Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
AnatomieProfCornilie
› 7 7 – Voortbewegen (tot spieren)
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
AnatomieProfCornilie
, deel 7
7 7 – Voortbewegen (tot spieren)
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Axiale voortbeweging = voorwaartse beweging door beweging van lichaamsas (romp en/of staart) Appendiculaire voortbeweging = gebruik van “aanhangsels” voor voortbeweging Stylopodium = humerus of femur Zeugopodium = antebrachium/voorarm (radius & ulna) of crus/schenkel (tibia & fibula) Autopodium = basipodium, metapodium en acropodium Basipodium = ossa carpi & ossa tarsi. Carpus bestaat uit twee rijen carpaalbeenderen, een proximale/antebrachiale rij en een distale/metacarpale rij. Tarsus bestaat uit drie rijen tarsaalbeenderen, een proximale/crurale rij, een intertarsale rij en een distale/metatarsale rij Metapodium = middenhands-/middenvoetsbeentjes (metacarpalia/metatarsalia), bij GHD de pijp Acropodium = maximaal 5 digiti opgebouwd uit 3 phalanges, proximale- (GHD kootbeen), middelste- (GHD kroonbeen) en distale falanx (GHD hoefbeen/klauwbeen) Bekkengordel = craniodorsale os ilium (darmbeen), cranioventrale os pubis (schaambeen), caudoventrale os ischium (zitbeen). Symphysis pelvis is versmelting os ischium en os pubis. Acetabulum op samenkomst is heupkom. Schoudergordel = dorsaal gerichte scapula, cranioventrale clavicula dat contact maakt met manubrium sterni of contralaterale clavicula en caudoventraal gerichte coracoid. Clavicula en coracoid weer volledig verdwenen Bouw bot = middenstuk diafyse, uiteinden epifyse met gewrichtskraakbeen en eventuele apofysen zonder gewrichtskraakbeen voor aanhechting van de spieren Groeischijf = kraakbeenzone/groeikraakbeen tussen verschillende ossificatiecentra (primair van diafyse, secundair van epifyse), van belang voor lengtegroei. Metafyse = rafelige uiteinde diafyse waarop groeischijf op aansluit en verbening optreedt Apofysaire groeischijven = verbinding met diafyse d.m.v. groeischijf, verbenen in de regel later dan epifysaire groeischijven op hetzelfde bot, wellicht door trekkracht spieren Rode mergbeen = beenmerg in alle beenderen bij de geboorte, rijkelijke doorbloeding, vorming van rode bloedcellen Gele beenmerg = geen hematopoiese meer, maar in nood wel weer geactiveerd, rijk aan vetcellen Foramen nutricium = doorgang voor bloedvaten en zenuwen naar beenmerg en uitwendige bot Gewricht = iedere plaats waar beenderen samenkomen en articuleren, het zij bindweefselig (syndesmose), kraakbenig (synchondrose), beenderig (synostose) of spierig (synarcose) Synoviaal gewricht = opgebouwd uit gewrichtskraakbeen, een gewrichtskapsel en gewrichtsbanden die gewrichtsholte met synoviaal gewrichtsvocht omsluiten Gewrichtskraakbeen = op epifyse van articulerende oppervlakken, glad en niet bedekt door perichondrium. Schokbrekend effect, stevig vergroeid met onderliggend compact beenweefsel Gewrichtskapsel = verbindt rand gewrichtskraakbeen van ene beenuiteinde met andere beenuiteinde, buitenste laag is stratum fibrosum, een dichte bindweefsellaag, vederzetting periost. Binnenste laag/synoviaal vlies (stratum synoviale) is losse bindweefsellaag rijk aan vetcellen en produceert synoviaal vocht. Gewrichtsholte = spleetvormige virtuele spleet naar perifeer ruimer en kan uitzakkingen vertonen die bij ontsteking leiden tot zwelling die klinisch voelbaar is en bruikbaar voor intra-articulaire punctie Gewrichtsvocht/synovia = kleverig, glibberig vocht dat gewrichtsoppervlakken glad houdt. Helder en zeer rekbaar Gewrichtsbanden = houden beenuiteinden samen, uit collageenvezels opgebouwd, zeer sterk, niet uitrekbaar. Enkele banden bevatten overwegend elastine. In de regel buiten gewrichtskapsel of ermee vergroeid, overtrokken met synoviale vlies en liggen binnen stratum fibrosum. Concentrische contractie = uiteinden bewegen naar centrum toe, krachtontwikkeling van de spier waardoor de spier verkort Antagonisten = extensor & flexor, abductor (van middenlijn af) & adductor (naar middenlijn toe), pronator (naar binnen draaien) & supinator (naar buiten draaien), dilatator (opener) & sphincter (sluitspier) Excentrische contractie = spiercontractie tijdens uitlengen spier, rekking verhinderen of dempen Isometrische of statische contractie = contractie zonder lengte verandering, samentrekkende kracht die spier uitoefent is in evenwicht met externe uitrekkende kracht (bv. staand dier in rust) Type 1 of slow-twitch spiervezel = Diep rode kleur. Rijkelijk doorbloed, rijkelijke aanvoer zuurstof en nutriënten om via oxidatief metabolisme energie op te wekken. T-tubuli voor diep in vezel aanvoeren en grote hoeveelheden myoglobine om zuurstof te capteren en op te slaan. Metabolisme afhankelijk van externe aanvoer dus vormen rem op actiesnelheid van spiervezel maar nauwelijks schadelijke nevenproducten en constante bloedstroom. Dus trage maar langdurige actie. Type 2 of fast-twitch = volop voor contractiesnelheid, grote glycogeenvoorraad waardoor niet afhankelijk van externe aanvoer. Energie uit anaerobe glycolyse, zeer eenvoudig chemisch proces zonder zuurstof. Minder myoglobine en mito’s dus bleker van kleur. Explosieve krachtontwikkeling maar minder efficiënt want voorraden snel uitgeput en glycolyse heeft melkzuur als eindproduct dus verzuring. Origo = beginpees en oorsprong van de spier. Meest proximale aanhechtingsplaats spier, meestal punt dat niet beweegt bij contractie. Insertio = eindpees spier, meestal op bewegende punt tijdens contractie Pees/tendo = witglanzend, trekvast en weinig uitrekbaar, opgebouwd uit parallel gerangschikte collageenvezels eindigen in periost of evt. doorlopen tot in been (vezels van Sharpey). Soms ook elastinevezels die helpen bij plotse spiercontractie eerste kracht op te vangen tot collageenvezels dit overnemen. Peesplaat/aponeurose = plaatvormig, witglanzend. Collageenvezels volgens tractierichting gerangschikt. Intersectiones tendinae = bindweefselstroken die spier dwars op de vezelrichting doorkruisen, getuigen van vroege metamere opbouw en komen voor op fusieplaatsen oorspronkelijke spiersegmenten Ligament/ligamentum = zelfde uitzicht en samenstelling als pees maar niet geassocieerd met spieren. Ligamenten kunnen gewricht overbruggen voor samenhouden en verstevigen als collateraalbanden. Ze kunnen extra verbinding zijn tussen verloop pees en bot als ligamenta accessoria. Spieren kunnen reduceren tot pezig structuur, nauwelijks tot niet voorzien van enig spierweefsel, meest gekend is musculus interosseus in ondervoet paard (suspensory ligament). Slijmbeurs/bursa synovialis = dunwandige ruimte met synoviaal vocht, ligt tussen bewegende structuur en harde ondergrond, ter bescherming van pezen (bursa subtendinea) of onderhuids (bursa subcutanea). Hoeven niet constant voor te komen op bepaalde plaats, ontstaan of breiden uit naargelang diersoort, plaats, ouderdom, beweging en drukkende effect op onderliggende structuur Peesschede/vagina synovialis = ruimer dan bursae en omgeven een pees op specifieke en constante plaats. Binnenste wand bedekt pees, zeer dun en kan niet los geprepareerd. Wand staat langs mesotendineum (mesotenon) in verbinding met perifere wand waarlangs bloedvaten naar pees gaan. Belangrijk voor soepele bewegingen. Slijmbeurs kan geleidelijk een pees volledig omgeven en schede vormen. Ontsteking is bursitis of tendovaginitis. Sesambeenderen/ossa sesamoidea = ontstaan in verloop van pezen op plaatsen waar deze pezen drukkende beweging over beenuitsteeksel ondergaan, meest gekende is patella. Diepe fascies/fascia profunda = stevige bindweefselplaten die spieren omhullen, limiteren welving/uitzetting en oefenen zo ook masserende functie uit, vaak vernoemd naar regio (bv. fascia thorocolumbalis). Hechten op uitstekende beenpunten en zenden tevens septa uit tussen spieren tot op beenderen. Versmelten soms met aponeurosen tot stevig geheel. Oppervlakkige fascie = dun laagje bindweefsel van de onderhuid dat verschuiven huid toelaat t.o.v. onderliggende weefsel. Kan onderhuids vet gestapeld worden (panniculus adiposus) en de huidspieren komen hierin voor
Ingezonden op 18-04-2017 - 1489x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!