Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Gemma
› 0 Duits - signaalwoorden 1-5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Gemma
0 Duits - signaalwoorden 1-5
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1 auch = ook außerdem, zudem, zusätzlich = bovendien ebenfalls = eveneens; ook Erstens/Zweitens/Drittens = ten eerste/ tweede/ derde nicht nur … sondern auch = niet alleen … maar ook sowie = evenals; alsook denn = want indem = doordat nämlich = namelijk schließlich = per slot van rekening weil = omdat aber = maar allerdings = echter dagegen, hingegen = daarentegen dennoch = desalniettemin doch = toch jedoch = echter eigentlich = eigenlijk einerseits … andererseits = enerzijds … anderzijds immerhin/ ohnehin = in ieder geval; toch nicht … sondern = niet … maar obwohl = hoewel stattdessen = in plaats daarvan trotz(dem) = (des)ondanks während = terwijl zwar .... aber / zwar … doch = weliswaar … maar 2 also = dus deher = vandaar damit = zodat; om te bereiken dat demnach = dus; daarom deshalb = derhalve; daarom deswegen = daarom; vandaar je … desto = hoe … hoe … so = dus; zo so … dass = zo … dat … etwa = bijvoorbeeld zum Beispiel = bijvoorbeeld (eben/genau) so … wie = (net/precies) zo … als (ent)weder … noch ... = noch … noch … erst recht = pas echt gar = al helemaal nicht nur … sondern auch = niet alleen … maar zelfs sogar = zelfs tatsächlich/ in der Tat = inderdaad zumal = vooral omdat jedenfalls = in elk geval nur = slechts; alleen (maar) übrigens = overigens zusätzlich = daar komt bij; daarnaast 3 Annahme = stelling Aussage = uitspraak bedeuten, bedeutung = betekenen; betekenis behaupten, behauptung = beweren; bewering sich beziehen = zich verhouden Beziehung, Verhältnis = verhouding entsprechen = overeenkomen met ersetzen = vervangen schliessen aus = concluderen uit Verfasser = auteur erwähnen = noemen hervorgehen aus = voortkomen uit Absatz = alinea dem 3. Absatz nach = volgens de 3e alinea Satz = zin Seite = pagina; kant Zeile = regel Begründung = verklaring Beschränkung = beperking; afzwakking Bestätigung = bevestiging Einschränkung = inperking; afzwakking Ergänzung = aanvulling Erklärung = uitleg; verklaring Erweiterung = uitbreiding Folge = gevolg Gegensatz = tegenstelling Grund = reden Schlussfolgerung = conclusie Erläuterung = verklaring; toelichting Steigerung = versterking als = toen bisher (is: bislang) = tot nu toe derzeit = nu häufig = vaak heute = vandaag immer = altijd innerhalb von … = in een tijdsbestek van … inzwischen = intussen 4 jetzt = nu manchmal = soms nachdem = nadat nie(mals) = nooit oft = vaak nun = nu schließlich = tot slot selten = zelden sobald = zodra sofort = meteen wann = wanneer wenn = als bald = spoedig bereits = al; reeds damals = destijds dauerhaft = duurzaam künftig = in de toekomst letztlich = recent mittlerweile = ondertussen rasch = snel ständig = steeds; de hele tijd zunächst = allereerst befürchten = vrezen fehlen = ontbreken; missen Fehler = fout kaum = amper; nauwelijks leider = helaas Lüge = leugen mangelhaft = gebrekkig mangeln = ontbreken; missen Opfer = slachtoffer scheitern = mislukken Verlust = verlies verschwinden = verdwijnen warnen vor = waarschuwen voor; afraden ablehnen = afkeuren (be)drohen = (be)dreigen Empörung = verontwaardiging enttäuscht = teleurgesteld heuchlerisch = huichelachtig; hypocriet sich irren = zich vergissen (er)löschen = verwijderen verletzen = kwetsen; overtreden 5 Erfolg = succes erlaubt = toegestaan sich freuen = blij zijn gelingen = lukken Lösung = oplossing richtig = juist wichtig = belangrijk hoffen = hopen schaffen = voor elkaar krijgen; lukken wert/Wert = waarde Begeisterung = enthousiasme ernst (nehmen) = serieus (nemen) erstaunen = verbazen Überraschung = verrassing Gleichgültig = onverschillig verwunderlich = wonderbaarlijk Ausbildung = opleiding Ausnahme = uitzondering Bildung = vorming; ontwikkeling Eltern = ouders Ergebnis = resultaat Fähigkeit = vaardigheid Fehlerquote = foutmarge fordern = eisen erforderlich = nodig; geëist Herausforderung = uitdaging überfordert = overbelast fördern = stimuleren Forschung = onderzoek leisten = presenteren unterrichten = onderwijzen Wissenschaft = wetenschap zeigen = (aan)tonen angeblich= zogenaamd belegen = aantonen; bewijzen Bilanz = resultaat bilden = vormen; maken Daten = data, gegevens Fazit = resultaat laut = volgens prägen = beïnvloeden Umfrage = rondvraag Verfahren = het procédé; de werkwijze veröffentlichen = publiceren (an)Zeigen = teken; aanwijzing
Ingezonden op 31-12-2016 - 1219x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!