Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
AnatomieProfCornilie
› 2 2 - Evolutie
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
AnatomieProfCornilie
, deel 1
2 2 - Evolutie
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Darwins evolutieleer = Voortdurende verandering, gemeenschappelijke afstamming, veranderingen op populatieniveau, geleidelijkheid, natuurlijke selectie Natuurlijke variatie = geen enkel individu is gelijk Fenotype = Genotype + mileufactoren In een stabiele, oneindig grote en onveranderlijke populatie zal allelenfrequentie en het aantal homo-/heterozygoten als verdeling rond het gemiddelde niet meer wijzigen, bij evolutie wijzigen deze juist wel van generatie op generatie = Gausscurve Basis feno-/genotypische variatie = voorkomen van verschillende allelen voor een bepaald gen ontstaan door accidentele, at random mutatie Mutaties = gevolg van niet gecorrigeerde schade aan het DNA Nieuwe allelencombinaties = gemaakt door recombinaties waarbij 'crossing-over' plaatsvindt waardoor geen enkele set chromosomen van de nakomelingen identiek is Micro-evolutie = evolutie binnen species Natuurlijke selectie = specifieke individuen hebben dankzij overerfbare kenmerken een hogere fitness, overlevings-/voortplantingskans, daardoor meer nakomelingen kunnen leveren. Adaptatie = fenotypisch kenmerk, geëvolueerd tot specifieke eigenschap voor de hele soort en beantwoord omgevingscondities optimaal Exaptatie = Onstane adaptaties voor bepaalde functies blijken later ook zeer geschikt voor een andere functie Directionele selectie = bij continu verdeeld erfelijk kenmerk blijven alleen de extremen een één zijde over (hoge melkproductie), blijft zich verschuiven zolang genetische variatie voorkomt Stabiliserende selectie = selectie die tegen extreme waarde voor een bepaald kenmerk inwerkt Diversifiërende/disruptieve selectie = selectie ten voordele van beide extremen waardoor duidelijk 2 groepen ontstaan (grote snavel, kleine snavel) Negatieve frequentieafhankelijke selectie = hoe zeldzamer hoe fitter Positieve frequentieafhankelijke selectie = voordeel van een grote populatie Seksuele selectie = competitie tussen mannelijke dieren en selectie door partnerkeuze Verwantschapsselectie = samenwerking of altruïsme, eigen belang opgeven ten voordele van anderen binnen de soort, genen worden doorgegeven via verwante familieleden Genetic drift = puur op kans gebaseerde evolutie van allelenfrequentie met uiteindelijke fixatie of eliminatie van allel in de populatie Stochastische processen = toeval (vulkaanuitbarsting) heeft belangrijke impact op de populatiegrootte met dramatisch verlies van variatie, er ontstaat een populatieflessenhals Migratie/Stichtereffect = Afsplitsen of samensmelten zorgen voor sterke wijziging in allelenfrequentie en variaties waardoor allelen die eigenlijk uitgerangeerd zouden worden door gebrek aan variatie toch gefixeerd raken Biologische definitie diersoort = groep van natuurlijke populatie die zich onderling voortplanten of daartoe in staat zijn, reproductief geïsoleerd van andere dergelijke groepen Reproductieve isolatie = de onmogelijkheid om zich voort te planten Prezygotische barrière = samensmelting van ei-/zaadcel kan niet plaatsvinden doordat dieren niet copuleren of doordat zich geen zygote vormt na copulatie Extrinsieke postzygotische barrière = bevruchting resulteert in hybride individu die zich niet goed aan de omgeving kan aanpassen Intrinsieke postzygotische barrière = bevruchting resulteert in hybride individu die onleefbaar is door ontwikkelingsstoornissen of die lijdt aan steriliteit door chromosomen, abnormaal seksueel gedrag of neurologische problemen Divergerende evolutie = ontstane reproductieve isolatie Allopatrische speciatie = ontstaan van 2 grote subpopulaties door een opsplitsing van het vaderland Peripatrische speciatie/Stichtereffect = slechts klein deel of zwanger vrouwtje raakt geïsoleerd waardoor zeer beperkte variatie ontstaat Parapatrische speciatie = geen geografische barrière maar subpopulaties blijven enigzins ruimtelijk van elkaar gescheiden en behoren tot een eigen habitat Sympatrische speciatie = geen barrières maar subpopulaties paren alleen met hetzelfde fenotype of vrouwtjes kiezen voor of tegen een bepaald kenmerk Hybridenzone = ontstaan van nakomelingen uit twee genetisch verschillende populaties bij relatief nauwe contactzone tussen beide Diversiteit = talloze verschillende lichaamsvormen, orgaanstructuren, functies, genen, chromosomen etc. ontstaan tijdens de embryonale ontwikkeling d.m.v. moleculaire modulariteit en moleculaire spaarzaamheid Modulariteit = opbouw van modules d.m.v. "enchancers", DNA-elementen die bepalen waar, wanneer, hoeveel. Heterotopie = gen kan op een andere plaats tot uiting komen Hetrochronie = gen kan op een andere tijdstip of tijdens een andere periode tot uiting komen Heterometrie = gen kan in andere mate tot expressie komen Heterotypie = mutatie t.h.v. effectorgen zelf in de genetische code van specifiek eiwit of enzym, gevolg is vaak disfunctioneel eiwit maar enkele keer kan het gen en bijbehorende eiwit een nieuwe of andere functie vervullen Moleculaire spaarzaamheid = ontstaan en ontwikkelen van evolutionair nieuwe kenmerken vanuit het hergebruiken of anders gebruiken van bestaande genetische code Coöptatie = genproducten kunnen nieuwe functies toegewezen krijgen of in andere pathways opgenomen worden zonder dat het gen geraakt wordt (exaptatie) Duplicatie/divergentie = genkopiën door fouten tijdens recombinatie of ongelijke chromosomenverdeling kunnen aangepast worden, generatie op generatie tot er een zinvolle DNA-sequentie is waardoor redelijk plots nieuw eiwit ontstaat Beperkingen van evolutie = fysische beperkingen (Pegasus komt de lucht niet in), morfologische beperkingen (bouwplan voorziet geen 4 benen en 2 vleugels), fylogenetische (veren komen niet voor bij zoogdieren)
Ingezonden op 11-03-2017 - 2124x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 4)
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!