Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Taalfilosofie
› 4 College 4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Taalfilosofie
4 College 4
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is Freges kritiek op het referentialisme? = Het kan informatieve uitspraken niet verklaren en substitutie in geloofscontext. Van wanneer tot wanneer leefde Bertrand Arthur William Russell? = Van 1872 tot 1970. Wat is de oplossing van Russell? = Hij probeert de problemen op te lossen zonder het begrip van Sinn. Dat betekent dat hij het referentialisme omarmt. Namen: eigennamen + beschrijvingen zijn geen verwijzende uitdrukkingen, maar ze kwantificeren. Hij accepteert het uitgangspunt van het referentialisme dat de betekenis van een uitdrukking niets anders is dan de verwijzing daarvan. Hoe kan Russell de problemen dan toch omzeilen? - Hij stelt dat namen zoals ‘de man’ niet verwijzen, maar kwantificeren. - De grammaticale vorm van ‘De man zingt’ is dus misleidend ten aanzien van de onderliggende logische vorm (Zm) (=‘misleading form thesis’). Beschouw: (1) De man zingt. Volgens Russell zegt (1) drie dingen: 1. Er is tenminste één man (existentie) 2. Er is niet meer dan één man (uniciteit) 3. Wie die man ook is zingt (predicatie) De zin is waar als er tenminste één individu x bestaat waarvoor geldt dat hij een man is en dat hij de enige man is en dat hij zingt. Voor de liefhebber: ∃x(Mx ∧(∀y(My → y=x) ∧ Zx)). Toegepast op identiteitsuitspraken als (2): (2) Sven Kramer is de houder van het wereldrecord op de 5km. - In Russells analyse is dit niet langer een identiteitsuitspraak die van twee personen zegt dat ze dezelfde zijn. - ‘Sven Kramer’ en ‘de houder van het wereldrecord op de 5 km’ zijn immers geen verwijzende termen. - Zin (2) doet een (dubbele) existentie-claim, en beweert - dat er iemand bestaat die de eigenschappen heeft die we met Sven Kramer associëren, - en dat er iemand bestaat die de eigenschappen heeft die we met de houder van het wereldrecord associëren, - en dat die twee identiek zijn. Eigennamen zijn geen verwijzende termen maar afkortingen van beschrijvingen. Hij kan in principe de problemen van Frege oplossen, maar daarvoor betaalt hij wel een prijs. Hij zegt dat bijna niets in onze taal verwijst. In de logica moet je voor bijna alle individuconstanten kwantoren gebruiken. Hij maakt uitzonderingen voor ‘dit’ en ‘dat’ en hij twijfelt over ‘ik’, omdat je jezelf niet kent via een beschrijving, maar al het andere wel. Een naam is een afkorting van een descriptie en die moet je analyseren. Wat zijn de overeenkomsten tussen Russell en Frege? = Bij Frege is de Sinn een rij eigenschappen die op een individu van toepassing zijn. Dat is ongeveer de descriptieve visie op namen van Russell. Volgens de pp.: Frege en Russell hebben beide een zogenaamde descriptivistische visie op de betekenis van namen, d.w.z dat namen primair een beschrijving (descriptie) uitdrukken van de drager van de naam. - Een spreker associeert bijvoorbeeld ‘de koning van Nederland’ met ‘Willem-Alexander’. Voor deze spreker zijn dan de volgende zinnen synoniem: (3) a. Willem Alexander houdt van bier. b. De koning van Nederland houdt van bier. - Bovendien legt bij beide filosofen de geassocieerde beschrijving vast over welke persoon we spreken wanneer we een naam gebruiken. Van wanneer tot wanneer leefde Saul Kripke? = Van 1940 t/m nu. Vertel wat over Kripke. = Hij is ervan overtuigd dat de descriptieve visie niet klopt. Hij leeft nog. Hoogleraar Princeton. Hij studeerde aan Harvard. Terwijl hij propedeusestudent filosofie was, gaf hij mastercusrussen wiskunde en logica. Hij heeft niet veel gepubliceerd. (Hij is ooit onterecht opgepakt, want er liep een verkrachter rond op de universiteit en hij liep door de bosjes te mompelen over meerdere werelden, dus werd hij verdacht.) Voor descripties vindt hij het goed wat Frege en Russell zeggen, maar voor eigennamen niet, want eigennamen zijn labels en die verwijzen direct. In die zin is hij een referentialist. Beschrijvingen van een persoon zijn geen onderdeel van de betekenis van de naam. Pp.: Emeritus hoogleraar van Princeton University. - Wonderkind: begon zijn werk op het gebied van de modale logica al toen hij nog op de middelbare school zat. I Belangrijkste (taal)filosofische werk: ‘Naming and necessity’ (1972), gebaseerd op transcripties van lezingen die hij in 1970 in Princeton hield. - Kripke is ook bekend van zijn skeptische interpretatie van Wittgenstein in zijn boek Wittgenstein on rules and private language (1982). (‘Kripkenstein’). Sinds Leibniz worden er mogelijke werelden benoemd. Wat is het verschil tussen noodzakelijke, mogelijke en contingente werelden en hoe zit dat met proposities? = Noodzakelijk: Het had niet ander kunnen zijn. Kripke koppelt dat los van hoe je dat weet. Contingent: Het had wel anders kunnen zijn. Een propositie is mogelijk als er ten minste één wereld is waarin het waar is. Een propositie is noodzakelijk als het in alle werelden waar is en een propositie is contingent als het in ten minste één wereld waar is en ten minste één andere wereld onwaar is. Elke manier waarop de dingen anders hadden kunnen zijn, is een mogelijk wereld. De manier waarop de dingen feitelijk zijn is ook een mogelijke wereld, namelijk de actuele wereld. Wat zijn vaste verwijzers volgens Kripke? = In iedere mogelijke wereld verwijst het. Als je als baby zo genoemd bent, ben je dat voor altijd. Dit is anders dan bij Descripties: de verwijzing van een descriptie verandert met de mogelijke wereld, die je je voorstelt of als de oude situatie verandert. PP.: Kripke stelt dat eigennamen vaste verwijzers zijn (‘starre verwijzers’; ‘rigid designators’). - Een vaste verwijzer verwijst naar een object in de wereld in elke denkbare omstandigheid (in iedere mogelijke wereld) waarin we zinnig over dat object kunnen spreken, I ongeacht de biografische feiten. Het volgende voorbeeld maakt duidelijk dat eigennamen vaste verwijzers zijn, maar descripties niet. (6) Als Mitt Romney de verkiezingen van 2012 zou hebben gewonnen, dan zou de president van de Verenigde Staten in 2013 een republikein zijn geweest. - De descriptie ‘de president van de Verenigde staten’ heeft ingebed onder een contrafactische voorwaarde een andere verwijzing dan in de actuele wereld. (In de actuele wereld was Obama in 2013 president.) - De verwijzing van een descriptie kan dus met de situatie (mogelijke wereld) variëren. Ze is niet star. - De eigennaam ‘Mitt Romney’ gedraagt zich anders. Ook in de niet-feitelijke werelden die in zin (6) worden geïntroduceerd, verwijst de naam naar hetzelfde individu als in de actuele wereld, namelijk naar Mitt Romney. Hoe verwijzen eigennamen volgens Kripke? = Niet alleen vast, maar ook direct. Niet alle vast verwijzers verwijzen direct, zoals ‘Het kwadraat van drie.’ Dat is in alle mogelijke werelden negen, maar het verwijst wel naar negen via een beschrijving, dus niet direct, maar wel met een vaste beschrijving. Drie is volgens Kripke een eigennaam van een bepaald getal. (Volgens Putnam (Geb. 1941) werkt een soortnaam hetzelfde als een eigennaam.) PP.: Een eigennaam staat direct voor de drager van die naam. - Eigennamen hebben wel een verwijzing (Bedeutung), maar geen cognitieve inhoud (Sinn). - Anders gezegd: de enige semantische bijdrage die een eigennaam maakt is het verwijzingsobject. Let op! Niet alle vaste verwijzers verwijzen direct. Bijvoorbeeld, ‘het kwadraat van 3’ verwijst in alle mogelijke werelden naar het getal 9, maar wel via een beschrijving. Welke drie soorten bezwaren tegen het descriptivisme van Frege en Russell formuleert Kripke? = 1. Het modale bezwaar 2. Semantische bezwaren 3. Het epistemologische bezwaar. Wat is het modale bezwaar van Kripke tegen het descriptivisme van Frege en Russell? = Dat richt zich op het idee dat eigennamen en beschrijvingen synoniemen zijn. We zouden ons kunnen afvragen: Wat weten we van Aristoteles? Volgens Frege en Russell zijn de eigennamen die je kan nomen de betekenis van de naam. Bij Frege is dat de Sinn en bij Russell het predikaat dat je invult (bij kwantoren?). Is het noodzakelijk dat Aristoteles de deugdethiek heeft uitgevonden? Vraagt Kripke zich af. Het is een contingent feit. Het had ook anders kunnen gaan. Het stond niet bij de geboorte al vast dat hij dit zou gaan doen. Voor dit punt maakt de context van de eigennaam niet uit. Kripkes punt is dat bijna niets een noodzakelijke eigenschap voor Aristoteles is. Het probleem is dat deze eigenschappen bij Frege en Russell noodzakelijk worden. Pp:. Het probleem met de theorie van Frege en Russell is dat het volgens deze theorie noodzakelijke eigenschappen zijn van Aristoteles. Wat Frege en Russell zouden zeggen: (8a) en (8b) betekenen hetzelfde: (8) a. Aristoteles is de uitvinder van de logica. b. Het unieke individu dat een leerling van Plato en de uitvinder van de logica en de deugdethiek is is de uitvinder van de logica.- (8b) drukt een noodzakelijk ware propositie uit. - Je zou jezelf tegenspreken wanneer je beweerde dat de uitvinder van de logica niet de uitvinder van de logica is. - Als (8a) hetzelfde betekent als (8b), drukt dus ook (8a) een noodzakelijk ware propositie uit! Als het voorbeeld uit de Pp 8b noodzakelijk waar is, moet 8a volgens Frege en Russell ook noodzakelijk waar zijn, omdat het hetzelfde betekent en dat klopt niet. Beschrijvingen zijn dus vaak contingent, maar Frege is Russell maken het noodzakelijk. De theorie van Frege en Russell klopt niet, want het maakt te veel noodzakelijk waar en het hangt af van dat wat je toevallig over iemand weet en geleerd hebt. Bij ‘Een Walvis is een zoogdier’ is het wel noodzakelijk. ‘Aristoteles is een mens’ ook. Maar de meeste eigenschappen zijn contingent, zoals eigenschappen waar hij bekend van is geworden. Dat Aristoteles een mens is, is essentieel. Het heeft ook wel met voorstellen te maken, die alternatieve mogelijke wereld. Welke twee soorten semantische bezwaren zijn er en waar richten semantische bezwaren zich op? = Ze richten zich op dat een beschrijving een eigennaam vastlegt. Het bestaat uit onwetendheid en vergissing: soms vergis je je over beschrijvingen. Wat is het semantische bezwaar (onwetendheid) van Kripke tegen het descriptivisme van Frege en Russell? = Volgens Frege en Russell verwijs je met een eigennaam naar een uniek bepaalde beschrijving. Maar dan zou je dus alleen over iemand kunnen praten als je genoeg over de persoon weet. In de praktijk praten we ook over mensen die we amper of niet kennen, bijv. als je een naam van iemand hebt gehoord en dat diegene ook ergens mee naar toe gaat. Het is dan niet zo dat je niets zegt als je tegen een ander zegt dat diegene meegaat, maar diegene ken je nog niet. Zo is het ook als je bijv. over Feynman praat, dan heb je het over die individu die de nobel prijs heeft gewonnen, maar er zijn meer natuurkundigen die dat hebben gewonnen. Als gewoon persoon, die hem niet persoonlijk kent, zou je dan niets over hem kunnen zeggen. Wat is het semantische bezwaar (vergissing) van Kripke tegen het descriptivisme van Frege en Russell? = Gedachte-experiment PP.: ‘Stel dat Jan tijdens zijn studie geleerd heeft dat Gödel de man is die een belangrijke wiskundige stelling bewezen heeft, namelijk de zog. onvolledigheidsstelling. Dit is alles wat hij over Gödel weet. Jan is best goed in wiskunde, en hij is in staat om de onvolledigheidsstelling, die hij aan Gödel toeschrijft, accuraat te reproduceren. Stel nu dat wat Jan over Gödel geleerd heeft niet waar is. Niet Gödel is de auteur van dat beroemde bewijs, maar een man genaamd ‘Schmidt’. Schmidt kwam onder mysterieuze omstandigheden aan zijn eind, waarna zijn vriend Gödel op de een of andere manier aan zijn manuscript wist te komen en het publiceerde onder zijn eigen naam.’ Je hebt het hier wel over een uniek bepaalde beschrijving, maar dan de verkeerde. Volgens Frege en Russell zou je dan verwijzen naar Schmidt en Kripke zegt dat hij verwijst naar Gödel, want hij verwijst naar de persoon die ooit zo is genoemd. Als Jan er achter komt en zegt dat Gödel de onvolledigheidstelling niet heeft bewezen, kom je bij Frege en Russell bij een contradictie, want dan zeg je: ‘Degene die de onvolledigheidstelling heeft bewezen, heeft de onvolledigheidstelling niet bewezen.’ Dat komt omdat hij Frege en Russell de beschrijving vooraf gaat aan de verwijzing. In deze situatie zou Bedeutung de Sinn bepalen en dat klopt niet, want volgens Frege bepaalt de Sinn de Bedeutung. Pp.: Kripke geeft ook alledaagsere voorbeelden die hetzelfde punt maken: Veel mensen denken dat Einstein de atoombom heeft uitgevonden. I Volgens Kripke verwijzen deze verkeerd ingelichte personen met ‘Einstein’ toch naar dezelfde persoon als wij. Er zijn vele analoge voorbeelden te bedenken. Bijvoorbeeld: vroeger dacht men dat walvissen vissen waren. Maar met ‘walvis’ verwezen zij wel naar dezelfde soort als wij. Wat is het epistemologische bezwaar van Kripke tegen het descriptivisme van Frege en Russell? = ‘Degene die de onvolledigheidstelling heeft bewezen, heeft de onvolledigheidstelling bewezen’ is a priori. ‘Gödel heeft de onvolledigheidstelling bewezen’ is a postriori. Het wordt alleen maar a posteriori als je de descriptie handig kiest. Volgens Frege en Russell is of iets a priori of a posteriori is, afhankelijk van wat je al weet. Als er iemand zou kunnen zijn die het niet zou weten, dan is het volgens Kripke a posteriori. ‘Gödel heeft de onvolledigheidstelling bewezen’ is niet altijd a priori inzichtelijk geweest. Er zijn ook versies van de theorie van Frege en Russell waarin ze het afzwakken. Bijv. Frege dat je niet altijd de volledige Sinn kan kennen. Kripke zegt dat a priori en a posteriori niet afhankelijk zijn van wat je al weet. Het gaat erom of je iets hebt moeten leren of dat je het echt altijd al wist. Frege en Russell kozen de proposities zo dat het goed uitkwam, maar Kripke liet beschrijvingen zien waarbij je het niet a priori weet. Bij afgezwakte theorieën hou je altijd eigenschappen over waardoor het niet gaat kloppen, volgens Kripke. Volgens Frege bepaalt de Sinn de Bedeutung, maar volgens Kripke is het andersom: de Bedeutung bepaalt de Sinn. Het enige wat het bij de verwijzing naar een eigennaam toe doet, is hoe zijn of haar ouders diegene genoemd hebben. Pp.: Kripke schetst een “blatanty fictional situation” (te weten: het Gödel gedachte experiment) omdat hij met dit voorbeeld nog een punt wil maken, nl. dat Frege en Russell de verkeerde cognitieve waarde toekennen aan zinnen als: (10) Gödel heeft de onvolledigheidsstelling bewezen. - Volgens Kripke is dit a posteriori. - Volgens Frege en Russell is het echter a priori en is er geen feitelijke ervaring nodig om de waarheid van (10) in te zien. - (10) betekent immers hetzelfde als: ‘De man die de onvolledigheidsstelling heeft bewezen is de man die de onvolledigheidsstelling heeft bewezen’. Als Frege en Russell gelijk hadden, zou Kripkes gedachte experiment helemaal niet mogelijk zijn, omdat je een tegenstrijdigheid zou moeten denken. Maar we kunnen zijn experiment wel uitvoeren. De voorbeelden van Kripke maken steeds hetzelfde punt. Welk punt? = De verwijzing (Bedeutung) van een eigennaam hangt niet af van de met die eigennaam geassocieerde beschrijving (Sinn). Anders gezegd: de ideeën achter onze woorden vormen in dit geval geen betrouwbare connectie tussen ons en de dingen in de wereld die we met deze woorden aanduiden. Zelfs als we de biografische feiten goed hebben, is het niet noodzakelijk dat de drager van de naam aan de geassocieerde beschrijving voldoet.
Ingezonden op 25-04-2017 - 1238x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!