Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
OdietAmor
› 6 allesssss
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
OdietAmor
6 allesssss
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
a(b) = sinds; vanaf abire = weggaan van abusus = verbruik ac, atque = en accidere = gebeuren accipere = aannemen; ontvangen acer, acre = scherp acquiescere = rusten; instemmen met ad = naar toe adimere, ademi, ademptus = ontnemen adire = gaan naar advenire = aankomen adversus = in de richting van; tegen aequor = vlakte; oppervlakte aestimare = schatten aestuosus = heet aetas = leeftijd aevum = tijdperk agere = doen; drijven; doorbrengen agere, egi, actum = doen; drijven aliquis, aliquid = iemand; iets alius = ander alloqui = toespreken alter = de ander; de tweede altus = hoog; diep numerus = getal nunc = nu nuntiare = aankondigen obdurare = uithouden obstinatus = hardnekkig; standvastig occidere = doden oculus = oog odisse = haten omnis = elke; alle opacus = schaduwrijk opera = werk; inspanning; moeite opponere, oppsosui, sppositum = tegenover plaatsen ops, opis = hulp optare = wensen Optimus = beste oraculum = orakel orare = smeken orbus = beroofd van; zonder; kinderloos; ouderloos os, oris = mond otiosus = beschikkend over vrije tijd otium = vrije tijd par = gelijk aan paratus = gereed om parentes = ouders parum = (te) weinig pati = lijden; doorstaan; uithouden patrona = beschermvrouw patronus = beschermheer pauci, paucae, Pauca = weinige pectus, pectoris = borst(kast) penetrare = doordringen per = doorheen; gedurende perdere, perdidisse, perditum = vernietigen; verliezen perennus = eeuwig perfero = overbrengen; verdragen perire, perisse = vergaan; omkomen pernicies = ondergang; verderf perpetuus = voortdurend; eeuwig perspicere = doorzien pervincere = overwinnen; overweldigen pessimus = slechtste pestis, pestem = pest; onheil; ondergang pietas, pietatis = trouw; eerbied pila = bal pipiare = tjilpen pius = trouw; vroom plorare = huilen plures, plures (bijv. nw.) = meer plus (bijv.nw.) = meer poema = gedicht poena = straf poeta = dichter; poeet posse = kunnen post = na; achter posterus = later postquam = nadat postremus = laatste potis = vermogend; machtig praeter = behalve; voorbij aan praeterire = voorbij gaan; passeren preces = smeekbede; verzoek primum = eerst prior = eerder Priscus = oud; antiek Prius = eerder pro = voor; in plaats van procul = er weg pudicus = kuis puella = meisje puer = jongen purus = zuiver; puur putare = denken; menen quaerere = zoeken; vragen qualis = hoedanig quantus = hoe groot quare = waarom; daarom qui, quae, quod = die; dat; welke quidem = zeker; natuurlijk quies, quietis = rust; stilte quis = wie? quisquam = iemand quoque = ook quot = hoeveel recordari = zich herinneren reddere = teruggeven redire = teruggaan reducere = terugvoeren repente = plotseling reposcere = terugeisen; opeisen requirere = verlangen; terugzoeken resecare = afsnijden; beperken resonare = (weer)klinken respectare = omzien relsutare = terugspringen; weerklinken rex = koning ridere = lachen rogare = vragen rubere = rood worden; blozen rumor = gerucht; lawaai rumpere = breken amare = houden van amica = vriendin admittere, amisi = verliezen amor, amoris = liefde amplus = wijds; ruim; groot an = of anguis = slang animus = geest; gemoed; moed annus = jaar ante = voor appetere = begeren; nastreven aratrum = ploeg ardor = hitte; hartstocht aridus = droog artus = nauw aspicere, aspexi = bekijken assis = een as at = maar audax = stoutmoedig audere, ausus sum = durven audire = horen; luisteren aufero, abstulit = wegdragen auris = oor aut = of barba = baard basratio, -nis = zoon; kus basium = kus; zoen beatus = gelukkig bellum = oorlog bis = twee maal bellum =oorlog blanda's = lief; verleidelijk bonus = goed brevis = kort cadere, cecidi = vallen candidus = stralend wit; helder; puur cantare = zingen capere = grijpen; nemen carta = papier carus = geliefd; kostbaar castus = kuis cavere = oppassen voor centum = honderd carpere = plukken ceteri, ceterae, cetera = overige(n) cibus = voedsel cinaedus = homoseksueel cinis, cinerem = as circumsilire = rondspringen cogitare = denken; bedenken colorare = kleuren; een kleur geven columba = duif comes, comitis = begeleider complecti, complexus sum = omarmen; omvatten consedere = gaan zitten continenter = ononderbroken; voortdurend contra = tegen conturbare = verwarren convenire = samenkomen; passen credere +dat = geloven; vertrouwen op credulus = lichtgelovig culpa = schuld cum = met cupire = verlangen; graag willen cur = waarom curare = zorgen voor curiosus = zorgvuldig; nieuwsgierig damnum = schade dare, dedit = geven de = vanaf; sinds; aangaande dea = godin decet = het past; het hoort defessus = vermoeid; uitgeput deinde = vervolgens delicatus = aantrekkelijk; teer deliciae (alleen mv) = lieveling; genoegen demanare = naar beneden stromen denique = uiteindelijk dens = tand deponere = neerzetten desiderium = verlangen; gemis desinere = ophouden despuere = uitspugen; verafschuwen destinare = vaststellen devorare = verslinden dicere = zeggen; noemen; vertellen dies = dag difficiltis, -e = moeilijk digitus = vinger diligere = houden van disserre, disserum, dissertum = bespreken; betogen; uiteenzetten divus = goddelijk; vergoddelijkt doctus = geleerd dolere = pijn/verdriet hebben dolor, doleris = pijn; verdriet domina = meesteres donare = schenken dormire = slapen ducenti = tweehonderd ducere = leiden; voeren dulcis, -e = zoet; aangenaam dum = terwijl durus = hard efficere = tot stand brengen ego = ik eripere = onderdrukken esse = zijn et = en ex = uit; sinds excrucere = kwellen; folteren expellere, expuli, expulsus = verdrijven expolire = polijsten exsultare = opspringen; blij zijn extremus = uiterste facere, feci, factus = doen; maken facetiae = geestigheid; handigheid fallere = bedriegen fas = gebruik; gewoonte fascinare = betoveren ferre = brengen; dragen fides = trouw fieri = gebeuren; gemaakt worden filius = zoon finis, finis = grens; einde flamma = vlam flere, flevi = huilen flectus = geween flos, floris = bloem foedus, foederis = verdrag; verbond fortasse = misschien fortuna = lot; geluk frater = broer fraternus = broederlijk frons, frontis = voorhoofd fugere = vluchten furtivus = heimelijk Gallicus = Gallisch gaudium = vreugde geminus = tweeling; dubbel gens, gentes = volk gerere, geri, gestum = dragen; voeren; doen gradi = stappen; gaan gratia = dank gravis, -e = zwaar; ernstig gremium = schoot habere = hebben harena = zand hesternus = gister- heu = oh! hic, haec, hoc = deze, dit hiems, hiemis = winter hircus = geit homo, homines = mens horribilis, -e = huiveringwekkend huc = hierheen iacere = liggen iam = al; reeds; nu Ibi = daar identidem = steeds; onophoudelijk ille, illa, illud = die; dat illinc = daarvandaan illoc = daarheen illuc = daarheen impotens = onmachtig Imus = laagste; diepste in = in; op incendere, incendi, incensus = in brand steken incitare = opwekken inde = vandaar indignus = onwaardig indomitus = ongetemd ineptire = onzin praten infandus = onzegbaar ingratus = ondankbaar insulsus = ongezouten inter = tussen interea = ondertussen invidere = jaloers zijn op invidus = jaloers invitus = onwillig iocari = grappen maken; schertsen iocosus = grappig; schertsend iocus = grap is, ea, id = deze; dit istic = daar istinc = daarvandaan italus = Italisch iter = reis; tocht iuncundus = aangenaam; prettig; fijn iuvare = helpen labella = lipje labor, laboris = gezwoeg; werk laboriosus = zwaar; arbeidsvol labrum = lip laedere = schaden; kwetsen laetitia = vrolijkheid lectulus = bedje lectus = bed legere, legi = lezen; kiezen levare = opheffen libare = licht aanraken; nippen libellus = boekje licet = het is geoorloofd lingua = tong; taal liquere = vloeien; vloeibaar zijn litus, litoris = kust longus = lang loqui = spreken lubet +dat +inf = zin hebben om ludere = spelen lugere = rouwen om lumbus = lende lumen, luminis = licht lusus = spel lux, lucis = licht Magnus = groot maior = groter malus = slecht manare = vloeien manere = blijven mare, maris = zee mater, matris = moeder maximus = grootst mellitus = honingzoet membrum = lid mens, mentis = geest; verstand metrum = metrum meus = mijn mi = mihi mille = duizend minimus = kleinste miser = ongelukkig merseri = medelijden hebben met modo = slechts; zojuist moechus = echtbreker molestus = vervelend; ergerlijk mollis = zacht monimentum = aandenken morbus = ziekte mordere = bijten mors, mortis = de dood morsus = beet mortuus = dood; gestorven mos = gewoonte mos, moris = gewoonte; gebruik movere = bewegen; emotioneren mox = weldra multi, multae, multa = veel minus, muneris = geschenk mutus = zwijgend; sprakeloos mutuus = wederkerig; geleend nam = want; immers nec = noch necesse = noodzakelijk nefas = taboe negare = ontkennen Nepos, nepotis = kleinkind neque = noch nequiquam = tevergeefs nequire = niet kunnen nescire = niet weten niger = zwart nihil = niets nimium = te nitere = stralen nolle = niet willen non = niet nondum = nog niet noster, nostra, nostrum = ons; onze novisse = kennen novus = nieuw nox, noctis = nacht nugae (alleen mv) = onzin nullus = geen numen, numinis = bovennatuurlijke krachten numerare = tellen
Ingezonden op 14-05-2017 - 593x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!