Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
poep frans
› 14 biologie vwo 5 nectar begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
poep frans
14 biologie vwo 5 nectar begrippen
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
animaal zenuwstelsel=regelt vooral je bewuste reacties astrocyten=type gliacel; stervormige cellen met lange sterk vertakte uitlopers. Regelen uitwisselen van stoffen tussen neuronen en bloed door de bloedvaten bij actieve neuronen zich te laten verwijden autonoom zenuwstelsel=(vegatatieve) zenuwstelsel dat de zogenaamde autonome functies regelt. Autonome functies vinden onafhankelijk van wilsinvloeden plaats axon=uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleiden (= neuriet) bewegingszenuwcellen=geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren bloed-hersenbarriere=scheidt de bloedsomloop af van het buiten de cellen gelegen extracellulaire vocht van de hersenen. Het strekt zich langs alle haarvaten van het centrale zenuwstelsel uit en bestaat uit tight junctions, (verbindingen tussen de celmembranen van naast elkaar gelegen cellen) die de haarvaten omgeven en die elders in de bloedsomloop niet gevonden worden. Endotheelcellen beletten op deze wijze het doordringen in de hersenvloeistof van microscopisch kleine deeltjes (zoals bacteriën) en van grote in water oplosbare moleculen cel van Schwann=cel die de myelineschede, mergschede, om een zenuwceluitloper vormen centraal zenuwstelsel=de grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg dendriet=uitlopers van een zenuwcel die impulsen naar het cellichaam toe geleiden drempelwaarde=minimale sterkte van een prikkel die effect heeft, de prikkeldrempel effector=spier of klier ependymcellen=type gliacel; dit type zijn dekweefselcellen excitatie=stimulering van een zenuwcel gevoelszenuwcellen=geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel gliacellen=zijn cellen die in het zenuwstelsel voorkomen en de neuronen verzorgen. De verhouding gliacellen/zenuwcellen is ongeveer 10:1. In tegenstelling tot de neuronen zijn gliacellen wel in staat zich te delen grijze stof=gedeelte in het centrale zenuwstelsel(hersenen en ruggenmerg) waar zich de cellichamen van zenuwcellen bevinden. Grijze stof geeft het weefsel een grijze kleur hersenbalk=verbindt de twee hersenhelften met elkaar hersenstam=gedeelte van de hersenen, gelegen tussen grote hersenen en ruggenmerg. De hersenstam bevat centra voor het autonome zenuwstelsel, is de verbinding tussen hersenen en ruggenmerg. De reflexen van hoofd en hals lopen via de hersenstam. hypofyse=hypofyse of hersenaanhangsel is een hormoonklier onder aan de hersenen, die in verbinding staat met de hypothalamus en o.a. stimulerende hormonen afscheidt. Stimulerende hormonen stimuleren de werking van andere hormoonklieren. hypothalamus=gedeelte van de tussenhersenen. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse impuls=impuls of actiepotentiaal is een voortbewegende omkering van de elektrische lading langs het membraan van een zenuwcel(uitloper) impulsfrequentie=het aantal impulsen per tijdseenheid die door een zenuwcel wordt voortgeleid impulssterkte=de grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan inhibitie=remming van een zenuwcel door een andere zenuwcel. De remming hangt samen met de werking van neurotransmitters die de overdracht van een actiepotentiaal via de synaps (de verbinding tussen twee zenuwcellen) be•nvloeden. innervatie=het voorzien van een orgaan met zenuwen kleine hersenen=deel van hersenen dat bewegingen coordineert en het evenwicht handhaaft merg=het centraal gelegen deel van een orgaan, bijv. niermerg, merg van de stengel middenhersenen=deel van hersenstam; bevat het beloningscentrum motorisch eindplaatje=het contactpunt van een uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel myelineschede=isolerende laag om uitlopers van zenuwcellen natrium-kaliumpomp=Eiwit dat mbv energie natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in transporteert neuron=zenuwcel neurotransmitters=stof die door zenuwcellen in de synapsspleet wordt afgescheiden en de potentiaal van het postsynaptische membraan beïnvloeden. Neurotransmitters worden bij het presynaptische membraan afgescheiden als daar impulsen aankomen. oligodendrocyten=type gliacel orthosympatisch zenuwstelsel=ook wel sympatisch genoemd; deel van het autonome zenuwstelsel, dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam arbeid kan verrichten. Orthosympathicus is antagonistisch (=tegenovergestelde) aan de parasympathicus. parasympatisch zenuwstelsel=het deel van het autonome stelsel dat het lichaam in rust brengt perifere zenuwstelsel=de zenuwen buiten het centrale zenuwstelsel pons=deel van hersenstam; verbindt grote en kleine hersenen en is een tussenhalte tussen je evenwichtsorgaan en de kleine hersenen prikkel=invloed uit het milieu op een organisme receptoren=een cel die gespecialiseerd is in het opnemen van specifieke prikkels en opwekken van impulsen onder invloed van de prikkels. De term receptor wordt ook wel gebruikt in de zin van receptoreiwit of receptormolecuul. reflex=eenvoudige type van gedrag waarbij een bepaalde prikkel vrijwel zonder vertraging een bepaalde reactie teweegbrengt. Dus een snelle vaste onbewuste reactie op een prikkel, bewustwording kan later volgen. reflexboog=de weg die impulsen bij een reflex afleggen. Een reflexboog bestaat uit een receptor, een sensorisch neuron, een deel van het centrale zenuwstelsel, motorische neuronen, en effectoren. refractaire periode=periode waarin een zenuwcel niet of minder goed in staat is een nieuwe impuls voort te geleiden repolarisatie=ontlading en herlading van de cellen ruggenmerg=deel van het centrale zenuwstelsel dat zich binnen de wervelkolom bevindt rustpotentiaal=het verschil in lading tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan van zenuwcellen als ze geen impulsen voortgeleiden saltatoire impulsgeleiding=sprongsgewijze impulsgeleiding schakelcel=zenuwcel die geheel binnen het centrale zenuwstelsel ligt. Dit neuron geleidt impulsen van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel schors=weefsel dat aan de buitenzijde van een orgaan ligt, bijv. nierschors of hersenschors spinale ganglia=ruggenmergszenuwknopen; deze verdikking is veroorzaakt door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen summatie=het bij elkaar optellen van depolarisaties van meerdere axonuiteindes synaps=spleet tussen het uiteinde van een axon en een doelwitcel, waar impulsen worden doorgegeven thalamus=deel van de hersenstam dat in verbinding staat met de grote hersenen verlengde merg=verbindt de hersnen met het ruggenmerg witte stof=weefsel aan de buitenkant van het ruggenmerg en de binnenkant van de grote hersenen. In de witte stof liggen veel gemyeleiniseerde zenuwvezels zenuw=bundel met uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een laag bindweefsel
Ingezonden op 15-05-2017 - 1352x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!