Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Pallas dunc
› 20 Les 1 t/m 20
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Pallas dunc
20 Les 1 t/m 20
Jaar 4 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
ου, ουκ, ουχ = niet Και = en;ook;zelfs δε; δ' = en εστι(ν) = is ο θεος = god ο ανθρωπος = mens;man εχει = heeft ο δουλος = slaaf τι; = waarom? η χωρα = land προς = naar(toe);tot φερει = draagt;brengt το θηριον = wild dier;beest βαινει = gaat η μαχη = gevecht φευγει = vlucht ο φοβος = angst;vrees νυν = nu εις = naar;naar binnen γαρ = want τουτο = dit;dat ποιει = doet;maakt λαμβανει = pakt(vast) ο δεσποτης = heerser;meester αuτικα = meteen; onmiddellijk ενταuθα = daar εúρισκει = vindt; hij vindt; hij ontdekt; ontdekt μεγας = groot πολuς = veel φοβερος = angstaanjagend μια = één οùδεν = niets ή κεφαλη = hoofd; kop αλλα, αλλ = maar ζητει = zoekt; hij zoekt δεινος = verschrikkelijk; geducht μακρος = lang επειτα = daarna κρuπτει = verbergt; hij verbergt οúτως = zo; op die manier αποκτεινει = doodt; hij doodt καλει = roept; hij roept ό φιλος = vriend νεος = nieuw; jong αλλος = ander έκαστος = ieder προτον μεν... επειτα δε = eerst, daarna ουν = dan, nu, dus ανδρειος = dapper η βασιλεια = koningin μαλα = erg, zeer καλος = mooi το δωρον = geschenk, cadeau φιλος = geliefd θαυμαζω = bewonderen, zich verwonderen φιλεω = houden van συ = jij, u εθελεω = willen, bereid zijn επιθυμεω = verlangen te/om επι = op...af, naar μελλω = op het punt staan om, van plan zijn, zullen αιτεω = iemand vragen om λεγω = zeggen ωσπερ = zoals σος = jouw, uw αυτην = haar πεμπω = sturen, zenden ηκω = komen, gekomen zijn σε = jou, u λυω = losmaken ο ξενος = vreemdeling κακος = slecht το εργον = werk, daad δη = dan, dus τι = wat, waarom ενθαδε = hier(heen) εμος = mijn αει = altijd κελευω = bevelen, verzoeken, vragen om εμε, με = mij, me παρεχω = verschaffen, geven αγω = brengen, leiden λειπω = (ver)laten αυτον = hem υστερον = later γαμεω = trouwen Aθεηαιος = Atheens ó πολιτης = burger ισχυρος = sterk ; krachtig φυλαττω = bewaken τò τεκνον = kind οικεω = wonen εισιν = er zijn; zij zijn; zijn η νησος = eiland ó κινδυνος = gevaar δια = door ; wegens ουδεις = niemand ó Aθηναιος = Athener μονον = slechts ;alleen maar η παρτενος = meisje αι Aθηναι = Athene ó χρονος = tijd τó πλοιον = schip πλεω = varen η λυπη = verdriet μετα = na σωζω = redden ει = als, indien χαιρω = blij zijn 'ωδε = zo, als volgt μενω = blijven, wachten (op) 'υμεις = jullie 'η 'ημερα = dag 'ημεις = wij ειναι = (te) zijn 'η ανδρεια = moed, dapperheid θαυμαζω 'οτι = zich erover verwonderen dat 'η θυρα = deur μονος = alleen 'αμα = tegelijk, tegelijkertijd ακουω = horen καθευδω = slapen αιρω = optillen, oppakken 'η θαλαττα = zee ὁ θανατος=dood ὁ οἰvος=wijn ἡ φυγη=vlucht ἡ ἐλευθερια=vrijheid ἱερος=heilig; gewijd aan αἰτιος =verantwoordelijk voor; schuldig aan τυγχανω =krijgen; treffen; bereiken μετεχω =deelhebben aan; deelnemen aan ἐκβαινω=gaan uit νομιζω=beschouwen als; vinden ἐπιθυμεω =verlangen naar; begeren ἑαυτον=zichzelf ἐκ =uit ἐπι =op μετα +gen =(samen) met ό ηλιος = zon ό υπνος = slaap πλήν + gen = behalve αυθις = opnieuw; weer η φωνή = stem ανευ + gen = zonder αναβαίνω = omhoog gaan; bekli mmen βλέπω = kijken ο υιός = zoon κατέχω = in zijn macht hebben; vasthouden; beheersen δακρυω = huilen αποστερέω + gen. = beroven van ο βίος = leven μετα ταυτα = na dit; daarna από + gen = vanaf πίπτω = vallen αποθνησκω = sterven τίς ... = wie; wat; welke η αιτία = oorzaak η συμφορά = gebeurtenis; ongeluk περι + gen. = om; over φροντίζω + gen. = zich bekommeren om ἐν + dat. = in; bij; op ὁ στρατηγός = legeraanvoerder πάρεισιν = (zij) zijn aanwezig ὁ ναύτης = zeeman; matroos ὁ στρατιώτης = soldaat τὰ ὁπλα (onz. meervoud) = wapens ... τε καὶ ... = en χαίρω + dat. = blij zijn met; zich verheugen over παύω = (doen) stoppen; (doen) ophouden κωλύω (+ inf.) = verhinderen; beletten (om) ἡ θεός = godin τόδε, mv. τάδε = dit; het volgende οὐδέ = en niet; maar niet; ook niet; zelfs niet ἐχθρός + dat. = gehaat bij; vijandig aan αὐτῇ = (aan) haar αὐτῆς = van haar ἡ τύχη = lot ὁ ἄγγελος = bode ἡ ἀλήθεια = waarheid ἡ στρατιά = leger ὁ νοῦς = geest; verstand ἐν νῷ ἔχω = van plan zijn πιστεύω + dat. = vertrouwen ὁ λόγος = woord ὁ γάμος = huwelijk φίλτατος = liefst(e); zeer geliefd αὐτοῖς = (aan) hen; hun ἤδη = al; reeds οὐκέτι = niet meer πάρεστιν = (hij) is aanwezig ἀντί + gen. = in plaats van βοηθέω = te hulp komen; helpen εὔνους (+ dat.) = goedgezind (aan) πάλιν = weer; opnieuw; terug ὁ ἄνεμος = wind ειμί (inf. ειναι) = zijn καθιζω = zitten ; gaan zitten παλαιός = oud ; van vroeger κρατέω + gen. = macht hebben over ; overwinnen αυτων/αυτων/αυτων = (van) hen αυτοις/αυταις/αυτοις = (aan/voor) hen/hun αυτους/αυτας/αυτα = hen εγγύς + gen. = dichtbij τα κακά = rampen ; ongeluk ακούω + gen. (bij personen) = horen ; luisteren ; luisteren naar μή (ALTIJD bij gebiedende wijs)= niet μηκέτι (ALTIJD bij gebiedende wijs)= niet meer αποπέμπω = terugsturen ; wegsturen αυτου/αυτης/αυτω = (van) hem/haar/het αυτω/αυτη/αυτω = (aan/voor) hem/haar/het αυτόν/αυτήν/αυτό = hem/haar/het οιός τέ ειμι + inf. = in staat zijn om ; kunnen ετοιμος (+ inf.) = bereid ; gereed ; klaar αριστος = beste ; zeer goed χαιρε(τε) = gegroet δευρο = hier ; hierheen ο σιτος = eten ; voedsel το δειπνον = maaltijd μοί, μοι = (aan/voor) mij/me μέλει μοι =het interesseert me πειθω = overtuigen, overreden οικαδε = naar huis σοί, σοι = (aan/voor) jou ; je ; u αμφι + acc. = om ; rondom πολεμέω = oorlog voeren αποβαινω = weggaan αγγέλλω = berichten; melden πρότερος=eerder, vroeger πρότερον=eerder τίκτω= baren, ter wereld brengen ὁ πόλεμος=oorlog ὁ ἑταῖρος=vriend; makker πιστός=trouw; betrouwbaar τὸ δάκρυον=traan ἄξιος=waard; waardig ἀλλά=maar(kom) ἡ πέτρα=rots μέγα=erg; zeer ἴσως=misschien; waarschijnlijk νομίζω=menen; beschouwen als κλα(ί)ω=huilen; wenen(om) ἐλπίζω=hopen; verwachten (te) σεαυτοῦ=van jouzelf, jouw eigen ἀθάνατος=onsterfelijk ἡ τελευτή=einde εὖ=goed χωρέω=gaan λαμπρός=schitterend τότε=dan, toen ἡ πόλις=stad ἡ δόξα=roem μανθάνω=leren kennen, begrijpen, vernemen θερμός=warm καλύπτω=bedekken κατά=vanaf...naar beneden ἡ δούλη=slavin ἄδικος=onrechtvaardig εἰσβαίνω=ingaan; komen in ὁμοῖος =gelijk aan; gelijkend op τάχα=snel; spoedig τᾶυτα=dit; dat θάπτω=begraven ὁ νεκρός =lijk; dode τι=iets, enige {2 betekenissen} τὸ σῶμα=lichaam ὁ πατήρ=vader σοῦ, σου=(van)jou; jouw τρέφω=voeden, opvoeden {2 betekenissen} σύνειμι=samenzijn met; omgaan met ἐμοῦ, μου=(van)mij; mijn ἡ ψυχή=ziel, leven; geest, leven; schim, leven {2 betekenissen} ἡ χθών=aarde; grond καταβαίνω=naar beneden gaan; afdalen τις =iemand, iets, een of andere, enkelen, sommigen {5 betekenissen} ὁ ἀνήρ= man ἡ γυνή=vrouw ἄρχω=beginnen met πάντες =alle; allen ὁ ἡγεμών=leider; aanvoerder λυπέω=kwellen; verdriet doen πρῶτος =eerste ἡ μήτηρ=moeder ἡ ὀικία=huis καταλείπω=achterlaten ὁ φύλαξ=wachter; bewaker διαφθείρω=te gronde richten; vernietigen ὁ/ἡ παῖς =kind, slaaf {2 betekenissen} τὸ ὄνομα=naam ἤ=of ῥίπτω=werpen ὁ σωτἠρ=redder ὁ ἀδελφός =broer ἡ χείρ=hand; arm πάρειμι=aanwezig zijn δειλός = laf; ongelukkig μάλιστα= het meest; vooral ἀμφότεροι = beide; beiden σοφός =verstandig; wijs; slim μέγιστος= grootst; zeer groot διαφέρω = verschillen κρείττων = beter; sterker βελτίων =beter; bekwamer ὡς = zoals; als ἡ τιμή =eer; eerbewijs ὁ πολέμιος= vijand ἡ γῆ =aarde; grond; land γιγνώσκω = (leren) kennen; inzien; begrijpen ἤ =of; dan σκοπέω =bekijken; letten op κράτιστος= sterkst; best; zeer sterk; zeer goed μείζων =groter διὰ τοῦτο =daarom βέλτιστος =best; zeer goed ὁ Ζεύς =Zeus ἆρα = vraagwoordje μᾶλλον= meer ἡ βουλή =plan; besluit; raad; advies πότερος =wie van beide?; wie van beiden ἡ σοφία =wijsheid; slimheid ὁ δόλος =list κρίνω = oordelen; beoordelen πλεον = meer βλάπτω= schade toebrengen; benadelen πλεῖστος= meeste; meesten; zeer vele; zeer velen ἀδικέω =onrecht doen; onrechtvaardig handelen; onrechtvaardig behandelen ἥττων =minder; zwakker σεαυτόν= jezelf πλείων= meer ἀμείνων= beter τρέχω = rennen δῆλος = duidelijk ὁ αὐτὸς καί = dezelfde als φρονέω = verstandig zijn ἄπιστος = ongelofelijk, onbetrouwbaar πότερον ... ἤ = (of) … of ὁ ἵππος = paard βάλλω = gooien αὐτός = zelf (aute, auto) ἀλλήλουσ= elkaar ὁ αὐτός +nv?= dezelfde (als) +dat τὸ σημεῖον = teken πρός +nv? = bij +dat πρὸς τούτοις = bovendien ὅτε = toen; wanneer λανθάνω= verborgen zijn voor; ontgaan aan +acc διώκω = achtervolgen τὸ γόνυ dat? = knie (gonatos) δοκέω = (toe)schijnen (aan) +dat τὸ αὐτό = hetzelfde ἔτι = nog ἀφικνέομαι=(aan)komen(in);bereiken {εἰσ+acc} ἔρχομαι=gaan; komen ἡ θυγάτηρ=dochter {θυγατρὀσ} ἡ κόρη=meisje παρακελεύομαι=aansporen {+dat} τὸ ἱματιον=mantel ἐπιλανθανομαι=vergeten {+gen} κεῖμαι=liggen ἀναγκαῖοσ=noodzakelijk; onvermijdelijk ἀναγκαῖόν ἐστι(ν)=het is noodzakelijk; het is onvermijdelijk γαμέομαι=trouwen {ond: de vrouw} βούλομαι=willen ἐγείρομαι=wakker worden παρά=naar{+acc} ὁ ποταμόσ=rivier ἄπειμι=afwezig zijn; verwijderd zijn {inf ἀπεῖναι} δύναμαι=kunnen παρασκευάζω=klaarmaken; gereedmaken αἰδέομαι=ontzag hebben voor; respecteren; zich schamen om {+acc/+inf} διαλέγομαι=spreken met; een gesprek voeren met; discussiëren οὗtos=deze; die {mv οὗτοι, aanw. vnw.} ἀνίσταμαι=opstaan ὁ λέων=leeuw {λέοντοσ} φαίνω=tonen; laten zien φαίνομαι=(ver)schijnen{vaak+inf} γυμνοσ=naakt; onbedekt ἵσταμαι=gaan staan; blijven staan γίγνομαι=geboren worden; ontstaan; worden; gebeuren οὔπω/οὔ...πω=nog niet τοιοῦτος, τοιαύτη, τοιοῦτο=zodanig ἡ αἰδώσ=schaamte; gêne; respect; ontzag{αἰδοῦσ} ἅπτομαι=aanpakken; vastpakken{+gen} ἄθλιοσ=ongelukkig πάσχω=lijden; te verduren hebben; ondervinden; ervaren ὁ πόντοσ=zee ἐπίσταμαι=weten; kennen; kunnen ἡ ἐστήσ=kleding {ἐσθῆτοσ} ἡγέομαι=leiden; voor(op)gaan {+dat} ἡ εὐτυχία=succes; geluk; voorspoed ἀποκρίνομαι=antwoorden νέμω=verdelen; toedelen ἀγαθόσ=goed χρή= het is nodig om {+inf} εἴτε...εἴτε=of...of; hetzij...hetzij ἐπεί, ἐπαιδή=toen; nadat; aangezien; nu ἡμέτεροσ=ons; onze{bez. vnw} φοβέομαι=bang zijn(voor); vrezen θεραπεύω=verzorgen λούω=wassen λούομαι=zich wassen ὁράω=zien ἐμαυτόν, ἐμαυτήν=mijzelf {acc mnl, vrl} παρά=bij {+dat} ἡ χάρισ=charme; gunst; dank{χάριτος, acc χαριν} κάθημαι=zitten θεάομαι=bekijken; beschouwen ἐγείρω=(op)wekken; wakker maken; aanmoedigen ρεω = stromen κατα = verspreid over; ter hoogte van; volgens; wat betreft αἱρεω = (in)nemen ἡ νυξ, της νυκτος = nacht βαρυς = zwaar δεῖ = het is nodig dat; men moet; het moet εμαυτω = (aan) mijzelf Διος, Διι, Δια = Zeus καλεω = roepen; noemen εὐθυς = onmiddellijk παρισταμαι = bijstaan; helpen ἀφρων, ἀφρονος = onverstandig; dwaas ἀγριος = wild; woest ἡ ἑσπερα = avond εὐχομαι = bidden (tot) ἁμα = tegelijk; samen met ἡγεομαι = leiden; voor(op)gaan; menen; beschouwen als ἀναγκαῖον ἐστι(ν) = het is noodzakelijk dat γλυκυς, γλυκεος = zoet ὁ λιθος = steen ὁ ὀφθαλμος = oog ὑπο = onder; aan de voet van καταβαλλω = naar beneden gooien; neergooien ἐλαυνω = rijden; (voort)drijven δῆλον ἐστι(ν) = het is duidelijk dat παντοῖος = allerlei πολυ = veel ἀπολλυμαι = omkomen; te gronde gaan ποθεν; = waarvandaan? περι= (rond)om; met betrekking tot πινω = drinken το αἷμα, του αἷματος = bloed πυνθανομαι = (onder)vragen; vernemen το πῦρ = vuur ὀξυς, ὀξεος = scherp; fel χρη = het is nodig; het moet ἐσθιω = eten ἐξω = buiten ἡ βια = kracht; geweld ἡδομαι = blij zijn met; zich verheugen in; zich verheugen over ὁδε = deze; dit ἔνθα (betr.vnw) = daar; waar δύο (gen./dat. δυοῖν) = twee εἴκοσι(ν) = twintig {wordt niet verbogen} ἐπισκοπέω = bekijken; overwegen ἔδεισα (aor.) = ik werd bang ἐπιχειρέω +dat. = de hand slaan aan; aanvallen ἐπιχειρέω +inf. = ondernemen; overgaan tot; proberen ἀνοίγω = openen ἕπομαι, (imp. εἱπόμην) +dat. = volgen; meegaan met ὁ θρόνος = troon; zetel τὸ φάρμακον = kruid; geneesmiddel; vergif τύπτω, aor. ἔτυψα = slaan εἶχον = ik had; zij hadden {imp. van ἔχω} οἷος = zo(danig) als ὁ νεανίας = jongeman διά +gen. = door(...heen) ἡ ὕλη = hout; bos ὑπισχνέομαι +inf. = beloven te ἐσθλός = edel; voortreffelijk θνητός = sterfelijk ὁ θνητός = sterveling; mens χαλεπός = lastig; moeilijk βοάω, aor. ἐβόησα = schreeuwen ἔνδον = binnen {bijwoord} χρυσοῦς = gouden ἴθι = kom op! {bij gebiedende wijs} πολλάκις = vaak; dikwijls ποτέ = eens; ooit; soms ἄγε/ἄγετε (δή) = vooruit! {bij gebiedende wijs} ὁ ἥρος (ἥρωος) = held γε = tenminste; {geeft nadruk aan het voorafgaande woord} οὐ μόνον...ἀλλὰ καί = niet alleen...maar ook ὁ ὅρκος = eed βουλεύω/βουλεύομαι = beramen; beraadslagen; besluiten ὑμέτερος = (van) jullie {bezitt. vnw.} ειλον = ik nam (aor. bij αιρεω)(stam ελ-) σχεδον = +gen 1. dichtbij; 2. bijna αφικομην = ik kwam aan (aor. van αφικνεομαι) μισεω = haten απεθανον = ik stierf (aor. van αποθνησκω) ειδον = ik zag (aor. bij οραω)(stam ιδ-) ελαβον = ik nam; pakte (vast) (aor. van λαμβανω) ειπον = ik zei/sprak (aor. bij λεγω)(stam ειπ-) ο δε = hij; de ander (ander onderwerp dan in de voorafgaande zin) υπολαμβανω = antwoorden (aor. υπελαβον) εγενομην = 1. ik werd (geboren); 2.ontstond; 3. ik werd; (ik) gebeurde (aor. van γιγνομαι) επαινεω = goedkeuren; prijzen καρτερος = sterk; krachtig μηποτε = nooit (bij gebiedende wijs en infinitivus) απωλομην = ik kwam om (aor. van απολλυμαι)(stam ολ-) μαλλον ... η = liever ... dan εσχον = ik had (gekregen); ik kreeg (aor. van εχω)(stam σχ-) ουποτε = nooit πως;= hoe? ηγαγον = ik bracht; leidde (aor. van αγω)(stam αγαγ-) υπελαβον = ik antwoordde (aor. van υπολαμβανω) παυομαι = ophouden (met); stoppen (met) +gen αδυνατος = 1. niet in staat; 2. onmogelijk πολυ = +superlativus verreweg σφοδρα = zeer; erg (bijwoord) ενεκα = terwille van; wegens (+gen van het woord ervoor) απεφυγον = ik vluchtte weg (aor. van αποφευγω) ουτος = 1. deze/dit; 2. die/dat (αυτη, τουτο) εκεινος = 1. die; dat (εκεινη, εκεινο); 2. hij; zij; het (daar) εξ ου = sinds; vanaf het moment dat αποφευγω =wegvluchten (aor. απεφυγον) εφυγον = ik vluchtte (aor. van φευγω) επιον = ik dronk (aor. van πινω) η νικη = overwinning ηλθον = ik kwam (aor. bij ερχομαι)(stam ελθ-) ἡ πατρις, του πατριδος = vaderland το ἐπος, του ἐπους = verhaal, uitspraak, woord σωφρων, σωφρονος = verstandig ξενος = buitenlands, vreemd προσερχομαι = ergens naartoe gaan {+dat} προσῆλθον = ik ging naar {+dat} το ειδος, του εἱδους = gestalte, uiterlijk, vorm, soort ὁ βασιλευς, του βασιλεως = koning ἐντυγχανω = ontmoeten, tegenkomen {+dat} ἐνετυχον = ik ontmoette εὐμενης, εὐμενους = welgezind, goedgezind δεχομαι = ontvangen, aannemen ἐρωταω = vragen (aan) {+acc} το ἐθνος, του ἐθνους = volk εὐρυς, εὐρεῖα, εὐρυ = breed παντως = geheel en al, volkomen σαφης, σαφους = duidelijk ἀληθης, ἀληθους = waar, werkelijk ὁ μῦθος = verhaal, mythe, woord ψευδης, ψευδους = leugenachtig, onwaar ἐπι = aan, bij, op {+dat} ἡ ναῦς, της νεως = schip το ψευδος, του ψευδους = leugen ἀναγιγνωσκω = herkennen ὁ ἐνιαυτος = jaar εἰσω = naar binnen ὑπο = door (toedoen van) {+gen} δυσμενης, δυσμενοῦς = vijandig, slechtgezind προ = voor τρεφω = voeden, opvoeden πριν = voordat οἰχομαι = weg(gegaan) zijn ὡς = zoals, zodra als, toen ῇσθομην = ik bemerkte, ik nam waar αἰσθανομαι = (be)merken, waarnemen ἡ ἰσχυς, της ἰσχυος = kracht ἠρομην = ik vroeg ταχυς, ταχεια, ταχυ = snel παλαι = lang geleden, vroeger, allang το ταχος, του ταχους = snelheid το κρατος, του κρατους = kracht το βαθος, του βαθους = diepte, hoogte κομιζω = brengen, halen, meenemen, verzorgen ὁ οἰκετης = slaaf, bediende ὁ/ἡ ἰχθυς, του/της ἰχθυος = vis ποῦ; = waar? ὁ γονευς, οἱ γονεῖς = ouder(s) ψευδομαι = liegen το γενος, του γενους = geslacht, afkomst, soort ἡ μνημη = herinnering (aan) {+gen} συν = met, in gezelschap van, met behulp van {+dat} το ὀρος, του ὀρους = berg πᾶς, πᾶσα, πᾶν = geheel, ieder, allen το κτημα, του κτηματος = bezit οἰομαι = denken, menen ἡδυς, ἡδεια, ἡδυ = aangenaam, fijn που = ergens, denk ik, misschien τοιοσδε, τοιαδε, τοιονδε = zodanig, dergelijk ὁ ποῦς, του ποδος = voet ταχεως = snel λευκος = wit ἐκληττω = verbijsteren, laten schrikken ἐκληττομαι = versteld staan, hevig schrikken το ἐτος, του ἐτους = jaar σιγαω = zwijgen, stil zijn οὐδεις, οὐδεμια, οὐδεν = niemand, niets, geen enkel(e) μηδεις, μηδεμια, μηδεν = niemand, niets, geen enkel επυθομην = ik vernam
Ingezonden op 08-03-2017 - 591x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!