Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
5VB
› 0 Basiswoordenlijst bovenste deel alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
5VB
0 Basiswoordenlijst bovenste deel alles
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
abandonner = opgeven aboutir à = uitlopen op l'absence = afwezigheid accompagner = meegaan (met), vergezellen accomplir = verrichten s'accrocher à = zich vastklampen aan accueillant = vriendelijk, gastvrij accueillir = ontvangen accuser = beschuldigen les actualités = nieuws, journaal actuel/actuellement = huidig, momenteel admettre = toegeven s'adonner à = zich overgeven aan, zich laten gaan l'affaire = zaak afficher = aankondigen, tonen, duidelijk laten zien approximativement = ongeveer appuyer = (onder)steunen d'après = volgens de l'argent = geld mettre de l'argent de côté = geld opzijzetten l'arrêt = halte, rusttijd arriver à = erin slagen l'assassin = moordenaar assassiner = vermoorden, ombrengen assis = zittend, gezeten assister à = bijwonen l'assurance = verzekering assurer = verzekeren l'attaque = aanval attirer = aantrekken au-dessus de = boven bas = laag basculer = wankelen le Batave = Nederlander, kaaskop le bâtiment = gebouw la beauté = schoonheid des besoins = behoeften le Beur = Arabier le bienfait = voordeel le bijou = juweel blesser = kwetsen, verwonden le blessé = gewonde la boisson = drankje la boîte de nuit = nachtclub la boîte = doos; blik ; school; inbox faire le bond = opspringen chaleureux = warm, hartelijk le champ = veld, land, gebied être chargé de = belast met chasser = jagen, wegjagen, verjagen la chasse = jacht, jagen chaud = warm chez = bij le chiffre d'affaires = omzet le choeur = koor choisir = kiezen le chômage = werkeloosheid la cible = doel(groep) le cimetière = kerkhof la circonstance = omstandigheid le clavier = toetsenbord le clic = (muis)klik le clochard = zwerver à son compte = op zijn/haar rekening tenir compte de = rekening houden met compter = rekenen le concitoyen = medeburger la condamnation = veroordeling condamner à mort = ter dood veroordelen les conditions de vie = levensomstandigheden conduire = leiden, besturen la confiance = vertrouwen ne plus faire confiance = niet meer vertrouwen confier = toevertrouwen la confirmation = bevestiging la confusion = verwarring la crise de colère = woedeuitbarsting croiser = kruisen, tegenkomen le croyant = gelovige cueillir = plukken cultivé(e) = ontwikkeld, beschaafd la curiosité = nieuwsgierigheid en danger = in gevaar dangereux = gevaarlijk davantage = meer débarquer = aankomen la déception = teleurstelling décevant = teleurstellend décider = beslissen la déclaration = verklaring déclarer = verklaren la détente = ontspanning détester = verafschuwen, een hekel hebben aan à deux = met zijn tweeën le développement = ontwikkeling devenir = worden la moindre difficulté = de minste moeite digne = waardig la digue = dijk diminuer = verminderen se dire = beweren te zijn dirigé par = geleid door diriger = besturen, beheren se diriger vers = gaat in de richting van discuter = praatje maken disparaître = verdwijnen faire disparaître = doen verdwijnen la dispiration = verdwijning employer = gebruiken l'employeur = werkgever emporter = meenemen l'emporter sur = de overhand krijgen over en plus = bovendien encaisser = incasseren encore = nog, nogsteeds, ook nog encourager = aanmoedigen endormir = laten slapen le endroit = plaats enfermer = opsluiten engager = aansnijden, beginnen l'ennui = probleem s'ennuyer = zich vervelen l'enquête = onderzoek mener une enquête = onderzoek uitvoeren l'étranger = vreemdeling étroit = smal, nauw l'évêque = bisschop éviter = vermijden exagérer = overdrijven l'exception = uitzondering l'excitation = opwinding être exclu = uitgesloten zijn exercé = uitgeoefend exigeant = veeleisend l'exigence = eis l'exil = ballingschap l'existence = bestaan exister = bestaan s'expatrier = naar het buitenland verhuizen l'expert = deskundige fuguer = weglopen fuir = vermijden prendre la fuite = vluchten la fumée = rook fumer = roken fut (être) = was (zijn) futur = toekomstig gagner = winnen, verwerven, verdienen le gendarme = marechaussee, agent gêner = hinderen le genre = soort gérer = leiden, managen le geste = gebaar glisser = glijden avoir la gorge serrée = dichtgeknepen keel hebben il y a = er is er zijn; (bepaalde tijd) geleden il y a quelque temps = een tijdje geleden l'île = eiland l'image = beeld l'immeuble = gebouw impensable = onvoorstelbaar n'importe où = waar dan ook n'importe quoi = wat dan ook imposer = opdringen s'imposer = zich opdringen les impôts = belastingen avoir l'impression = de indruk hebben inciter = aansporen inconnu = onbekend incrédule = ongelovig incroyable = ongelofelijk incurable = ongeneeslijk indigné = verontwaardigd jusqu'à = tot jusque = tot tout juste = zojuist justement = juist lâcher = loslaten laisser = laten le lapin = konijn à la légère = oppervlakkig légèrement = luchtig la légitimité = rechtvaardiging la lettre capitale = hoofdletter se lever = opstaan le lien = band lier = verbinden donner lieu à = aanleiding geven tot être en ligne = on line zijn la limitation = beperking méconnaissable = onherkenbaar méfiant = wantrouwig mélanger = mengen la mémoire = geheugen la menace = bedreiging mener = leiden mensonger = leugenachtig la mention = vermelding mentir = liegen mériter = verdienen le message = boodschap; bericht(je) la messagerie = voicemail, antwoordapparaat la mesure = maatregel le métier = beroep, vak mettre à part = terzijde leggen mettre au point = ontwikkelen se mettre à = beginnen te le meurtre = moord négliger = verwaarlozen net(tement) = duidelijk le nez = neus ni ... ni = noch ... noch nier = ontkennen n'importe qui = wie dan ook nommer = noemen nourrir = voeden nuire à = schaden l'objectif = doel obligatoire = verplicht obliger = verplichten, dwingen observer = observeren, onderzoeken obtenir = krijgen être occupé = het druk hebben le patron = baas, werkgever à peine = nauwelijks pendant = gedurende pénétrer = binnendringen perdre = verliezen personne = niemand peser = wegen des petits = jongen, kleintjes peu = weinig avoir peur = bang zijn la peur = angst le phénomène = verschijnsel au pied de = aan de voet van le piège = valstrik, val le pire = ergste pis = ergst, slechtst la pitié = medelijden plaire = behagen être prêt à = bereid zijn om prétendre = beweren sous prétexte de = zogenaamd om le prétexte = voorwendsel la preuve = bewijs prévenir = voorkomen (être) prévenu = gewaarschuwd (zijn) prévu = gepland prier = bidden la prière = gebed a priori = van tevoren, vooraf; ook: in wezen la prison = gevangenis le prisonnier = gevangene procéder = te werk gaan le procès = rechtzaak, proces la profession = beroep, vak la poie = prooi, buit, slachtoffer proposer = voorstellen réduire = beperken; verminderen réel = werkelijk; wezenlijk la refuge = schuilplaats, toevluchtsoord le refus = weigering refuser = weigeren le regard = blik la règle = egel le regret = spijt, berouw régulier = vast, regelmatig remonter = teruggaan (in de tijd); weer stijgen rempli = volbracht le renard = vos se rendre à = gaan naar renseigner = inlichtingen geven le repas = maaltijd reprendre = hervatten sans crainte = zonder angst sans = zonder le sans-papier = illegaal sauf = behalve sauter = springen sauvage = wild la scène = toneel le SDF (sans domicile fixe) = dakloze secher les cours = spijbelen secours, appeler au = om hulp roepen la sécurité = veiligheid séduire = verleiden selon = volgens à notre sens = volgens ons le sens de = het gevoel voor sensible = gevoelig la succession = opvolging suffire = voldoende zijn suive de = gevolgd door suivre = volgen le sujet = onderwerp la superstition = bijgeloof sûr = zeker surestimer = overschatten surgir = plotseling verschijnen, opduiken surprenant(e) = verbasingwekkend le suspect = verdachte le tablier = schort, voorschoot la tâche = vlek tant = zoveel, zozeer le tapage = rumoer se traîner = kruipen traiter = behandelen traverser = (dwars) gaan door le trésor = schat, zeer waardevol bezit la tribu = (volks)stam le tribunal = rechtbank se tromper = zich vergissen trop près = te dichtbij trop tard = te laat le troupeau = kudde le truc = ding tuer = doden se tuer = zich doden le tueur = moordenaar, doder la tumeur = gezwel l'univers = wereld peu vraisemblable = niet erg waarschijnlijk le wagon = rijtuig avoir le moral à = in de put zitten
Ingezonden op 13-12-2016 - 1156x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
07-03-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!