Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
DiagnostiekenAssessment
› 3 Hc3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
DiagnostiekenAssessment
, deel 3
3 Hc3
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Je ziet een plaatje (grafiek )met allemaal stippen bij elkaar maar ééntje onderop… wat zegt dit = door de outlier krijg je wss een hele lage correlatie terwijl als je m weghaalt die heel hoog zal zijn Wanneer zie je een sterke positieve correlatie in een grafiek = als alle puntjes dichtbijelkaar liggen in een rechte lijn rechts naar boven. De correlatie is dan 1. Hoe minder die lijn strak gevolgd word hoe lager die wordt dus bijv 0,8 of 0,3 Wanneer zie je niet echt een correlatie in een grafiek = als alle puntje seen beetje verspreid zijn. De correlatie is dan 0 Correlationeel is geen = causaliteit (zolang er meer ijsjes worden gegeten, meer haaien. Dat is een hoge correlatie . Maaar.. bijt de haai dan geen mens zonder ijs? Of in de zomer meer mensen in de zee? Denk dus altijd aan een 3e factor!!) Wanneer causaliteit? Bij welke soort onderzoeken zie je dat = oorzaak gevolg. Bij longitudinaal onderzoek (2 meetmomenten met tijd ertussen) en experimenteel onderzoek (Randomized Controlled trial) Lineaire regressie = voorspellen van één variabele (criterion) door andere variabelen (predictor).. Lineaire regressie en Standard error of estimate = perfecte correlatie heel onwaarschijnlijk/ meetfout is waarschijnlijker en moet rekening mee gehouden worden. belangrijk is, hoe groot is de Standaard Error ( hoe precies is je meting? ) Standaard error = geeft aan hoe zeker je bent van geschatte waarde , geeft dus de precisie van je meting weer Hoe minder meetfouten = Hoe kleiner het betrouwbaarheidsinterval Een 95%betrouwbaarheidsinterval betekent = 95% kans dat de ware , best -passende regressielijn voor de populatie zich binnen het betrouwbaarheidsinterval bevindt Rkwadraat = correlatiecoefficient/verklaarde variantie. De overlap in variantie (van twee variabelen) . De je hebt twee rondjes de ene variabele is X en de andere variabele is Y. die overlappen elkaar. De verklaarde varianties zegt dus eigenlijk in hoeverre deze twee rondjes elkaar overlappen. Zo ongeveer de helft is dus bijv een verklaarde variantie van 0,5 en verklaarde variantie van 0,96 is dat bijna de twee rondjes op elkaar liggen en komt bijna nooit voor, erg onrealistisch. Je wilt altijd dat er een beetje overlap is, dus een verklaarde variantie 0 zou niet goed zijn Bij MINDER variantie is er kans op wat voor een correlatie = lagere correlatie (homogene groepen) Bij MEER variantie is er kans op wat voor een correlatie? = hoge correlatie (heterogene groepen) Betrouwbaarheid = nauwkeurigheid van meetprocedure (zijn scores consistent en reproduceerbaar? Een vereiste voor validiteit / kenmerk van een SCORE niet van een test ) het hangt af van de grote van de meetfout. Een betrouwbare score op een test is nauwkeurig en zuiver, de uitkomst mag niet afhankelijk zijn van toeval (NJI, z.j.). Naarmate er herhaaldelijk meer overeenstemming is tussen de metingen, is er minder sprake van fouten op basis van toeval en is de betrouwbaarheid hoger (NJI, z.j.). Het meetinstrument zou steeds dezelfde resultaten moeten geven onder dezelfde condities. Wat is een vereiste voor validiteit = betrouwbaarheid CTT = Classical Test Theory CTT Classical Test Theory = een score op een test bevat altijd een ware score en een meetfouten! gaat het erover dat er toevallige meetfouten in een test zitten. En als je veel meetfouten heb dan wordt je betrouwbaarheid aangetast. een individu heeft één werkelijke score maar kan verschillende geobserveerde scores hebben. Meetfouten hebben een cumulatief effect. CTT betreft dus RANDOM MEETFOUTEN Xi is T + E = CTT. Meting is Werkelijke score PLUS meetfout Systematische meetfouten = altijd een bepaalde meetfout inzit. Bijv bij schaatsen, de ene start op de binnenbaan de andere op de buitenbaan.. de afstand naar het schot is dus anders de andere hoort het een fractie eerder maar daar kan je amper omheen .. het zit er altijd in Ware score = is score als het instrument precies/exact zou meten Geobserveerde testscores bestaan uit = werkelijke scores (als meetinstrument perfect zou zijn/ kan alleen geschat worden) en meetfouten Meetfout en wat doet het met ons = verschil tussen de geobserveerde score en de werkelijke score (beperkt generaliseerbaarheid / beperkt nut van het instrument / vermindert ons vertrouwen in testresultaten ) E is Xi – T = Meetfout is Meting min werkelijke score Toevallige meetfouten voorbeelden = individuele factoren (vermoeidheid, honger) omgevingsfactoren ( regen, zon, licht) / factoren in de taak (testprocedures, tijd)/ omgang steekproef Content sampling = selectie van items voor meetinstirument kan verschillen van taak tot taak. stel je hebt geen tijd om 100 items af te nemen en je doet er maar 25.. dan mis je misschien belangrijke vragen! SEM Standaard meetfout = (interpreteren van scores van individuen ) belangrijk voor het interpreteren van testscores van een individu / de SD van alle mogelijke scores als iemand oneindig vaak getest zou worden / het gemiddelde van de verdeling van een oneindig aantal scores in de werkelijke score en SEM is de standaarddeviatie (Iemand oneindig vaak testen en dan kijken, maar kan niet dus gebruik maken van standaardmetfout kijken hoe betrouwbaar het is … welke meetfout zit er dus standaard in) We kunnen helaas niet oneindig veel metingen doen. Hoe kunnen we toch schatten hoe betrouwbaar de geobserveerde score is ? = we gebruiken de betrouwbaarheid van een test om de SEM (Standaard meetfout) te schatten. Rxx= betrouwbaarheid Als SEM (standaard meetfout) toeneemt dan = neemt de betrouwbaarheid af Als SEM (standaard meetfout) afneemt dan = neemt de betrouwbaarheid toe, grotere kans op een schatting van de ware score Betrouwbaarheidsintervallen = de grenzen waarbinnen de werkelijke score ligt Betrouwbaarheidsindex = correlatie tussen werkelijke en geobserveerde scores. Theoretisch concept Sample vs subset = sample is de hele steekproef , subset is een subdeel van de steekproef. Bij een hele groep is hij heel erg normaal verdeeld. Hoe kleiner de groep, hoe minder snel ie normaal verdeeld is, hoe moeilijker je dus uitspraken over kunt doen ( want het kan zijn dat je net alleen de beste of de slechtste pakt bijv) Test-hertest , en beperkingen = eerst een test en dan weer testen . beperking is Carry-over effecten (invloed vanuit eerste test in tweede test) dat zorgt voor een hogere r-coefficient Bij deze methode worden de metingen van twee momenten met elkaar vergeleken. De meest simpele manier om de betrouwbaarheid van een meetinstrument vast te stellen is = door twee keer een meting te verrichten bij dezelfde onderzoekseenheden en met hetzelfde meetinstrument. Krijg je er twee keer dezelfde score uit dan lijkt het instrument in hoge mate betrouwbaar. (als scores in de grafiek in een rechte lijn omhoog lopen meer betrouwbaar dan kris kras overal) Parallelle test = Bij de paralleltestbetrouwbaarheid worden vergelijkbare versies van een instrument gebruikt. De overeenkomst tussen de uitkomsten op twee versies van het instrument geeft dan een indicatie van de betrouwbaarheid. De mate van paralleltestbetrouwbaarheid wordt weergegeven met = een maat voor overeenstemming. Ook hierbij zijn de Pearson r-correlatiecoëfficiënt en Cohens kappa veelgebruikte maten. hetzelfde qua moeilijkeheidgraad, inhoud, format (2 meetmomenten) deze heeft minder carry-over effecten Carry-over effect = In een cross-over studie stelt men patiënten bloot aan twee opeenvolgende behandelingen. Het is dus goed mogelijk dat het effect van de eerste interventie nog speelt tijdens de tweede periode. Dit heet een ‘carry over’ effect Interne consistentie = Interne consistentie is de mate waarin delen van een instrument (bijvoorbeeld vragen of schalen) onderling overeenstemmen. Deze worden dan als elkaars herhaling opgevat en de betrouwbaarheid wordt bepaald op basis van de mate waarin de verschillende delen van een instrument onderling samenhangen (dit is dus wel op 1 meetmoment. Het is ook homogeen. Je wilt zoveel mogelijk overlap bij de items!!) methoden zijn split-half / cronbach’s alpha en kuderrichardson Internet consistentie SPLIT HALF = Ook kunnen de scores op de ene helft van de vragenlijst vergeleken worden met de scores op de andere helft van de vragenlijst (split-half betrouwbaarheid). 1 meetmoment , maar content samping error. Kijkt niet naar homogeniteit items, alleen naar de 2 delen (je splitst je test eigenlijk in tweeën) Bij voorkeur niet eerst xx items vs laatste xx items want bij het laatste stuk is het kind bijvoorbeeld moe. Je moet het random verdelen over twee testversies, matchen in items die vergelijkbaar zijn. Spearman-brown correctie = De Spearman-Brown formule is een formule waarmee de betrouwbaarheid van een toets kan worden geschat indien deze zou worden verlengd of verkort, dat wil zeggen, met een aantal (soortgelijke) items uitgebreid of met een aantal items ingekrompen .. moet je toepassen bij de split-half, zo wordt je coëfficiënt hoger!! Want langere test vaak betrouwbaarder dan kortere en rekening houden met samenvoegen van de tweede versies. Zonder deze correctie is betrouwbaarheid van split half lager Interne consistentie ALPFHA en KUDERRICHARDSON = gebaseerd op analyse per item, gecorrigeerd voor lengte van de test. Is gevoelig voor content sampling error. Heterogeniteit items en leidt tot hogere waarde bij homogene set items. Interne consisitentie kijkt of elke vraag hetzelfde construct meet (met split-half/ cronbach's alpha/ kuderrichardson) kijk wel goed of hetzelfde meet. KR-20 is eerder prima bij een lagere alpha dan bijv cronbach's alpha Coefficient alpha = voor items met range antwoordopties, schalen. De betrouwbaarheid van een schaal die uit verschillende items bestaat kan worden geanalyseerd met behulp van Cronbach's alpha. Om de betrouwbaarheid van een schaal te meten die uit een aantal items bestaat wordt vaak de betrouwbaarheidscoëfficiënt -alpha- van Cronbach gebruikt. Kuder-Richardson Formule 20 (KR-20) = een coëfficiënt die een schatting geeft van de betrouwbaarheid van een test die bestaat uit dichotome metingen/items (heeft lagere waarde dus anders interpreteren) dichotome metingen/items bestaan uit slechts twee antwoordcategorieën zoals geslacht. Dichotome variabelen krijgen een 0-1 codering, daarom gedragen zij zich als ratio meetniveau Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = De 'interbeoordelaarsbetrouwbaarheid' is de mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars. Deze methode wordt veel gebruikt in onderzoek waarbij gebruikgemaakt wordt van observatie-instrumenten. Meerdere beoordelaars gebruiken hetzelfde instrument om dezelfde situatie te beoordelen. Als dat dezelfde uitkomsten oplevert, kan aangenomen worden dat het instrument ervoor zorgt dat persoonlijke kenmerken geen invloed hebben op het gebruik van het instrument - dan is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hoog. Waarom interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ? = beoordelingen kunnen subjectief zijn. Kappa = categorische data Weighted kappa = ordinale data Hoe meer items op een test = hoe hoger de betrouwbaarheid , mits homogene set items (maar, niet alle tijd, mentale belastbaarheid etc) Snelheids-testen, welke test zou je hiervoor gebruiken? = test-hertest en parallelle testen geschikt Bij een beperkte range = heterogene steekproeven hogere betrouwbaarheid dan bij homogene steekproeven Correctie voor attenuation = correlatie wordt aangepast om te corrigeren voor meefouten/onbetrouwbaarheid. De R wordt hoger (stel.. je weet dat er een meetfout is, je gaat die corrigeren, dat is eigenlijk niet helemaal eerlijk dus moet je er wel bij zetten!!) Als betrouwbaarheid toeneemt (kleinere meetfouten) worden de betrouwbaarheidinstervallen = kleiner (metingen zijn preciezer) Als betrouwbaarheid toeneemt, neemt er iets af.. wat? = SEM (standaard meetfouten) Op een dartbord, wanneer zijn de pijltjes homogeen = als ze dicht bij elkaar staan, makt niet uit waar op het bord
Ingezonden op 29-03-2017 - 1020x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
30-03-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!