Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
EthologieDierenethiek
› 2 B - Causaliteit van het gedrag
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
EthologieDierenethiek
, deel 2
2 B - Causaliteit van het gedrag
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Reflexen = eenvoudigste oorzaak-gevolg samenhang, neurologisch Releasing stimuli = stimuli die onmiddellijke reactie uitlokken Priming stimuli = doen probabilliteit van reactie in de toekomst toenemen, bereiden organisme voor om op latere stimulus adequaat te reageren (bv. lange lichturen veroorzaken toename testosteron zodat na enkele weken copulatie kan volgen) Functies stimulu = gedrag uitlokken, gedrag richten, bijdragen tot algemene waakzaamheid Formatio reticularis (FR) = lokt niet direct gedrag uit maar kan zorgen voor verhoging of verlaging drempelwaarden en zorgt voor integratie tussen verschillende gedragspatronen (bv. te laag glucose›interactie tussen laterale hypothalamus en FR›jachtgedrag etc.) Onderscheidingsvermogen = gevoeligheid van zintuigen Oculo-motorische reflex = laterale oogbeweging, gebruikt om aan te tonen of dieren kleuren kunnen zien door cilinder met grijs en kleur voor de ogen te draaien Evoked potentials = visuele corticale projectiezones, gebruikt om elektrodes op te plaatsen bij onderzoek naar kleurwaarneming Perifere filtering van stimuli = gebeurt door de aard zelf van de zintuigen (bv. ogen die gespecialiseerd zijn om bepaalde vormen waar te nemen) Centrale filtering van stimuli = er wordt geen rekening gehouden met het gepercipieerde, de stimulus heeft op dat moment geen betekenis Sleutelprikkel = sleutel in het slot principe, heel specifieke stimulus lokt bepaald gedrag uit (stip op moedersnavel) Gestaltkarakter = gestalt is totaliteit van waargenomen structuur, prikkels moeten in bepaalde schikking voorkomen en een vaste verhouding is noodzakelijk Drempelwaarde = minimale waarde die een sleutelprikkel moet hebben om een reactie uit te lokken, hangt af van de stemming van het dier Heterogene summatie/prikkelsummatie = verschillende kwaliteiten van een stimulus kunnen opgeteld en afgetrokken worden (meer reactie bij meerdere stimuli) Adaptieve waarde = waarde van sleutelprikkels die sterke reacties uitlokken zijn doorgaans hoger, onmiddellijk adequaat reageren vaak belangrijk voor overleving Supernormale stimuli = sterker reageren op prikkels waarvan de intensiteit in de natuur niet te vinden is (bv. veel groter ei proberen uit te broeden) Deception = valse signalen door dieren gegeven Honest signalling = eerlijke signalen door dieren gegeven Camouflage = organisme gaat lijken op omgeving Batesian mimicry = smakelijke dieren gaan op onsmakelijke dieren lijken Müllerian mimicry = onsmakelijke soorten trekken met elkaar op zodat het afwerende effect wordt vergroot Evaluatiesignalen = signalen vragen veel energie en geven "eerlijk" de kracht weer van de zender. Conventionele signalen = signalen die correleren met bepaalde positieve eigenschappen van de zender, maar "liegen" is mogelijk. (bv. zwakkere mussen met grotere zwarte vlek stellen zich bloot aanval van sterkere mussen maar hebben ondertussen toch wijfjes kunnen bevruchten) Interoceptoren = nemen eigenschappen waar van het intern milieu, belangrijke rol bij bepalen van gedrag, bijv. ook controle van hormoonspiegels die in verbinding staan met delen van centraal zenuwstelsel die voor uitvoering van gedrag zorgen Reactie zenuwstelsel = snelle werking maar bereikt geselecteerde cellen en reageert eerder op "gebeurtenissen" Reactie endocrien stelsel = tragere reactie maar kan theoretisch alle cellen bereiken via de bloedbaan en eerder "toestanden" bepaalt Indirecte invloed van hormonen = invloed via de toestand en werking van de organen (bv. groei v.d. baarmoeder, gevoeligheid v.d. vagina) Directe invloed van hormonen = invloed via gespecialiseerde neuronen in de hersenen zelf (vooral in hersenstam en limbische systeem) Coolidge-effect = interacties tussen hormonale invloeden, cognitieve factoren en externe prikkels (bv. libido van stier is gedaald na meerdere dekkingen met dezelfde koe, neemt weer toe bij nieuwe koe) Feromoon = stof geproduceerd door individu om op olfactorische wijze informatie aan andere individuen over te dragen en bij hen een fysiologische of gedragsreactie uit te lokken Orgaan van Jacobsen/vomeronasaal orgaan = belangrijk orgaan i.v.m. feromonen, gelegen tussen mond- en neusholte, staat in verband met flehmen Lee-Boot effect = vrouwelijke muizen in groepen vertonen meer pseudo-zwangerschappen/anoestrus Whitten effect = anoestrus bij groep muizenwijfjes en enkel urinegeur mannetje is voldoende voor normale cyclus en synchronisatie van de ovulatie Vandenbergh effect = jonge wijfjes die in aanwezigheid van mannetje opgroeien vertonen sneller seksuele rijping Bruce effect = muizenwijfjes minder dan 5 dagen drachtig onderbreken de dacht bij het waarnemen van urine van een ander mannetje gedurende 3 dagen.
Ingezonden op 07-04-2017 - 16803x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!