Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
IT 1
› 1 vocabolario 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
IT 1
1 vocabolario 1
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
la persona = persoon chiamarsi = heten il cognome = achternaam il nome = achternaam l'indirizzo = adres abitare = wonen il numero di telefono = telefoonnummer di dove sei? = waar kom je vandaan? nato = geboren quanti anni hai? = hoe oud ben je? l'età = leeftijd la data di nascita = geboortedatum la carta d'identità = identiteitskaart scadere = zijn geldigheid verliezen/aflopen il passaporto = paspoort la patente = rijbewijs il sesso = geslacht celibe = ongehuwd (mannelijk) nubile = ongehuwd (vrouwelijk) solo = alleen(staand) sposato = getrouwd il mestiere = vak, beroep la professione = beroep il mondo = wereld il paese = land la popolazione = bevolking la frontiera = grens il confine = grens, begrenzing fermare = tegenhouden, laten stoppen confinare con = grenzen aan la patria = vaderland, geboorteland la bandiera = vlag la presenza = aanwezigheid l'incontro = ontmoeting, contact vivere = leven, wonen il linguaggio = taal, spraakgebruik il dialetto = dialect l'America = Amerika americano = Amerikaans l'Africa = Afrika africano = Afrikaans l'Europa = Europa europeo = Europees l'Asia = Azië asiatico = Aziatisch l'Australia = Australië australiano = Australisch l'Oceania = Oceanië l'Italia = Italië italiano = Italiaans la Germania = Duitsland tedesco = Duits la Francia = Frankrijk francese = Frans la Gran Bretagna = Groot-Brittannië britannico = Brits inglese = Engels la Spagna = Spanje spagnolo = Spaans il Portogallo = Portugal portoghese = Portugees il Belgio = België belga = Belgisch i Paesi Bassi = Nederland l'Olanda = Holland, Nederland olandese = Nederlands il Lussemburgo = Luxemburg lussemburghese = Luxemburgs l'Austria = Oostenrijk austriaco = Oostenrijks la Grecia = Griekenland greco = Grieks l'Irlanda = Ierland irlandese = Iers la Finlandia = Finland finlandese = Fins la Danimarca = Denemarken danese = Deens la Svezia = Zweden svedese = Zweeds la Norvegia = Noorwegen norvegese = Noors la Scandinavia = Scandinavië scandinavo = Scandinavisch la Svizzera = Zwitserland svizzero = Zwitsers gli Stati Uniti (d'America) = de Verenigde Staten (van Amerika) il Canada = Canada canadese = Canadees il Messico = Mexico il Brasile = Brazilië brasiliano = Braziliaans la Russia = Rusland russo = Russisch la Polonia = Polen polacco = Pools la Repubblica Ceca = Tsjechië ceco = Tsjechsisch la Slovacchia = Slowakije slovacco = Slowaaks la Turchia = Turkije turco = Turks il corpo = lichaam l'osso = bot la pelle = huid il pelo = (lichaams)haar il sangue = bloed il muscolo = spier la testa = hoofd il cervello = hersenen la faccia = gezicht la fronte = voorhoofd la bocca = mond il dente = tand; kies togliere = weghalen, eruithalen la mascella = kaak la lingua = tong il collo = hals, nek la gola = keel la spalla = schouder il petto = borst il braccio = arm la mano = hand il dito = vinger; teen la gamba = been il ginocchio = knie il piede = voet il cuore = hart il polmone = long respirare = ademen il respiro = adem soffocare = stikken il fegato = lever lo stomaco = maag l'amore = liefde il sentimeno = gevoel sentimentale = gevoels-; liefdes-; romantisch; sentimenteel innamorarsi = verliefd worden innamorato = verliefd l'uomo = man la donna = vrouw far l'amore = vrijen, met elkaar naar bed gaan il preservativo = condoom il bambino = jongetje, kind la bambina = meisje, kind il ragazzo = jongen la ragazza = meisje giovane = jong il, la giovane = jongere adulto = volwassen l'adulto = volwassene vecchio = oud invecchiare = oud(er) worden la nascita = geboorte nascere = geboren worden la vita = leven vivo = levend maturare = volwassen worden morire = sterven, doodgaan morto = dood, overleden la morte = dood la tomba = graf l'occhio = oog vedere = zien la vista = gezichtsvermogen gli occhiali = bril il naso = neus sentire = ruiken l'orecchio = oor sentire = horen il gusto = smaak il palato = verhemelte il tatto = tastzin sentire = voelen il movimento = beweging muovere = bewegen correre = hard lopen, rennen venire = komen girare = draaien andare = gaan alzare = optillen svegliare = wekken, wakker maken svegliarsi = wakker worden sveglio = wakker la sveglia = wekker alzarsi = opstaan sedersi = gaan zitten salire = naar boven gaan; instappen scendere = naar beneden gaan; uitstappen cadere = vallen la caduta = val bello = mooi la bellezza = schoonheid brutto = lelijk alto = lang, groot basso = klein grasso = dik magro = mager robusto = stevig, fors i capelli = haar la barba = baard i baffi = snor biondo = blond castano = (kastanje) bruin (haar) grigio = grijs nero = zwart cambiare = veranderen crescere = groeien
Ingezonden op 10-04-2017 - 356x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!