Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Geschiedenis van de Middeleeuwse filosofie
› 0 College 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Geschiedenis van de Middeleeuwse filosofie
0 College 3
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is de eerste fase van de middeleeuwse filosofie? = 4e en 5e eeuw: Harmonisering geloof en rede. Voorbeelden: Augustinus en Boëthius met betrekking tot kennis, schepping, tijd en eeuwigheid. Wat is de tweede fase van de middeleeuwse filosofie? = Na de 5e eeuw is er een periode van verval in het Oost en West Romeinse Rijk. Oost: sluiten school van Athene. West: Financieel verval. Dus geen geld en geen filosofie. Intellectuele activiteit alleen binnen kloosters: grammatica en studie van de bijbel. Tussen de 5e en de 11e eeuw ging filosofie alleen via Islamitische filosofen door. Wat is de derde fase van de middeleeuwse filosofie? = In de 11e eeuw is filosofie er opnieuw in de context van kloosters en kathedraalscholen. Dus meestal waren het monniken. Ze waren bezig met grammatica, maar daarna ook met Logica. Het idee was om Logica binnen theologie te gebruiken. Sommige filosofen en monniken dachten dat het gebruik van logica (van Aristoteles) binnen theologie niet goed was. Wat is de strijdvraag over het gebruik van dialectica (logische argumentatie, Aristoteles’ categorieënleer) binnen theologie? = Mag de dialectica de rol van scheidsrechter spelen binnen theologie? Wat is de strijdvraag over de legitimiteit van de dialectica op zichzelf (of profane wetenschap in het algemeen)? = Is het geoorloofd om profane wetenschappen te beoefenen omwille van die wetenschappen zelf? Waar bestaat dialectica van Aristoteles onder andere uit? = Logica. Wat is organon? = De verzameling logische geschriften van Aristoteles. Uit welke zes delen bestaat het organon (van Aristoteles)? = Categorieën, Over de interpretatie, Analytica priora, Analytica posteriora, Topica, Sofistische weerleggingen. Wat is Topica (organon, Aristoteles)? = Over dialectiek: conclusies vanaf algemeen aanvaarde premisses (endoxa). Wat is het principe van niet-tegenspraak? = Een uitspraak en de ontkenning daarvan kunnen niet tegelijkertijd waar zijn. Welke vraag was een probleem voor het principe van niet-tegenspraak? = Is iets ook voor God waar? Drie antwoorden: Nee, Ja, Misschien. Wie zijn de hoofdrolspelers in de filosofie van de 11e eeuw? = Petrus Damiani (1007–1072), Berengarius van Tours (gest. 1088) en Anselmus van Canterbury (1033–1109). Van wanneer tot wanneer leefde Petrus Damiani? = Van 1007 tot 1072. Van wanneer tot wanneer leefde Anselmus van Canterbury? = Van 1033 tot 1109. Wanneer is Berengarius overleden? = In 1088. Vertel wat over Petrus Damiani (1007–1072). = Geboren in Faenza (Noord-Italië). Theoloog, geboren in Klooster, kerkhervormer, Kardinaal-bisschop van Ostia in 1057. De divina omnipotentia (1065) Hij schreef over de almacht van God. Wat gebeurd is, is niet gebeurd of zoiets. Petrus Damiani (1007-1072) schrijft over de almacht van God. Welk probleem is er met de almacht van God en het principe van niet-tegenspraak? = Kan God het verleden veranderen, zorgen dat wat gebeurd is, niet is gebeurd? Dan zou iets wel gebeurd kunnen zijn en tegelijkertijd niet. Kan dat? Met welke oplossing komt Sint-Hiëronymus (347-420) voor Petrus Damiani’s (1007-1072) probleem over of God het verleden kan veranderen? = God kan de maagdelijkheid van een vrouw niet herstellen, want God kan niet wat hij niet wil. Alles wat er gebeurt is als Gods wil, dus hij wil het niet veranderen. Wat was Petrus Damiani’s (1007-1072) reactie op de oplossing van Sint-Hiëronymus (347-420) (probleem almacht van God)? = Onvoldoende antwoord, waarom wil hij dat niet? Dan is er geen almacht. Almacht is voor Petrus Damiani letterlijk alles kunnen. Volgens andere filosofen is het probleem van Petrus Damiani (1007-1072) met Gods almacht het principe van niet tegenspraak. Dat geldt niet voor God. Wat zijn de voor en nadelen als het wel voor God zou gelden? = Voordeel: Dan begrijpen we God, want hij heeft dezelfde logica. Nadeel: Hij kan niet alles. Petrus Damiani (1007-1072) komt met twee typen noodzakelijkheid. Welke? = 1. Logische noodzakelijkheid. 2. Ontologische/fysische noodzakelijkheid. Wat is Logische noodzakelijkheid volgens Petrus Damiani (1007-1072)? = Het principe van niet-tegenspraak: Als dit een stoel is, is dit niet geen stoel. Het maakt niet uit of het een stoel is, maar als je zegt dat het een stoel is, is het noodzakelijk een stoel. Van wanneer tot wanneer leefde Berengarius van Tours? = Van 999 tot 1088. Petrus Damiani (1007-1072) volgt Augustinus is zijn oplossing op de vraag of God het verleden kan veranderen. Hoe doet hij dit? = Het heeft niets te maken met het principe van niet-tegenspraak. Het kwaad is niets. (In de eerste fase van zijn filosofie volgde Augustinus het idee van het manicheïsme: kwaad is een andere entiteit. God kan niet beschouw worden als oorsprong van het kwaad. (Manicheïsme gelooft niet dat God alles geschapen heeft, Christenen wel)). Zijn collega’s zeggen dat het niet kan, omdat het dan tegen principe van tegenspraak ingaat. Dan is het verleden wel en niet geweest. Damiani: Het principe van niet-tegenspraak heeft niets te maken met God en hoe hij de wereld schiep. Het kwaad is niets. Stel dat God het verleden verandert, dan is iets wel en niet geweest. God doet dat niet, omdat dat niet goed is. Wat niet goed is, is een gebrek aan zijn, dat is niet, dus God doet dat niet. God kan niet het kwaad creëren omdat dat niets is en je kunt niet iets creëren dat niets is. Welke kritiek kun je bedenken op Petrus Damiani’s (1007-1072) oplossing voor Gods almacht? = Hij geeft een nieuwe definitie van almacht. God kan alles maken, behalve wat niet is. Maar God heeft toch alles uit het niets geschapen, waarom kan hij niet scheppen wat niet is. God heeft kwaad toen niet geschapen, maar waarom zou hij dat nu niet kunnen? Welk idee volgde Augustinus in zijn eerste fade van zijn filosofie? = Manicheïsme: kwaad is een andere entiteit. Hoe denkt het Manicheïsme over kwaad? = Dat is een andere entiteit. God kan niet beschouw worden als oorsprong van het kwaad. Wat is het verschil tussen Christenen en Manicheïsme? = Manicheïsme gelooft niet dat God alles geschapen heeft, Christenen wel. Onder welke invloed krijgt het denken van Augustinus een nieuwe fase? = Onder invloed van het neo-platonisme. Hoe denkt Augustinus over het kwaad in de tweede fase van zijn filosofie? = Het kwaad is geen entiteit maar een gebrek aan zijn menselijke wil als oorsprong van het kwaad. Een gebrek aan zijn, betekent dat het kwaad geen entiteit is. Het is het gevolg van jouw wil. Het is geen entiteit die God geschapen heeft. Het goede is wel een entiteit, want dat is hetzelfde als God. Van wie is het Principe van niet-tegenspraak? = Van Aristoteles. Wat is ontologische noodzakelijkheid volgens Petrus Damiani (1007–1072)? = Voor ons is het noodzakelijk, maar voor God niet. Voorbeeld van anti-dialecticus. De logica van Aristoteles is handig voor mensen, maar je lost er geen theologische problemen mee op, want het geldt niet voor God, Vertel wat over Berengarius van Tours (999 - 1088). = Geboren Angers, Frankrijk. Hij werkte bij de kathedraalschool van Chartres. Belangrijk voor doctrine van transsubstantiatie in de Eucharistie: De hostie in de kerk werd eigenlijk het lichaam en bloed van Jezus. Volgens gelovigen letterlijk, maar hij ontkent elke ‘sensibele’, ‘materiële’ en ‘substantiële’ presentatie van het lichaam van Christus. Hij geloofde dat het figuurlijk was. Wat vindt Berengarius van Tours (999 - 1088) van de vraag of God de maagdelijkheid van de vrouw ongedaan kan maken? = Het gaat erom in hoeverre onze logica van toepassing is. Wat is Eucharistie en hoe denkt Berengarius van Tours (999 - 1088) daarover? = De hostie in de kerk werd eigenlijk het lichaam en bloed van Jezus. Volgens gelovigen letterlijk, maar hij ontkent elke ‘sensibele’, ‘materiële’ en ‘substantiële’ presentatie van het lichaam van Christus. Hij geloofde dat het figuurlijk was. Christus is tegenwoordig op een ‘intellectuele’, ‘spirituele’ of ‘symbolische’ manier. Hoe maakt Berengarius van Tours (999 - 1088) gebruik van de dialectica? = Om de theologische discussie over de eucharistie te beslechten. Volgens de Katholieke kerk is wijn en brood echt het bloed en lichaam van Jezus. Ook vandaag de dag nog. Volgens de Lutheranen en Calvinisten is het figuurlijk. (Berengarius van Tours (999 - 1088)) Wat betekent de zin: ‘Hoc est corpu meum’? = Dit is mijn lichaam. Hoe zou je op een Aristotelische manier uit kunnen leggen dat een hostie daadwerkelijk Jezus’ lichaam is? = Alles in de wereld bestaat uit substantie en accidenten. Accidenten: Niet essentiële/noodzakelijke eigenschappen. Bijv. mens, accident: lang. Substantie: Wel noodzakelijk, de drager van de accidenten. We zijn mensen, maar het kort of lang zijn, is accident. We zijn substatie, mens, rede. Niet alle eigenschappen zijn accidenten. Het hebben van rede is geen accident, want zonder die eigenschap, ben je geen mens. De accidenten van het brood (de hostie) blijven hetzelfde. Het ziet er dus uit als brood, maar de drager verandert. (Op ontologisch niveau?) is de substantie verandert. Je ziet brood en wijn, dat is op accidenteel niveau, maar in werkelijkheid is het het bloed en lichaam van Jezus, want daarvan zit de substantie erin. Zijn substantie komt erin na de zin: ‘Dit is mijn bloed, dit is mijn lichaam.’ De mogelijkheid van de priester om dat te zeggen, komt van God. Met alleen specifiek brood op dat moment. Het is niet zo dat God in alles zit, in al het brood en wijn. Het brood en wijn zijn het lichaam en bloed, Jezus zit er niet in. Het brood is zijn lichaam. Daarom ‘transsubstantie’. Wat zijn accidenten volgens Aristoteles? = Niet essentiële/noodzakelijke eigenschappen. Wat is een substantie volgens Aristoteles? = Wel noodzakelijk, de drager van de accidenten. Wat is de ontologische status van de accidenten van het brood na de consecratie? = De onmogelijkheid dat accidenten blijven bestaan zonder ‘drager’ (sine subiecto). Hoe legt Berengarius van Tours (999 - 1088) uit dat het onzin is dat Jezus’ lichaam en bloed echt het brood en wijn zijn? = Ontologisch argument: Het is niet mogelijk om accidenten van brood en wijn te hebben en de substantie niet. Om de accidenten van brood en wijn te hebben, moet je ook die specifieke drager hebben. Het tweede argument: De zin: ‘Dit is mijn lichaam’, is volgens Berengarius niet waar als er geen ‘dit’ is. Het ‘dit’ is het brood, maar dat kan niet waar zijn als het ‘dit’ niet blijft. Hoe denkt Berengarius van Tours (999 - 1088) over logisch en ontologisch (als dialecticus)? = Dat wat logisch waar is, is ook ontologisch waar. Als iets op logisch niveau ontologisch is, is dat ook op ontologisch niveau.
Ingezonden op 21-01-2017 - 388x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!