Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Lijsten van Wijnand
› 12345 LWEO Economie Arbeid begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Lijsten van Wijnand
12345 LWEO Economie Arbeid begrippen
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
aanbod van arbeid (beroepsbevolking) = Personen tussen de 15 en 65 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden hun arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de geregistreerde werklozen. abstracte markt = Het geheel van vraag naar en aanbod van een product. arbeid = Alle mogelijke prestaties die een bijdrage leveren aan het voortbrengen van producten. concrete markt = Een weekmarkt, rommelmarkt, etc.. Een plaats waar vragers en aanbieders van een product elkaar ontmoeten. krappe arbeidsmarkt = De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid. Er zijn veel vacatures en weinig werklozen. ruime arbeidsmarkt = Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag naar arbeid. Er zijn veel werklozen en weinig vacatures. UWV Werkbedrijf = Een instantie die adviseert en bemiddelt bij het zoeken van werk en waar een werkloosheidsuitkering kan worden aangevraagd. vacatures = Onbezette arbeidsplaatsen waarvoor personeel wordt gezocht. verkrappende arbeidsmarkt = Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij de vraag naar arbeid sterker stijgt dan het aanbod van arbeid. verruimende arbeidsmarkt = Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod van arbeid sterker stijgt dan de vraag naar arbeid. vraag naar arbeid = De hoeveelheid arbeid(skrachten) die de werkgevers gezamenlijk in dienst willen nemen. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de vacatures. werkgelegenheid = Het aantal feitelijk bezette banen in een land (arbeidsvolume).Bestaat uit mensen in loondienst en zelfstandigen. werklozen = Personen van 15 tot en met 64 jaar, zonder werk, die tenminste 12 uur per week willen werken en daarvoor beschikbaar zijn. zelfstandige = Iemand die niet in loondienst werkzaamheden verricht. aanzuigeffect = Bij dalende werkloosheid neemt het aanbod van arbeid toe omdat mensen die zich eerst kansloos achtten op de arbeidsmarkt en zich daarom niet aanboden, zich nu wel aanbieden. actieven = Mensen die een betaalde baan hebben of op een andere manier zelf voor inkomen zorgen, in aantal omgerekend naar volledige banen (arbeidsjaren). arbeidsjaar = Het aantal uren dat iemand met een volledige baan en een normaal arbeidscontract in een jaar werkt. bruto participatiegraad = Het percentage van de potentiële beroepsbevolking dat werkt of wil werken. deeltijdarbeid (= deeltijdbaan, parttimebaan) = Een baan die kleiner is dan een volledige werkweek, maar wel voor een vast aantal uren per week. deeltijdfactor = Het aantal uren dat wordt gewerkt per persoon als deel van het aantal uren van een volledige baan. Een deeltijdfactor van 0,8 betekent dat iemand een baan heeft ter grootte van 80% van een volledige baan. i/a-ratio = Verhouding tussen inactieven (mensen met een uitkering) en actieven (werkenden). inactieven = Alle mensen met een uitkering, in aantal omgerekend naar volledige uitkeringen. netto participatiegraad = De werkzame beroepsbevolking in procenten van de potentiële beroepsbevolking. niet-beroepsbevolking = Alle personen van 15 tot 65 jaar die niet willen of kunnen werken (bijvoorbeeld huismensen, arbeidsongeschikten en studenten). ontmoedigingseffect = Bij stijgende werkloosheid zullen minder mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt omdat zij zich vrijwel kansloos achten bij het zoeken naar een baan. p/a-ratio = De verhouding personen/arbeidsjaren. potentiële beroepsbevolking (= beroepsgeschikte bevolking) = De totale bevolking in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. arbeidsintensief = Bij het productieproces wordt relatief veel arbeid ingezet (in relatie tot kapitaal). arbeidsproductiviteit = De productie per persoon per tijdseenheid (bijvoorbeeld per uur of per arbeidsjaar) bestedingen = Uitgaven waarbij rechtstreeks beslag wordt gelegd op productiecapaciteit. De bestedingscategorieën die doorgaans worden onderscheiden zijn: gezinsconsumptie (C), bedrijfsinvesteringen (I), uitvoer (E), invoer (M) en overheidsbestedingen (O). breedte-investering = Investering waarbij de verhouding kapitaal tot arbeid gelijk blijft. De arbeids¬productiviteit blijft gelijk. conjunctuur = De op- en neergang in de economie als gevolg van schommelingen in de bestedingen (vraag). bruto binnenlands product (bbp) = De toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid bij elkaar opgeteld. creatie van werkgelegenheid (= baancreatie) = Het ontstaan van banen bij bedrijven die groeien of bij nieuwe bedrijven. diepte-investering = Investering waarbij in verhouding tot arbeid de hoeveelheid kapitaal toeneemt. De arbeidsproductiviteit stijgt. hoogconjunctuur = Periode waarin de groei van het nationaal inkomen hoger is dan de trendmatige groei. innovatie = Vernieuwing van producten en/of productieprocessen. kapitaalsintensief = Bij het productieproces wordt relatief veel kapitaal ingezet (in relatie tot arbeid). laagconjunctuur = De bestedingen zijn lager dan de trend. menselijk kapitaal = (= human capital) De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover een bedrijf kan beschikken. trendmatige groei = De gemiddelde groei van de productiecapaciteit over een langere periode. upgrading van de werkgelegenheid = Banen voor laagopgeleiden worden vervangen door banen voor hoog¬opgeleiden. agent = De uitvoerder van de opdrachten. algemeen verbindend verklaren = De cao geldt voor alle bedrijven in de bedrijfstak. berovingsprobleem = Bij een samenwerkingsverband investeert de ene partij meer in de samenwerking dan de andere partij, waardoor de machtsverhouding verandert. centraal akkoord = Afspraak op hoofdlijnen over arbeidsvoorwaarden, gemaakt in de Stichting van de Arbeid door werkgeverscentrales en werknemerscentrales. Dit is het uitgangspunt voor de cao-onderhandelingen. incidentele loonstijging = Individuele loonsstijging op grond van bijvoorbeeld een verkregen promotie. initiële loonstijging = Een algemene stijging van het loon bovenop de prijscompensatie die voortvloeit uit een stijging van de arbeidsproductiviteit. De koopkracht stijgt hierdoor. loonaandeel = Het deel van de productiewaarde dat toevalt aan de productiefactor arbeid. loonruimte = De ruimte om werknemers een hoger loon te betalen zonder dat dit ten koste gaat van de winst. menselijk kapitaal (human capital) = De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover een bedrijf kan beschikken. organisatiegraad = Het percentage werknemers dat is aangesloten bij een vakbond. prestatieloon = Loon dat wordt betaald per geleverde eenheid, bijvoorbeeld per kist aardbeien of per aantal nieuw geworven klanten. prijscompensatie = Een loonstijging die gelijk is aan de inflatie, waardoor de koopkracht van het loon gelijk blijft. primaire arbeidsvoorwaarden = Afspraken tussen werkgever en werknemer die betrekking hebben op het loon en de normale arbeidstijd. principaal = De opdrachtgever (werkgever). secundaire arbeidsvoorwaarden = Arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op andere dan primaire arbeidsvoorwaarden zoals vakantieregelingen, duur van de middagpauze, reiskostenvergoedingen, kinderopvang, scholing, auto van de zaak, enzovoort. tijdloon = Loon dat wordt betaald per gewerkte tijd. toegevoegde waarde = De waarde die de producent heeft toegevoegd aan ingekochte producten. Toegevoegde waarde = productiewaarde = omzet – inkoopwaarde grondstoffen en hulpstoffen = loon + huur + pacht + rente + winst. vakbond (= vakvereniging, werknemersbond) = Organisatie van werknemers (meestal per bedrijfstak). vakcentrale = Overkoepelende organisatie van meerdere vakbonden. verzonken kosten = Kosten die als ze eenmaal zijn gemaakt niet meer kunnen worden terugverdiend als een activiteit wordt gestaakt. werkgeversbond (= werkgeversvereniging) = Organisatie van werkgevers (meestal per bedrijfstak). werkgeverscentrale = Overkoepelende organisatie van werkgeversbonden. arbeidsmobiliteit = De mate waarin mensen bereid zijn te veranderen van werkgever, beroep of regio. bezettingsgraad = De mate waarin de productiecapaciteit van een land of van een onderneming wordt benut. Of: De verhouding tussen de werkelijke productie en de productiecapaciteit uitgedrukt in procenten. conjuncturele werkloosheid = Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit, waardoorde vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid. frictiewerkloosheid = Werkloosheid die een gevolg is van het feit dat er tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan tijd verloren gaat omdat een werkzoekende tijd nodig heeft om de baan te vinden en een werkgever tijd nodig heeft om een persoon te vinden. Dit komt onder andere voor bij schoolverlaters. loon-prijsspiraal = Een ontwikkeling waarin een loonstijging (via doorberekening) de prijzen opdrijft, met als gevolg dat de prijzen via de prijscompensatie de lonen weer opdrijven. Als gevolg daarvan stijgen weer de prijzen, enzovoort. loonstarheid = (= loonrigiditeit) De lonen passen zich niet snel aan veranderingen op de arbeidsmarkt aan. natuurlijke werkloosheid = Werkloosheid die niet het gevolg is van veranderingen in de economie. Bijvoorbeeld: structurele werkloosheid en frictiewerkloosheid. productiecapaciteit = De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een periode (meestal een jaar). stroomgrootheden = Grootheden die over een bepaalde periode worden gemeten. structurele werkloosheid = Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen in de economie zoals het vervangen van arbeid door machines, verplaatsing van productie naar lagelonenlanden, verslechtering van de internationale concurrentiepositie en door te hoge lonen. voorraadgrootheid = Grootheid die op een bepaald moment wordt gemeten.
Ingezonden op 12-01-2017 - 1085x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!