Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Gymnasium klas 2
› 1 AK SGL BEGRIPPEN LIJST PWW 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Gymnasium klas 2
, deel 0
1 AK SGL BEGRIPPEN LIJST PWW 3
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
morene= materiaal dat door het ijs wordt getransporteerd Waterkringloop/hydrologische kringloop= het proces waarbij water uit de zee verdampt, boven het land naar beneden komt in de vorm van neerslag, daar weer verdampt of via rivieren weer de zee in wordt gevoerd. Dit herhaald zich Infiltratie= het proces waarbij regen water wegzakt in de bodem Bovenloop= het deel van de rivier met het grootste hellingspercentage, dit ligt in de bergen waar de rivier ontspringt. Door de hoge snelheid wordt er daar ook stenen en grind meegenomen Middenloop= het deel van de rivier tussen de bovenloop en benedenloop. Hier stroomt de rivier al wat rustiger. Benedenloop= Het deel van de rivier met de minste helling voor de uitmonding in zee. Het water stroomt hier niet snel en er zal vooral zand en klei worden afgezet Verval= Hoogteverschil tussen twee plaatsen in de rivier Verhang= gemiddelde helling van het stroombed van de rivier, uitgedrukt in meters/centimeters per kilometer Stroomgebied= een gebied dat afwatert op een rivier met zijn zijrivieren Verwering= aantasting van gesteente waarbij er sprake is van chemische (lucht, zure regen/grondwater), fysische (temperatuurschommelingen en vorst) en biologische(bacteriën enz) verwering Sedimentatie= afzetting van materiaal door rivieren, zeeën, gletsjers of wind Erosie= afslijting van land door de werking van wind, ijs, stromend water en zee Regiem= schommelingen in de hoeveelheid water die gedurende een jaar wordt afgevoerd Stootoever= de oever van een rivier waar de stroming van het water vlakbij loopt, deze vormt de buitenbocht van de rivier en is erg gevoelig voor erosie. Glijoever= oever waarbij de de stroming zich aan de andere zijde van het water bevindt. Hier is weinig stroming en hier zet klei en zand zich af. Deze oever bezit een flauwe helling Veen= opeenhoping van dode plantenresten tijdens moerassige omstandigheden Laagveen= veen dat zich ontwikkeld onder de grondwaterspiegel Hoogveen= veen dat boven de grondwaterspiegel ontwikkeld onder invloed van voedselarm regenwater Meanders= de bochten in een kronkelige rivier die een hoefijzer vormt, waarbij soms het water over kan steken tussen de scheiding waardoor er een hoefijzervormig meer achterblijft Irrigatie= kunstmatig bevloeien van land via buizen en het elders aanvoeren van water. Dit water komt vaak uit stuwmeren oeverwallen= een natuurlijke hoogte langs de rivier, ontstaan door het buiten oevers treden van de rivier die vervolgens daar grof gesteente achterliet. Kom= laag gebied langs de rivier waar na een overstroming vaak water in komt te staan Stroomrug= relatief hooggelegen strook in het rivierlandschap, bestaand uit een verlaten rivierloop en daarbij behorende oeverwallen Inklinking= daling van grondoppervlak veroorzaakt door daling van grondwaterstand Drainage= doormiddel van een buizen stelsel overtollig water afvoeren naar sloten Strang= van de hoofdrivier afgesloten rivierarm Reguleren van een rivier= het leiden van de rivier dmv het construeren van bouwwerken ter voorkoming van ongewenste natuurlijke ontwikkelingen Winterdijk= dijk op grootte afstand van de rivier die het gebied daarachter beschermd tegen overstroming. Deze is vrij hoog omdat de waterstand in de winter erg hoog is(door smeltwater) Uiterwaard= tussen winter en zomerdijk gelegen met gras begroeid stuk grond Zomerdijk/zomerkade= dijk die alleen het lage water bij een rivier tijdens de zomer kan keren Kolkgaten/wielen= diepe plassen gelegen aan een dijk en ontstaan door een plaatselijke dijkdoorbraak waarbij het water met een grote kracht het achterliggende land in kolkt. Overslaggrond= tijdens een dijkdoorbraak rondom het wiel afgezet mengsel van zand en klei Gekanaliseerde rivier= rivier die is rechtgetrokken(om meanders af te snijden), diep genoeg voor de scheepvaart en waarvan de oevers zijn verstevigd Krib= en dam loodrecht op de stroom van de rivier(meestal tegenover elkaar liggend)aan de oevers van de zomerdijk. Stuw= dam in de rivier met afsluitbare openingen. Hierdoor kan de waterstand in de rivier geregeld worden. Sluis= beweegbare waterkering in een rivier/kanaal die het mogelijk maakt dat schepen hoogteverschillen kunnen overbruggen of dat de waterstand aan één kant van de rivier gelijk blijft. Grindgat= door het winnen van grind ontstaan stuk water, langs de rivier
Ingezonden op 04-04-2017 - 1017x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
voor sgl'ers xxx
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!