = 3,43€ le kilo Hoeveel is het samen? = ça fait combien? Het is 22 euro. = ça fait 22 euros. Heb je zin om te eten? = Tu as envie de manger? Wil je iets? = Tu veux quelque chose? Een beetje vlees? = Un peu de viande? Nee, ik wil niets. = Non, je ne veux rien. Waarom niet? = Pourquoi pas? Ik ben ziek. = Je suis malade. Heb je honger? = Tu as faim? Wat wil je eten? =Qu'est-ce que tu veux manger? Ik zou een boterham met chocolade willen. = Je voudrais une tartine avec du chocolat. Akkoord. En ik ga een dessert nemen. = D'accord. Et moi, je vais prendre un dessert. Wanneer gaan we eten? = On va manger quand? Ik heb honger! = J'ai faim! We eten om 18 uur. = On mange à 18 h. Je moet nog een beetje wachten. = Il faut encore attendre un peu. We gaan suiker, jam en water kopen. = On va acheter du sucre, de la confiture et de l'eau. Hoeveel suiker wil je? = Tu veux combien de sucre? Een kilo suiker. = Un kilo de sucre. Zijn er veel sinaasappels? = Il y a beaucoup d'oranges? Nee, er zijn weinig sinaasappels. = Non, il y a peu d'oranges. Ik zou een glas water en een pot jam willen. = Je voudrais une bouteille d'eau et un pot de confiture. Er zijn te veel leerlingen in deze school. = Il y a trop d'élèves dans cette école. Wil je iets? = Tu veux quelqeu chose? Men moet naar de leraar luisteren! = Il faut écouter le prof! Jullie moeten opletten! = Il faut faire attention! D'abord je prends man cahier. = Eerst neem ik mijn schrift.
Ingezonden op 03-12-2016 - 1243x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
11-06-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!