Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
periode 1 leren Biologiepagina
› 8 ruilen over tijd
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
periode 1 leren Biologiepagina
8 ruilen over tijd
Jaar 4 (havo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Algemene prijs van tijd=Rente. Basisjaar=Het jaar dat als basis gebruikt wordt bij berekeningen met indexcijfers. Het basisjaar wordt altijd gelijk gesteld aan 100. Bestedingsaandeel (wegingsfactor)=De relatieve belangrijkheid aan van een goed in een pakket goederen in het basisjaar. Consumentenprijsindex (CPI)=De consumentenprijsindex (CPI) geeft de gemiddelde prijsstijging aan van een pakket goederen dat door een gezin gekocht wordt. Deze prijsstijging wordt uitgedrukt ten opzichte van het basisjaar. Deflatie=Daling van de prijzen. Goederenmandje=Representatieve verzameling goederen dat een gemiddeld gezin koopt. Indexcijfer=Indexcijfers zijn verhoudingsgetallen. Hiermee kun je verschillende grootheden met elkaar vergelijken. Individuele prijs van tijd=Nadeel dat een consument heeft als hij zijn consumptie uitstelt. Inflatie=Stijging van de prijzen. Intertemporele ruil (intertemporele substitutie) ruilen over tijd)=Het uitstellen of vervroegen van consumptie. Nominaal rendement=Opbrengst waarbij niet gelet wordt op de hoogte van de inflatie. Er wordt alleen gelet op de opbrengst in geld gemeten. Reëel rendement=Bij reëel rendement wordt er gekeken naar het rendement waarbij er rekening met de inflatie wordt gehouden. Rendement=De opbrengst van een investering gemeten in procenten van het geïnvesteerde bedrag. Rente=De prijs van geleend geld. Een andere naam voor rente is interest. Sparen=Sparen is iets niet gebruiken, maar apart houden voor later. Het uitstellen van consumptie. Stroomgrootheid=De waarde van stroomgrootheden wordt gemeten over een bepaalde periode. De omvang van stroomgrootheden wordt over een bepaalde periode gevormd. Voorraadgrootheid=De waarde van voorraadgrootheden wordt gemeten op een bepaald moment. De omvang van voorraadgrootheden wordt op een bepaald moment gemeten. Activa=Alle bezittingen van een onderneming. Afschrijving=De kosten van waardevermindering van machines. Balans=Een overzicht op een bepaald moment van bezittingen en schulden van een bedrijf op een bepaald moment. Bedrijfsresultaat=Het registreren van de kosten, opbrengsten, bezittingen en schulden van een bedrijf. Boekjaar=Een boekjaar is de periode waarover een resultatenrekening loopt. Crediteuren=Crediteuren zijn alle openstaande rekeningen van een onderneming of organisatie die nog betaald moeten worden. Een crediteur is een schuldeiser die je nog moet betalen. Creditzijde=De rechterkant van de balans waarop het eigen vermogen en het vreemd vermogen van een bedrijf staan. Aan de creditzijde staat dus vermeld hoe de onderneming zijn bezittingen heeft betaald. Debetzijde=De linkerkant van de balans waarop de bezettingen van een bedrijf staan. Debiteuren=Dit zijn openstaande rekeningen van reeds geleverde goederen die nog niet zijn betaald. Een debiteur is iemand die jou nog moet betalen. Dividend=De winstuitkering op aandelen. Eigen vermogen=Het geld dat door de ondernemer(s) zelf in de onderneming is ingebracht. Kamer van Koophandel=De organisatie waar alle bedrijven ingeschreven moeten staan. Liquide middelen=Het kas(geld) en het geld op de bank van een bedrijf. Passiva=In de economie zijn passiva de bronnen waarmee een onderneming gefinancierd is, in feite al het geld dat in de onderneming geïnvesteerd is. Productiviteit=De opbrengsten van een bepaalde combinatie van productiefactoren. Resultatenrekening=Een overzicht van alle kosten en opbrengsten in een onderneming. Een andere naam is: Verlies- en winstrekening genoemd. Totaal vermogen=Eigen vermogen + vreemd vermogen. Vaste activa=Bezittingen van een bedrijf die meer dan één jaar meegaan. Hier kun je denken aan gebouwen, inventaris en machines. Ook wel vaste kapitaalgoederen genoemd. Verdiencapaciteit van een onderneming=De maximale winst die een bedrijf kan behalen. Vlottende activa=Productiemiddelen die korter dan één jaar meegaan of snel zijn om te zetten in geld. Bijvoorbeeld de voorraad goederen in een onderneming. Vreemd vermogen=Dit is vermogen dat door anderen dan de eigenaren in de onderneming is gebracht. Al het geleende geld is vreemd vermogen.
Ingezonden op 14-01-2017 - 557x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!