Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
nog leren
› 4 Grieks woorden 2-8
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
nog leren
, deel 2-8
4 Grieks woorden 2-8
Jaar 2 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
εἷς =één δύο =twee τρεῖς =drie τέτταρες =vier πέντε =vijf ἕξ =zes ἑπτά =zeven ὀκτώ= acht ἐννέα =negen δέκα =tien οὐ, οὐκ, οὐχ =niet ἐστι(ν) =(hij) is ὁ ἄνθρωπος =mens, man ὀ θεός =god εἰσι(ν) = (zij) zijn ὁ δοῦλος =slaaf ἔχει =(hij) heeft ἡ χώρα =land, streek οἰκεῖ =(hij) woont, bewoont ὁ φόβος= angst, vrees δέ, δ’ =en, maar φέρει =(hij) draagt, (hij) brengt τὸ θηρίον =wild dier, beest βαίνει =(hij) gaat πρός + acc. =naar(toe), tot ἀλλά, ἀλλ’ =maar οὕτως, οὕτω =zo, op die manier φεύγει (+ acc.) =(hij) vlucht (voor) ἡ µάχη =gevecht, strijd νῦν= nu εἰς + acc. =naar, naar binnen, tot καί =en ,ook,zelfs λαµβάνει =(hij) neemt, pakt (vast) τοῦτο =dit, dat nom acc. {geef naamval ook op zonder plusje} ποιεῖ=(hij) doet, (hij) maakt ὁ δεσπότης =heerser, meester γάρ =want {γάρ staat op de 2de plaats van de zin} ὁ φίλος =vriend ἐνταῦθα =daar µέγας, µεγάλη, µέγα =groot δεινός, δεινή, δεινόν =verschrikkelijk, geducht φοβερός, φοβέρα, φοβερόν =angstaanjagend µέν = geit {geeft aan dat er nog een zin komt; die 2de zin begint met δέ; µέν blijft onvertaald, vul hieronder geit in} ἡ κεφαλή= hoofd, kop θνητός= sterfelijk ἀθάνατος= onsterfelijk ζητεῖ =(hij) zoekt εὑρίσκει =(hij) vindt, ontdekt, treft aan µακρός, µακρά, µακρόν =lang ἔπειτα =daarna µία =één, een {vrouwelijk} οὐδέν =niets τί...; =wat, waarom πρῶτον µέν ..., ἔπειτα δέ = eerst ...., en daarna {vergeet de puntjes en de komma niet} ἀποκτείνει =(hij) doodt καλεῖ =(hij) roept νέος, νέα, νέον =nieuw = jong ἄλλος, ἄλλη, ἄλλο =ander ἕκαστος, ἑκάστη, ἕκαστον =ieder αὐτίκα =meteen, onmiddellijk ἡ πέτρα =rots, rotsblok κρύπτει =(hij) verbergt ἡ βασίλεια =koningin µάλα =erg, zeer ἀνδρεῖος =dapper καλός =mooi τὸ δῶρον =geschenk, cadeau ὁ πόλεµος =oorlog φιλέω =houden van, beminnen φίλος =geliefd, dierbaar θαυµάζω =bewonderen, zich verwonderen οὖν =dus, dan αἰτέω =(iemand) vragen (om){+ 2 acc. } ἐγώ =ik ἐπιθυµέω = verlangen naar, begeren +gen. {+naamval} ἐθέλω =willen, bereid zijn σύ =jij, u ἐπι +acc.= op … af, naar πέµπω =zenden, sturen ὁ ἑταῖρος =vriend, makker πολλοί =veel, velen ἐν = in, op, bij +dat. {+naamval} ἡ οἰκία =huis ...τε καί... =en {verbindt twee woord(groep)en nauw met elkaar} αὐτῷ =aan/voor hem dat. {geef naamval ook op zonder plusje} λέγω =zeggen ἐνθάδε =hier(heen) ἥκω =komen, gekomen zijn αὐτῇ =aan/voor haar dat. {geef naamval ook op zonder plusje} ὅτι =dat, omdat σέ, σε =jou, je, u acc.{geef naamval ook op zonder plusje} σός, σή, σόν= jouw, uw {bezit. Vnw.} µοί, µοι= aan/voor mij dat. {geef naamval ook op zonder plusje} παρέχω =verschaffen, geven λύω =losmaken ἡ θεός =godin ὁµοῖος =gelijk aan, gelijkend op +dat {+naamval} ὁ ξένος =vreemdeling κακός =slecht τὸ ἔργον =werk, daad µέλλω + inf. =op het punt staan om, van plan zijn, zullen αὐτήν=haar acc. {geef naamval ook op zonder plusje} µετά +gen.=(samen) met τὰ ὅπλα =wapens ὁ ἵππος =paard αὐτῆς =van haar gen. κελεύω {+naamval}+ inf. =bevelen, verzoeken, vragen om acc. ἐκ/ἐξ=uit {+naamval} ἄγω =brengen, leiden ὁ νεκρός =lijk, dode ὁ λόγος =woord αὐτόν=hem acc. {geef naamval ook op zonder plusje} Κρατέω=macht hebben over, overwinnen +gen. {+naamval} ἔξεστι(ν) (+inf.) =het is (voor iemand) mogelijk/geoorloofd om +dat. {+naamval} ἐπί +dat. =bij, op, aan αἱ πύλαι =poort, ingang αὐτοῦ =van hem gen {+naamval} τότε =dan, toen ἰσχυρός =sterk, krachtig λείπω =(ver)laten αἱ Ἀθῆναι =Athene τὸ τέκνον =kind τὸ πλοῖον =schip ἡ νῆσος =eiland πλέω =varen διά =door, wegens +acc. {+naamval} ἡ λύπη =verdriet µετα+acc. =na ὁ χρόνος =tijd Ἀθηναῖος =Atheens ὁ Ἀθηναῖος= Athener σῴζω =redden ὁ υἱός =zoon εἰµί =ik ben εἰ =als ἐµέ, µε=mij, me acc {geef naamval ook op zonder plusje} γαµέω =trouwen (met) +acc. {+naamval} ὁ γάµος =huwelijk χαίρω =blij zijn (met), zich verheugen (over) +dat. {+naamval} αὐτοῖς=aan/voor hen dat. {geef naamval ook op zonder plusje} ἡ θύρα =deur πάλιν =weer, opnieuw ,terug ἡ ἡµέρα =dag ἀκούω = horen, luisteren naar {+gen. bij personen} µου, ἐµοῦ =van mij, mijn gen.{geef naamval ook op zonder plusje} µένω +acc bij die betekenis die niet met een b begint= blijven, wachten (op) ὑµεῖς =jullie, u nom. δή =dan, dus, natuurlijk δακρύω =huilen ἡµεῖς =wij nom. εἶναι =te zijn {inf} ὧδε =zo, als volgt θαυµάζω ὅτι =zich erover verwonderen dat µή =niet {bij gebiedende wijs} µόνος =alleen πρός =bij +dat. {+naamval} καθεύδω =slapen αἴρω =optillen, oppakken ἡ βία =kracht, geweld ἡ ἀνδρεία =moed, dapperheid ἡµᾶς =ons acc.{geef naamval ook op zonder plusje} ἔξω =buiten ἡµῖν =aan/voor ons dat. {geef naamval ook op zonder plusje} ἐκβαίνω =gaan uit ἡ σωτηρία =redding, behoud ἡ θάλαττα =zee εἰσβαίνω =ingaan, komen in ὁ ἄνεµος =wind αὐτός, αὐτή, αὐτό =zelf {bijvoeglijk gebruikt} ἡ ἐλευθερία =vrijheid τυγχάνω =treffen , krijgen +gen {+naamval} ἡ παρθένος =meisje, maagd µετέχω=deelhebben aan, deelnemen aan +gen. {+naamval} ἡ φυγή =vlucht οὐδείς =niemand ἱερός =heilig gewijd aan +dat. {+naamval} ἐπί + gen. =op πολύς, πολλή, πολύ =veel ὁ οἶνος =wijn ὁ κίνδυνος =gevaar ἑαυτῷ =voor, tot, bij zichzelf dat. {+naamval} ἀποφέρω =wegbrengen, wegvoeren νοµίζω+1 of 2 acc. =menen, beschouwen als, vinden αἴτιος=verantwoordlijk voor, schuldig aan +gen. {+naamval} ὁ ἥλιος =zon ὁ ὕπνος =slaap ἐγείρω =(op)wekken, wakker maken πλήν =behalve +gen. {+naamval} αὖθις =opnieuw, weer ἡ φωνή =stem ὥσπερ =zoals ὁ αὐτός =dezelfde ἄνευ =zonder +gen. {+naamval} ἀναβαίνω =omhoog gaan, beklimmen βλέπω =kijken ἀεί =altijd ἡ ἡδονή =genot, vreugde κατέχω =in zijn macht hebben, vasthouden, beheersen µόνον =slechts, alleen maar οὐ µόνον . . ἀλλὰ καὶ =niet alleen … maar ook ἐµός, ἐµή, ἐµόν =mijn ὁ βίος =leven µετὰ ταῦτα =na dit, hierna ῥίπτω =werpen, gooien ἑαυτόν =zichzelf acc. {geef naamval ook op zonder plusje} ἀπό =vanaf +gen.{+naamval} πίπτω =vallen ἀποθνῄσκω =sterven τίς...; =wie, wat, welk(e)? ἡ αἰτία =oorzaak ἡ συµφορά =gebeurtenis, ongeluk περί =om, over +gen.{+naamval} φροντίζω =zich bekommeren om +gen.{+naamval} ὁ θάνατος =de dood πάρειµι =aanwezig zijn ὁ στρατηγός =lergeraanvoerder ὁ ναύτης =zeeman, matroos ὁ στρατιώτης =soldaat οἱ ἄνδρες (ἀνδρῶν) =mannen πάντες (πάντων) =alle(n) ὁ νοῦς =geest, verstand ἐν νῷ ἔχω =van plan zijn παύω =(doen) stoppen κωλύω (+ inf.) =verhinderen om ἅµα =tegelijk, tegelijkertijd τόδε (mv. τάδε) =dit, het volgende οὐδέ =en niet , maar niet, ook niet, zelfs niet ἐχθρός =vijandig (aan), gehaat (bij) +dat.{+naamval} ὁ πατήρ =vader ἡ τύχη =lot ὅµως =toch ὁ ἄγγελος =bode ἡ ἀλήθεια =waarheid ἄγγελλω =berichten, melden ἡ στρατιά =leger πιστεύω= vertrouwen +dat. {+naamval} τοιοῦτος, τοιαύτη, τοιοῦτο =zodanig. dergelijk, zo'n φίλτατος = liefste, dierbaarst zeer geliefd, zeer dierbaar οὐδέν =niets, helemaal niet ἤδη =al, reeds ἄθλιος =ongelukkig οὐκέτι =niet meer ἀντί + gen. =in plaats van ἀρέσκω=bevallen aan, in de smaak vallen bij +dat.{+naamval} βοηθέω=te hulp komen, helpen +dat.{+naamval} εὔνους =goedgezind (aan) +dat.{+naamval}
Ingezonden op 01-04-2017 - 1008x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
02-06-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!