Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Lijsten van Wijnand
› 1234 LWEO Economie Marktgedrag begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Lijsten van Wijnand
1234 LWEO Economie Marktgedrag begrippen
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanbodoverschot = Het aanbod is bij een bepaalde prijs groter dan de vraag. bedrijfstakevenwicht = Een situatie zonder overwinst. De prijs is gelijk aan de gemiddelde totale kosten. break-evenafzet = De afzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten: er wordt geen winst gemaakt. break-evenomzet = De omzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten. break-evenpunt = Het punt waar de lijn van de totale opbrengst de lijn van de totale kosten snijdt. collectieve arbeidsovereenkomst(cao)= Overeenkomst tussen werkgever of werkgeversbonden en georganiseerde werknemers (vakbonden) over de lonen en andere arbeidsvoorwaarden, die in de individuele arbeidsovereenkomst moeten worden gerespecteerd. collectieve aanbod = Het aanbod van alle individuele producenten van een bepaald goed of dienst bij elkaar geteld. collectieve vraag = De vraag van alle individuen naar een bepaald goed of een dienst bij elkaar opgeteld. constante kosten = Kosten die niet veranderen als de omvang van de productie/afzet verandert. doorzichtige markt (= transparante markt)= De vragers naar en aanbieders van een product zijn op de hoogte van het totale aanbod (prijs en andere voorwaarden). evenwichtshoeveelheid = Het aantal producten dat bij de evenwichtsprijs wordt aangeboden en wordt gevraagd. evenwichtsprijs = De prijs die tot stand komt op een markt als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. hoeveelheidsaanpasser = Op een markt waar de aanbieder geen invloed kan uitoefenen op de marktprijs kan hij alleen beslissen hoeveel hij bij deze geldende marktprijs gaat aanbieden. homogeen = Identiek. Homogene goederen: goederen die in de ogen van de consument volkomen gelijk zijn. imperfecte markt = Markt die niet aan alle kenmerken van volkomen concurrentie voldoet. kostprijs = (Productie)kosten per stuk, oftewel de gemiddelde totale kosten (GTK). Dit bedrag bestaat uit de optelsom van de gemiddelde constante kosten (GCK) en de gemiddelde variabele kosten (GVK): GTK = GCK + GVK. marktmechanisme (= prijsmechanisme)= De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product komt tot stand door het vrije spel van vraag en aanbod. Er wordt precies evenveel aangeboden als gevraagd. marktprijs = (= evenwichtsprijs) De prijs die tot stand komt op een markt als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. marktvorm = Het aantal aanbieders, het soort product, de doorzichtigheid van de markt en de toe- en uittredingsmogelijkheden bepalen de marktvorm. minimumloon = Het loon dat iemand van 23 jaar wettelijk moet krijgen. prijsafzetfunctie = Een vergelijking die aangeeft hoeveel een aanbieder bij elke prijs kan verkopen. transparant = Doorzichtig. De belangrijkste gegevens over de markt zijn helder en duidelijk te verkrijgen. volledige mededinging = Marktvorm met een groot aantal vragers en aanbieders, homogene producten, vrije toe- en uittreding en volledige transparantie. De individuele vrager of individuele aanbieder heeft geen invloed op de prijs. vraagoverschot = De vraag is bij een bepaalde prijs groter dan het aanbod. vrije toetreding = Er zijn geen belemmeringen om tot een markt toe te treden, bijvoorbeeld geen vestigingseisen. vrije uittreding = Er zijn geen belemmeringen om uit een markt te stappen. beslisboom (= spelboom)= Een schema dat de volgorde van beslissen en de verschillende bijbehorende uitkomsten toont. monopolie = Marktvorm met slechts één aanbieder. natuurlijk monopolie = De schaalvoordelen zijn zo groot dat er op de markt slechts plaats is voor één aanbieder. Er zijn hoge constante kosten. octrooi (= patent)= Alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding. prijszetter = Een producent die zelf zijn prijs kan bepalen. schaalvoordelen = Kostenvoordelen die ontstaan door productie op grote schaal. sequentieel spel = Een spel waarin de spelers na elkaar beslissen. simultaan spel = Een spel waarin de spelers tegelijkertijd beslissen. substituut = Product dat een ander product kan vervangen. wettelijk monopolie= Een producent heeft door een patent of octrooi het alleenrecht op de productie van een goed of dienst. zelfbinding = Vooraf uitspreken wat je in een bepaalde situatie zult gaan doen en je daaraan houden. beperkt prijszetter = Een producent kan door concurrentie maar in beperkte mate zelf de prijs bepalen. deelmarkt = Onderdeel van de totale markt. dereguleren = Het verminderen van de regelgeving door de overheid. heterogeniteit = Verschillend. Goederen en diensten waarvan de exemplaren in de ogen van de consument verschillen. Het maakt uit van welke aanbieder het product afkomstig is. monopolistische concurrentie = Een marktvorm waarop de feitelijke verschillen tussen producten van verschillende aanbieders klein zijn, maar waarop consumenten de producten toch verschillend waarderen. Er zijn veel aanbieders en het product is heterogeen. Een ondernemer kan binnen zekere grenzen de prijs zelf bepalen. productdifferentiatie = Het geven van eigen kenmerken aan een product met als doel het marktaandeel te vergroten. Het product wordt heterogener. best response (= beste antwoord)= De reactie van iedere speler op elke keuze van de ander, om uiteindelijk een evenwicht te vinden waarbij geen van de spelers zich kan verbeteren (Nash-evenwicht). concentratiegraad = Het gezamenlijk marktaandeel van de grootste aanbieders in een bedrijfstak. duopolie = Oligopolie met slechts twee aanbieders. first mover advantage = Het voordeel om als eerste te kiezen en met die keuze de ander voor een voldongen feit plaatsen. hoeveelheidsconcurrentie = Ondernemingen beconcurreren elkaar op de aangeboden hoeveelheid. innovatie = Vernieuwing van producten en/of productieprocessen. kartel = Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen. marketing = Alle activiteiten van een onderneming om de verkoop te bevorderen. marktleider = De meest invloedrijke aanbieder van een product. Nash-evenwicht = De uitkomst van een spel waarbij geen van de spelers zich kan verbeteren gegeven de keuze van de andere speler(s). oligopolie = Een marktvorm met een beperkt aantal aanbieders of enkele grote aanbieders die het overgrote marktaandeel in handen hebben. prijsconcurrentie = Bedrijven beconcurreren elkaar door veranderingen van de prijs van het product. prijzenoorlog = Een situatie waarin ondernemingen binnen een bepaalde sector elkaar beconcurreren door prijsverlagingen waarmee ze proberen een groter marktaandeel te verwerven. samenwerkingsevenwicht = Het evenwicht tussen vraag en aanbod wat bij een duopolie tot stand komt als er kartelafspraken zijn gemaakt om de productie te beperken. toetredingsbarrière = De factoren die de toegang tot de markt of tot een nieuwe sector beïnvloeden.
Ingezonden op 10-01-2017 - 1088x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!