Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
!MLA
› 11 11-20 frans
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
!MLA
11 11-20 frans
Jaar 6 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoofdstuk 11 la gestion = het management; het beleid le coût de la vie = de kosten van levensonderhoud importer = van belang zijn un créneau = een gat in de markt le pouvoir d'achat = de koopkracht un succès fou = een enorm succes les deux tiers = tweederde nuire à = schade berokkenen aan; schade berokkenen; schaden le commerçant = de middenstander changer = wisselen compétitif = concurrerend une pièce = een munt; een muntstuk les frais = de kosten marchander = afdingen suber des pertes = verliezen lijden une exploitation = een bedrijf; een onderneming évaluer = schatten favoriser = steunen; bevoordelen un objectif = een doelstelling un prêt = een lening la demande = de vraag le bénéfice = de winst le bilan = de balans la croissance = de groei négocier = onderhandelen; onderhandelen over en stock = in voorraad la signature = de handtekening mettre à jour = bijwerken; bijhouden valoir = waard zijn économiser = besparen; sparen faire face à = het hoofd bieden aan un impôt = een belasting un sou = een cent une commande = een bestelling déficitaire = verliesgevend la caisse d'épargne = de spaarbank le chiffre d'affaires = de omzet une pénurie = een tekort la propriété = het bezit; het eigendom prospère = welvarend zuinig = économe; econome een bankrekening = un compte en banque de handel = le commerce de verkoper = le vendeur een pinpas = une carte bancaire de pincode = le code confidentiel de rijkdom = la richesse de rij = la queue rood staan = être à découvert; etre a decouvert een speciale aanbieding = une offre spéciale; une offre speciale tweedehands = d'occasion lenen van = emprunter à; emprunter a het bedrag = le montant de boekhouding = la comptabilité; la comptabilite de uitverkoop = le solde Hoofdstuk 12 les sciences exactes = de exacte wetenschappen aboutir à = leiden tot distinguer = onderscheiden le bienfait = de weldaad une comparison = een vergelijking une expérience = een proef; een proefneming le savoir-faire = de know-how fiable = betrouwbaar brancher = aansluiten l'exploration = het onderzoek décisif = beslissend douteux = twijfelachtig le progrès = de vooruitgang le droit = het recht fondre = smelten surmonter = overwinnen spatial = ruimte- l'altitude = de hoogte contredire = tegenspreken confondre = door elkaar halen négligeable = te verwaarlozen la recherche = het onderzoek impressionner = indruk maken op; indruk maken l'évolution = de ontwikkeling la conviction = de overtuiging contradictoire = tegenstrijdig le cobaye = het proefkonijn; de proefpersoon artificiel = kunstmatig abuser de = misbruik maken van le charbon = de steenkool une puce = een chip une application = een toepassing démontrer = aantonen maîtriser = beheersen signaler = wijzen op un exploit = de topprestatie; de heldendaad surdoué = hoogbegaafd le hasard = het toeval l'utilisation = het gebruik aborder = aansnijden de geleerde = le savant de kernproef = l'essai nucléaire; l'essai nucleaire de graad = le degré; le degre een rekenmachine = une calculatrice de wiskunde = les mathématiques; les mathematiques de strijd = la lutte ontdekken = découvir; decouvrir het oppervlak = la surface een vernieuwing = une innovation een snelheidscontrole = un contrôle-radar; un controle-radar de streepjescode = un code-barres een voorsprong = une avance bewijzen = prouver draadloos = sans fil een vraag stellen = poser une question Hoofdstuk 13 la santé publique = de volksgezondheid la guérison = de genezing paralysé = verlamd contracter = oplopen attraper = oplopen cracher = spuwen insalubre = ongezond succomber = bezwijken admettre = toegeven contagieux = besmettelijk la condition physique = de lichamelijke gesteldheid sain = gezond le poison = het gif; het vergif le bien-être = het welbehagen; het behaaglijke gevoel la maternité = het moederschap une crise cardiaque = een hartaanval une coté = een rib l'agonie = de doodsstrijd le toxicomane = de drugsverslaafde une cure de désintoxication = een ontwenningskuur la respiration = de ademhaling le muscle = de spier un nutritionniste = een voedingsdeskundige la matière grasse = het vet; het vetgehalte l'apparence = de schijn; het uiterlijk un rhume = een verkoudheid le pharmacien = de apotheker la mortalité = het sterftecijfer se suicider = zelfmoord plegen faire effet = werken; effect hebben avaler = slikken; inslikken la poitrine = de borst une piqûre = een injectie se dégrader = achteruitgaan bénéfique = heilzaam jouir de = genieten; genieten van la peau = de huid une fracture du crâne = een schedelbasisfractuur soulager = verzachten; verlichten en vain = tevergeefs een verpleegkundige = un infirmier; une infirmière de zorg = le soin de oorzaak = la cause het bed houden = garder le lit de koorts = la fièvre; la fievre zeldzaam = rare de pleister = le sparadrap het gips = le plâtre de tandarts = le dentiste kiespijn hebben = avoir mal aux dents pijnlijk = douloureux beterschap = meilleure santé het spreekuur = la consultation de wachtkamer = la salle d'attente een beetje ziek = souffrant Hoofdstuk 14 l'environnement = het milieu; het leefmilieu attribuer â = toeschrijven aan empirer = verslechteren la sécheresse = de droogte un écologiste = een milieubeschermer le réchauffement = de opwarming la déforestation = de ontbossing le désastre = de ramp l'energie solaire = de zonne-energie l'effet de serre = het broeikaseffect le barrage = de stuwdam un incendie = een brand la gravité = de ernst un canadair = een blusvliegtuig ravager = verwoesten polluant = vervuilend les déchets = het afval déclencher = ontketenen la floraison = de bloei l'épuration = het zuiveren; de zuivering un carburant = een brandstof fertile = vruchtbaar la brousse = de wildernis le promoteur = de projectontwikkelaar une avalanche = een lawine le littoral = de kustlijn la pousière = het stof cesser de = ophouden te; ophouden met la matière première = de grondstof une erreur = een vergissing l'humanité = de mensheid le paysan = de boer la mauvaise odeur = de stank forestier = bos; bos- un berger = een herder les intempéries = het slechte weer la brume = de nevel la baleine = de walvis réduire = verminderen la postérité = het nageslacht bedreigen = menacer rekenen op = compter sur zuiver = pur de aarde = la terre de luchtkwaliteit = la qualité de l'air; la qualite de l'air het lawaai = le bruit de rust = le repos een vergissing = une erreur de stedeling = le citadin de boerderij = la ferme de stilte = le silence de grond = le sol laat = tard het klimaat = le climat Pas op met vuur! = Attention au feu! Hoofdstuk 15 marquer un but = een doelpunt scoren consister à = bestaan in; bestaan uit faire le tour = om heen lopen persister à = volharden in; blijven deviner = raden remplir = vullen; invullen aménager = inrichten tailler = snoeien; snijden insister = aandringen attaquer = aanvallen franchir = overgaan; overschrijden combattre = bestrijden supplier = smeken remettre = overhandigen renoncer à = afzien van s'échapper = vluchten; ontsnappen; ontvluchten recourir à = zich wenden tot persuader = overtuigen manier = hanteren; omgaan met parvenir à = lukken; slagen in précéder = voorafgaan partager = delen attacher = vastmaken disparaître = verdwijnen se maquiller = zich opmaken briser = breken; inslaan rejoindre = zich voegen bij intervenir = ingrijpen; tussenbeide komen veiller à = waken; ervoor zorgen céder = afstaan rétablir = herstellen amener = meenemen; meebrengen piloter = sturen; besturen démarrer = starten gravir = klimmen; beklimmen; klimmen op extraire = trekken; uittrekken accéder à = toegang hebben tot user = gebruiken maintenir = handhaven priver de = ontnemen vertellen = raconter breken = rompre slaan = battre ontmoeten = rencontrer aangeven = indiquer verstoppen = cacher spellen = épeler; epeler opruimen = ranger leegdrinken = vider springen = sauter vergeten = oublier onthouden = retenir worden = devenir gooien = jeter oprapen = ramasser Hoofdstuk 16 faire la grève = staken le chômage = de werkloosheid le licenciement = het ontslag le comité d'entreprise = de ondernemingsraad livrer = leveren la rémunération = de honorering le métier = het beroep le chantier naval = de scheepswerf un employeur = een werkgever l'échange = het verkeer; de uitwisseling empêcher = beletten; verhinderen la gamme {la gamme de produits} = het assortiment; het productassortiment une implantation = een vestiging un cadre = een staflid; een leidinggevende établir = vestigen temporaire = tijdelijk; voorlopig le traitement de textes = de tekstverwerking l'outil = het gereedschap les heures supplémentaires = de overuren embaucher = in dienst nemen infernal = hels pénible = zwaar; moeilijk le successeur = de opvolger un couturier = een modeontwerper un esclave = een slaaf la revendication = de eis satisfaire à = voldoen aan à mi-temps = voor halve dagen postuler = solliciteren; solliciteren naar le smicard = de minimumloner la préretraite = de VUT le syndicat = de vakbond cotiser = bijdragen; contributie betalen un artisan = een ambachtsman; een handwerksman prévoir = voorzien; voorspellen entrer en vigueur = van kracht worden un comptable = een boekhouder une agence immobilière = een makelaarskantoor la chaîne = de lopende band le plein-emploi = de volledige werkgelegenheid het beroep = la profession de postcode = le facteur de slager = le boucher de gids = le guide verdienen = gagner het pensioen = la retraite het minimumloon = le SMIC een uitkering = une allocation het arbeidsbureau = l'ANPE; l'Agence Nationale Pour l'Emploi zich inschrijven = s'inscrire een werkzoekende = un demandeur d'emploi op proef = à l'essai; a l'essai de sluiting = la fermeture een demonstratie = une manifestation het belang = l'importance Hoofdstuk 17 le mal = het kwaad reconnaître = bekennen l'abolition = de afschaffing inculper = beschuldigen avouer = bekennen coupable = schuldig un attentat = een aanslag le complice = de medeplichtige la condamnation = de veroordeling emprisonner = gevangenzetten un malfaiteur = een misdadiger la conscience = het geweten l'insécurité = de onveiligheid confisquer = in beslag nemen un assassinat = een moord; een moordaanslag soupçconner = verdenken la détention = de hechtenis un accroissement = een toename détourner = verduisteren duper = bedriegen maltraiter = mishandelen les menottes = de handboeien redoutable = geducht; gevaarlijk le détenu = de gevangene; de gedetineerde le ravisseur = de ontvoerder exhumer = opgraven une accusation = een beschuldiging violer = aanranden; overtreden mettre en examen = aanhouden innocent = onschuldig une conspiration = een samenzwering jurer = zweren irréprochable = onberispelijk massacrer = afslachten un piège = een valstrik; een hinderlaag un otage = een gijzelaar la seringue = de naald la résistance = het verzet; de weerstand angoisser = bang maken; angst aanjagen torturer = martelen; folteren Nederlands› Frans de misdaad = le crime verdacht = suspect de vechtpartij = la bagarre de moord = le meurtre onrechtvaardig = injuste een getuige = un témoin; un temoin gewelddadig = violent oplossen = résoudre; resoudre verjagen = chasser meerderjarig = majeur een boete = une amende een snelheidsovertreding = un excès de vitesse; un exces de vitesse verraden = trahir de brandkast = le coffre-fort de hoop = l'espoir Hoofdstuk 18 le vote = de stem la législation = de wetgeving le conseil des ministres= de ministerraad la fraternité = de broederschap l'Assemblée nationale = de nationale vergadering le projet de loi = het wetsvoorstel la chute = de val expulser = uitzetten en faveur de = ten gunste van le pouvoir = de macht les propos = de woorden dissoudre = ontbinden les partis de gauche = de linkse partijen inconditionnel = onvoorwaardelijk une insurrection = een opstand le suffrage = de stem; de stemming solennel = plechtig la civilisation = de beschaving un engagement = een belofte; een verplichting l'indépendance = de onafhankelijkheid bénéficier de = profiteren van en voie de développement = ontwikkelings-; in ontwikkeling opprimer = onderdrukken dénoncer = aan de kaak stellen la délibération = de beraadslaging sacrifier = opofferen une vocation = een roeping l'éloquence = de welsprekendheid un observateur = een waarnemer la séparation = de scheiding le renfort = de versterking un honneur = een eer accorder = verlenen; toestaan imposer = opleggen le ministre des Affaires étrangères = de minister van Buitenlandse zaken l'abstention = de onthouding un collaborateur = een medewerker le Proche-Orient = het Midden-Oosten le secrétaire d'Etat = de staatssecretaris le porte-parole = de woordvoerder de vrede = la paix onderhandelen = négocier; negocier het raadslid = le conseiller municipal de ambtenaar = le fonctionnaire de hervorming = la réforme; la reforme de asielzoeker = le demandeur d'asile het kamerlid = le député; le depute de woningnood = la crise du logement een vijand = un ennemi de landgenoot = le compatriote een mislukking = un échec; un echec de burger = le citoyen benoemen = nommer de rede(voering) = le discours het misbruik = l'abus Hoofdstuk 19 Frans› Nederlands l'art = de kunst l'imagination = de verbeeldingskracht un bouquin = een boek décerner = toekennen une célébrité = een beroemdheid les mœurs = de zeden; de gewoontes un compositeur = een componist un enfant prodige = een wonderkind une baguette = een dirigeerstokje contemporain = hedendaags le narrateur = de verteller un recueil = een bundel subventionner = subsidiëren; subsidieren passionner = boeien séduisant = aantrekkelijk l'esprit = de geest un héros/une héroïne = een held; een heldin un chef-d'œuvre = een meesterwerk un malentendu = een misverstand le précurseur = de voorloper instruire = wijzer maken; onderwijzen intituler = als titel hebben faire un accueil = ontvangen ériger = oprichten assister à = bijwonen un peintre = een schilder le sens = het gevoel un amateur = een liefhebber insolite = vreemd; ongewoon la toile = het doek un conte = een verhaal le vice = de slechte eigenschap la vertu = de deugd exagérer = overdrijven prendre goût à = de smaak te pakken krijgen épuisé = uitverkocht la folie = de waanzin un sculpteur = een beeldhouwer une abbaye = een abdij le patrimoine = het erfgoed een pauze = un entracte een voorstelling = un spectacle de schouwburg = le théâtre; le theatre het doek = le rideau lachen = rire de lezer = le lecteur de musicus = le musicien de regisseur = le metteur en scène; le metteur en scene een zanger = un chanteur de ster = la vedette de filmvoorstelling = la séance; la seance de afdeling = le rayon de openingstijden = les heures d'ouverture een stripverhaal = une bande dessinée; une bande dessinee de cultuur = la culture Hoofdstuk 20 auparavant = vooraf; van tevoren malgré = ondanks à jamais = voor altijd nettement = duidelijk lorsque = toen lors de = tijdens dès que = zodra désormais = voortaan vraisemblablement = waarschijnlijk fréquemment = vaak; dikwijls ainsi = zo; aldus soudain = plotseling aussi = dan ook toutefois = echter ailleurs = elders d'ailleurs = trouwens néanmoins = niettemin même si = zelfs als d'après = volgens combien = hoe; hoezeer comme = daar; aangezien sauf = behalve à la suite de = ten gevolge van au lieu de = in plaats van simultanément = gelijk; gelijktijdig afin de = om apparemment = waarschijnlijk; klaarblijkelijk largement = ruimschoots parfois = soms comme si = alsof relativement = betrekkelijk principalement = voornamelijk pour cause = terecht à mon insu = buiten mij om partout = overal pour que = opdat contrairement à = in tegenstelling tot ne...guère = nauwelijks jadis = vroeger au lendemain de = vlak na volgens = selon dankzij = grâce à; grace a tegelijkertijd = en même temps; en meme temps kort geleden = récemment; recemment want = car morgen = demain wanneer = quand tijdens = pendant plotseling = tout à coup; tout a coup vlakbij = tout près; tout pres eergisteren = avant-hier immers = puisque daarginds = là-bas; la-bas echt = vraiment om = pour
Ingezonden op 10-01-2017 - 470x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!