Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
AnatomieProfCornilie
› 10 10 – Voortplanting
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
AnatomieProfCornilie
, deel 10
10 10 – Voortplanting
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Seksuele voortplanting = geslachtelijke voortplanting, allen vertebraten kennen nagenoeg uitsluitende seksuele voortplanting, hoogst uitzonderlijk een heel beperkt aantal via parthenogenese (maagdelijke voortplanting). Voordeel seksuele voortplanting is het optreden van mutaties door combineren van maternale en paternale allelen (sneller dan bij aseksueel). En negatief effect genmutatie kan omgekeerd worden door recombinatie tussen homologe chromosomen en verdelen en samenbrengen van paternale en maternale chromosomen waardoor mutante allelencombinaties steeds herverdeeld worden. Semelpaar = vertebraten die maar eenmaal paren en jongen voortbrengen, pacifistische zalm en paling bijvoorbeeld. Voordeel is weinig energie nodig voor voortplanting, nadeel wordt grotendeels gecompenseerd door relatief groter aantal nakomelingen. Vaak bij diersoorten waarbij sterfte onder adulten significanter is dan onder juvenielen Iteropaar = dieren die meermaals in hun leven nakomelingen kunnen voortbrengen Unipaar = een geschikte dekking leidt meestal tot één enkel jong Multipaar = dieren die meerdere nakomelingen per worp of nest produceren Pluripaar = dieren die meerdere nesten geproduceerd hebben Primipaar = dieren die slecht één enkel nest geproduceerd hebben Nullipaar = dieren die nog geen enkel nest hebben voortgebracht Ovipaar = eierleggende dieren die ofwel inwendig of uitwendig bevrucht worden. Aantal nakomelingen groter, overlevingskansen kleiner. Vivipaar = levendbarende dieren, embryo’s ontwikkelen in uterus, voordeel van placentalia en ontwikkeling in beschermde omgeving met gunstig milieu. Aantal nakomelingen kleiner, overlevingskansen groter. Ovovivipaar = eierlevendbarende dieren, produceren eieren die na inwendige bevruchting eveneens inwendig uitgebroed worden in de uterus Hermafroditisme = dieren bezitten zowel zaadproducerende als eicelproducerende weefsels en zijn dus werkelijk tweeslachtig Synchrone/simultane hermafrodieten = hebben tegelijkertijd zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtscellen waarmee ze zichzelf kunnen voortplanten. Geproduceerd in parig aangelegde ovotestis, Doen niet aan zelfbevruchting, 2x zoveel kans op vinden geschikte partner, voordeel in dun gezaaide en wijd verspreide populaties Sequentiële/seriële hermafrodieten = kennen op een gegeven moment één geslacht maar kunnen eenmaal van geslacht veranderen. Twee types: Protogyne ontwikkelen eerst als vrouw en later naar man, voordeel om in groeiperiode vrouw te zijn en dan man als grotere mannetjes hoger kans hebben. Protandrische ontwikkelen eerst als man en later naar vrouw, voordeel als groter zijn als man geen voordeel biedt maar groter zijn als vrouw wel. Polygamie = individu paart met meerdere individuen, meestal polygynie (meerdere vrouwtjes voor één mannetje), polyandrie (meerdere mannetjes voor één vrouwtje) is ongebruikelijk, meestal bij soorten waarbij mannetje zorgt voor broedsel of jongen. Monogamie = indien minstens binnen hetzelfde voortplantingsseizoen een enkel mannetje en vrouwtje paart. Meestal indien broedzorg door beide ouders wordt gedaan, of wanneer het mannetje in de buurt blijft om andere mannetje te verhinderen Promiscuïteit = meerder mannetjes x meerdere vrouwtjes, bij verschillende apensoorten Nestvlieders = jongen kippen redelijk afgewerkt uit, open ogen, dons, draagtijd is langer en nestgrootte beperkt. Typisch bodembroeders. Bij zoogdieren alle hoefdieren, de haas en cavia. Nestblijvers = blind, doof en naakt geboren, skelet nauwelijks verbeend. Volledig afhankelijk van moederdier. Meeste roofvogels en roofdieren, knaagdieren, konijn, buideldieren, primaten en zangvogels. Nesten in de hoogte of in holen. Broedzorg = algemene noemer voor parentale zorg voor zowel ongeboren als pasgeboren nakomelingen Uitwendige bevruchting = eicellen pas bevrucht nadat deze zijn uitgescheiden, alleen indien bevruchting in water plaatsvindt bij ovipare dieren en indien niet beschermd door kalkschaal. Ziekteoverdracht is kleiner en genetische variatie groter Inwendige bevruchting = bevruchting door copulatie tussen mannelijk en vrouwelijk dier. Grotere kans op bevruchting dus minder gameten nodig. Betere partner selectie en sommige kunnen spermareservoir aanleggen Copulatieorgaan = orgaan dat mannelijke dieren gebruiken voor de inwendige bevruchting Claspers = kraakbeenvissen hebben parig aangelegde buikvinden omgevormd tot copulatieorgaan, dorsaal een groeve, soms een buis, die proximaal aansluit op cloaca. Hier mondt ook onderhuidse gespierde blindzak (sifon) uit die gevuld is met water of kliersecreet. Spoelt bij contractie zaad door groeve van clasper. Gonopodium = beenvissen hebben bij inwendige bevruchting een onpare anale vin die beiderzijds een groeve bevat, terminaal stekels of haken. Bij copulatie kan gonopodium naar craniaal klappen die ondiep in vrouwtje wordt gebracht. Dient voor stevige verbinding waarna hommer een spermatofoor afzet (zaadcellen in muceuze massa) Phallodeum = toegekeerde cloaca waardoor mannelijk dier zaadvocht lost wanneer vrouwtje eieren lost. Kikkers, padden, wormsalamanders en salamanders. Twee hemipenissen = reptielen beschikken hier caudaal van de cloaca onder de staartbasis over, ze liggen verborgen in aparte langwerpige blindzakken die beiderzijds van cloacale opening uitmonden. Tijdens copulatie wordt één van beide gebruikt. Vult zich met bloed en lymfe en wordt zo uitgestulpt en bevat op oppervlak een seminale groeve, retractorspier trekt terug naar blindzak. Phallus = krokodillen en schildpadden hebben onpaar copulatieorgaan in bodem van cloaca. Bevat fibreuze kern en erectiel weefsel. Wanneer dit vult met bloed kan het naar buiten gebracht worden. Sommige diersoorten kunnen hierbij zaadgroeve sluiten tot buis. Phallus non-protrudens = hoenderachtigen (kip, kalkoen) hebben in bodem cloaca een niet toegekeerde phallus die bij seksuele stimulatie opvult met lymfe en zaadgroeve vormt met drie verschillende zwellichamen: corpus phallicum mediale (enkelvoudig), corpus phallicum laterale (bilateraal) en plicae lymphaticae (bilaterale lymfeplooien craniolateraal van phallicum laterale, produceren exsudaat). In rust is ventrale anuslip craniaal opgerold in proctodeum. Volumetoename wordt gevolgd door samentrekking cloacaspier zodat phallus uitstulpt en tot in uitpuilende eileider ingevoerd kan worden. Phallus protrudens = bij loopvogels, phallus vormt in rust een blinde instulping in bodem cloaca, bij seksuele stimulatie keert het binnenste buiten en kan tot in cloaca vrouwtje gebracht worden. Penis = zoogdieren, penis verlengt de gemeenschappelijke afvoerweg voor sperma en urine via urethra. Omgeven door drietal zwellichamen. Top bevat glans/eikel, bij sommige buideldieren in 2 gesplitst. Veel diersoorten hebben os penis. Spontane ovulatie = treedt over het algemeen spontaan op onafhankelijk van externe stimuli Geïnduceerde ovulatie = ovulatie gekoppeld aan interne coïtus, voornamelijk bij zoogdieren, bijvoorbeeld kat en konijn Geslachtschromosomen = geslacht gebonden seksuele determinatie ((GSD), vrouwelijk is homozygoot XX, mannelijk is heterozygoot XY met Y als specifiek mannelijk geslachtschromosoom. Het SRY-gen op Y zorgt ervoor dat het indifferent aangelegde geslachtsstelsel de mannelijke richting ingestuurd wordt. Bij vogels andersom, vrouw is ZW, man is ZZ. W-gen is bepalend. Temperatuur afhankelijke sekse-specifieke embryonale mortaliteit = bij boskalkoen ligt geslacht embryo vast bij bevruchting maar bij lagere temperaturen sterven vrouwtjes en bij hogere temperatuur sterven mannetjes. Temperatuur gebonden seksedeterminatie (TSD) = bij reptielen, alle krokodilachtigen. Geslacht bepaald door omgevingstemperatuur, ook bij veel schildpadden en hagedissen, maar niet bij slangen. Reptielen met GSD doen dit volgens systeem van de vogels. Testis = teelbal, primaire mannelijke geslachtsorganen die zaadcellen en testosteron produceren, samen met bijbal in cavum vaginale, de uitzakking van peritoneum in het scrotum. Margo epididymalis = bijbalrand, rand van testis waarop bijbal gelegen is. Bij herkauwers de caudale rand, bij hengst dorsaal en bij carnivoren dorsocraniaal Margo liber = vrije rand, tegenovergestelde boord van margo epididymalis, geen vergroeiingscontact met andere structuren Extremitas capitata = koppool, verbonden met caput van epididymis door de ductuli efferentes testis. Dorsaal bij herkauwers, craniaal bij paard, cranioventraal bij carnivoren. Extremitas caudata = staartpool, verbonden met de staart (zauda) van de epididymis door kort ligamentum testis proprium Tunica albuginea = bindweefselkapsel testes, waardoor ze een stevige vaste consistentie hebben, plaatst het parenchym onder druk en is niet uitzetbaar. Geeft witte kleur aan testes en heeft talrijke grote bloedvaten met kronkelig verloop Mediastinum testis = centrale bindweefselas, septula testis (bindweefselschotten) stralen hier vanaf tunica abluginea naartoe. Rete testis = zaadbuisjes, zaadproducerende buisjes uit testisparenchym voeren inhoud hiernaar af, een netwerk van buisjes dat in mediastinum testis gelegen is. Hieruit vertrekken 10-20 buisjes die testis langs extremitas capitata verlaten om in caput epididymidis te dringen. Epididymis = bijbal, langs margo capitata gelegen, ook omgeven door een tunica albuginea. Het caput epididymidis omgrijpt extremitas capitata van testis en is ermee verbonden doordat ductuli efferentes testis op die plaats vanuit testis in bijbal dringen die in caput verzamelen tot één ductus epididymidis. Rijping- en stapelplaats van spermatozoïden. Corpus epididymidis = smalle deel dat uitrekt langs margo epididymalis van de testis, daartussenin een spleetvormige ruimte: bursa testicularis. De ductus epididymidis is in het corpus opgekruld, het is eigenlijk meterslang. Cauda epididymidis = dikker dan corpus en met extremitas caudata vergroeid met ligamentum testis proprium. Bestaat ook uit opgekrulde ductus epididymidis die nu groter en zichtbaar zijn, bevat spermatozoïden. Kan door opstapeling hard aanvoelen, na ejaculatie veel slapper. Stevig verbonden met tunica vaginalis door ligamentum caudae epididymidis Ductus deferens = zaadleider, dikwandig afvoerkanaal waarlangs sperma afvoert vanuit cauda epididymidis naar urethra masculina. In kliniek vaak nog vas deferens, vasectomie is een sterilisatietechniek. Verloop ductus deferens = door het lieskanaal via anulus vaginalis intra-abdominaal en buigt daar naar caudaal en kruist voorrand ligamentum vesicae laterale en ipsilaterale ureter dwars (van ventrolateraal naar dorsomediaal). Abdominale segment is opgehangen aan mesoductus deferens die vanaf analus vaginalis op buikwand vastzit. In bekkenholte worden ze verbonden met horizontale peritoneumplooi, de plica genitalis. Terminale deel vaak verdikt tot ampulla ductus deferentis. Zaadleider dringt door dorsale wand pars pelvina van urethra masculina en mondt uit in zaadheuvel Uterus masculinus = kan tussen zaadleiders in plica genitalis aangetroffen worden, rudimentair restant van baarmoederaanleg. Funiculus spermaticus = zaadstreng, stevig streng in canalis vaginalis en bestaat uit alle leidingen die naar en van testis komen. Van extermitas capitata, door lieskanaal, tot aan anulus vaginalis. Omvat ductus deferens en een zware neurovasculaire streng die bestaat uit a. testicularis, vena testicularis, kleine lymfevaten en fijne zenuwen, allen verbonden door bindweefsel. Bekleed door viscerale blad tunica vaginalis en via korte mesofuniculus verbonden per pariëtale blad. Arteria testicularis = van aorta abdominalis in lendenstreek gestrekt tot aan anulus vaginalis en opgehangen door korte plica vasculosa. Na passage ligt de arterie in de zaadstreng met zeer kronkelig verloop. Vena testicularis = zelfde verloop als arterie, vormt in zaadstreng zwaar anastomoserend netwerk van aders rondom de windingen van de arterie als plexus pampiniformis. Belangrijke thermoregulatorische functie› countercurrent heat exchange Scrotum = balzak, uitzakking buikwand, omsluit uitstulping peritoneale holte, uitwendig in de mediaanlijn een huidnaad, de raphe scroti. Inwendig ingedeeld door bindweefselig septum scroti tussen linker en rechter cavum vaginale Descensus testis = afdaling testis van embryonale aanlegplaats t.h.v. lendenen, door lieskanaal naar onderhuidse positie omgeven door peritoneum en huid. Uitstulpende peritoneum is processus vaginalis. In de wand van cavum vaginale heet het peritoneum tunica vaginalis Hernia inguinalis = organen komen tot in canalis vaginalis, vaak bij varken en hengst, bij konijn en knaagdieren blijft canalis vaginalis wijd open wat retractie van testes tot in buikholte toelaat Wand scrotum = scrotumhuid, tunica dartos, fascia spermatica externa, musculus cremaster, fascia spermatica interna, tunica vaginalis. Scortumhuid = weinig of fijn behaard, soms vettig door secreet van huidklieren Tunica dartos = binnenzijde scrotumhuid versterkt door elastisch bindweefsel en grote hoeveelheid glad spierweefsel, kan samentrekken waardoor rimpelige scrotale huid ontstaat Fascia spermatica externa = bindweefsellagen die toelaten dat tunica vaginalis goed kan bewegen t.o.v. huid. Los met elkaar verbonden en geen vetweefsel, vormen septum scroti. Duidelijkste is fascia spermatica externa die continuïteit heeft met tunica flava. Musculus cremaster = lange smalle spierstrook die afsplits van m. obliquus internus abdominus en tussen fascia spermatica externa en interna de processus vaginalis naar scrotum mee volgt en lateraal van de testis en zaadstreng gevonden kan worden. De dwarsgestreepte spier kan tunica vaginalis met inhoud zeer snel optrekken tot tegen de buikwand Fascia spermatica interna = dieper gelegen bindweefsellamel, voortzetting van fascia transversalis, vergroeid met tunica vaginalis Tunica vaginalis = verderzetting peritoneum, bekleding canalis vaginalis en cavum vaginale. Testis, epididymis en begin zaadleider samen met kleine hoeveelheid sereus buikvocht vullen cavum vaginale op. Men onderscheidt: Lamina parietalis als de wand van cavum vaginale, lamina visceralis die testis, epididymis en zaadstreng omgeeft en de ophangbanden die aangeduid worden als mesorchium, mesepididymis, mesoductus deferens en mesofuniculus. Mesorchium = verbinding tussen testisis aan epididymale zijde met lamina parietalis Mesepididymis = laterale blad van mesorchium vanaf scrotale wand zal ook epididymis volledig gaan omgeven, zo raakt epididymis mediaal kort verbonden met mesorchium Bursa testicularis = van lateraal benaderbaar, mesorchium tussen aanhechting mesepididymis en testis vormt de bodem Mesoductus deferens = insereert op mediale zijde mesorchium en loopt ook verder op mesofuniculus, de ophangband van de zaadstreng in canalis vaginalis. Van zaadleider is afzonderlijk en dus makkelijk te binden bij sterilisatie Ampulla ductus deferentis = spoelvormige verdikken einddeel ductus deferens door aanwezigheid klieren Glandulae vesiculares = zaadblaasjes liggen in plica genitalis langs zijdes ampulla ductus deferentis. Relatief volumineus (GHD 8-15cm). Bestaand uit klierweefsel omgeven door fibromusculair kapsel. Bij paard peervormig, bij rund gelobt, bij varken sponsachtig. Bij aansnijden waterig, troebel vocht. Secreet verzameld in centrale afvoerweg die doorheen prostaatweefsel dringt en uitmondt op colliculuc seminalis. Bij vleeseters geen zaadblaasje. Er wordt geen zaad in blaasjes gestapeld Prostaat = corpus ligt dorsaal op urethra net caudaal van blaashals, bij hond rondom urethra. Min of meer opgedeeld in rechter en linker kwab. Bij paard 5-9cm bij 3-6cm, bij stier en beer bijzonder klein, bij ram en bok komt geen corpus voor. De pars disseminata is de klierlaag over hele lengte pars pelvina van utrethra net onder m. urethralis, monden met afzonderlijke afvoerwegen in urethra. Afwezig bij hengst en reu, maar wel bij kater, herkauwers en varken. Bulbourethrale klieren = dorsaal op caudale einddeel pars pelvina urethrae en raken caudaal aan bulbus penis. Afvoerwegen links en rechts monden uit in dorsale zijde pars pelvina urethrae onmiddellijk craniaal van overgang naar pars penina urethrae. Bij varken en herkauwers monden zie hier uit in recessus urethralis. Afwezig bij de hond, zeer klein bij herkauwers, klein bij paard en kat en bijzonder groot bij varken. Reiken bij varken tot aan zaadblaasjes, bedekt door m. bulboglandularis, als secreet in contact komt met lucht wordt het kleverig: tapioca Radix penis = peniswortel, proximale vast aangehechte deel. Linker en rechter schenkel/crus penis die vastzitten op arcus ischiadicus, herbergen de aanzet van parig aangelegde zware zwellichaam coprus cavernosum, dat instaat voor erectie. Bedekt door m. ischiocavernosus die ontspringt op mediale zijde zitbeenknobbel tot tunica albuginea van crura penis. Bulbus penis = tussen crura, verdikte aanzet van corpus spongiosum: zwellichaam dat bij erectie de urethra beschermt tegen samendrukken. Bedekt door m. bulbospongiosus Corpus penis = schacht, middendeel, onder de huid tussen dijen naar craniaal. Losse subcutane bdw laat ruimte beweging tussen penis en huid toe. Bij herkauwers en varken een S-vormige bocht: flexura sigmoidea penis. Grootste volume corpus ingenomen door corpus cavernosum. Op verloop beiderzijds gekruist door canalis vaginalis met daarin de zaadstreng. Dorsaal ondiepe groeve met bloedvaten en zenuwen, ventraal veel diepere groeve (sulcus urethralis) met urethra, corpus spongiosum die bedekt is door m. retractor penis Musculus retractor penis = parig aangelegd, witte gladde spier. 1e staartwervels, splitst in 2 stroken die anus omgrijpen (lig. suspensorium ani) en zetten als twee spierstroken op caudale zijde bulbus pneis en ventrale zijde corpus spongiosum penis. Eindigen op tunica albuginea van corpus spongiosum penis. Houdt of trekt de pars libera penis in preputiaalholte Pars libera penis = vrij liggende apicale deel van penis dat in rust deel in preputium ligt. Bij meeste dieren, behalve varken en konijn, vertoont penistop een duidelijke aanzwelling aangeduid als glans penis, veroorzaakt door uitbreiding van corpus spongiosum (vleeseten en paard) of door een bindweefselmassa (herkauwers). Cavernen = bloedruimten in zwellichamen, van elkaar gescheiden door fibroelastische trabekels met kleinere bloedvaten Caverneuze penis type = hengst en vleeseters. Aantal cavernen overheerst, erectie vooral door toevoer van grote hoeveelheid bloed. In rusttoestand penis eerder zacht. Fibreuze type = herkauwers en varken. Zwellichamen bevatten veel bindweefseltrabekels en relatief weinig bloedruimten. Bloedtoevoer wel essentieel voor erectie. Erectie en relaxatie verlopen snel. In rusttoestand penis ook hard. Preputium = voorhuid, kokervormige huidplooi die preputiaalholte of cavum preputiale omgeeft, hierin bevindt de pars libera penis, vaak bedekt door ingedekte resten van secreet en afgeschilferd epitheel: smegma. Tweebladen, vormen op top ostium preputiale (opening). Buitenblad/lamina externa is voorzetting huid, binnenblad/lamina interna hecht aan caudale rand van pars libera penis (fornix). Tussen penishuid en binnenblad t.h.v. fornix kan kleine slijmvliesplooi overspringen: frenulum preputii. Musculi preputiales = bij hond, herkauwers en varken. Specifieke uitlopers uit huidspier van de buikwand, kunnen preputiumopening afsluiten. Penis reu = caverneus, met os penis (of baculum: staafje) en bijzonder grote glans penis. Corpus cavernosum in twee helften opgedeeld door septum penis en opvallend kort. Os penis ontwikkelt na de geboorte en groeit bij puberteit tot lengte glans penis. Bij caudale einde os penis is sulcus urehtralis zeer diep waardoor urethra weinig kan dilateren en vaak obstructie veroorzaakt. Glans penis opgebouwd uit pars longa glandis en bulbus glandis. Preputium reu is duidelijker afgezonderd van buikwand, lamina interna hecht vast tot op bulbus glandis daarom in glans penis omvangrijker dan pars libera penis. M. retractor tot op bulbus glandis. Pars longa glandis = erectiel weefsel omgeven door tunica albuginea over bijna hele lengte pars libera penis. Omgeeft craniale deel os penis. Dorsaal best ontwikkeld en sluit caudaal aan op bulbus glandis Bulbus glandis = bolvormige erectiele structuur rond caudale deel os penis, kan bij erectie x5 groeien. Verantwoordelijk voor “blijven hangen”. Bij begin copulatie nog niet opgezet. Na 5-30 minuten komen teef en reu vrij. Penis kater = in perineum onmiddellijk ventraal van scrotum, naar caudoventraal. Bij erectie buigt penis naar ventraal, korte penis bevat klein os penis van ongeveer 1cm. Glans penis klein, bestaat uit kapvormig zwellichaam op penistop voorzien van verhoornde weerhaken die pijnstimulus veroorzaken voor geïnduceerde ovulatie van de poes. Penis hengst = vasculair, zijdelings ligt afgeplat. Bij erectie volumetoename in diameter en lengte. Glans penis als zware verdikte kap omheen craniale deel van penis. Op voorvlakte glans naar ventraal toe een korte processus urethrae omgeven door groeve of fossa glandis. Daarin in middenlijn sinus urethralis waarin smegma zit, kan pathogenen herbergen. Het preputium is huidkoker met ondiepe preputiaalholte maar kan verlenging bij erectie goed volgen door verstrijken van plica preputialis, een dubbelplooi van lamina interna, craniale omslagrand verstevig door bindweefselring die bij erectie te zien is als uitpuilende band rondom uitgeschachte penis. Penis stier = fibreus, stevig en rond. Gekenmerkt door S-vormige flexura sigmoidea die tussen dijen en caudal van scrotumhals goed te voelen is. M. retractor niet strak tegen flexura maar rechtstreeks naar tweede meest ventraal gelegen bocht. Pars libera penis vertoont duidelijke raphe penis, begint caudaal bij frenulum preputii en wijkt op verloop naar craniaal naar rechts. Wijst ligging urethra aan die op rechterzijde penistop eindigt. Rond preputiaalopening een bosje lange haren. Penis ram en bok = dezelfde als stier maar glans penis duidelijker uitgebouwd en een duidelijke processus urethrae die 3-4 cm erectiel weefsel bevat, herbergt ook nauwste deel urethra. Penis beer = fibreuze type, met flexura sigmoidea craniaal in scrotum. Pars libera penis is typisch kurkentrekkervormig. Duidelijke raphe penis vanaf fornix preputii naar craniaal en na volledige winding naar penistop. Bij erectie treden meer windingen op. Dichtbij ostium preputiale vertoont lamina interna in dorsale middenlijn het diverticulum preputiale (50-100ml), gelobileerd divertikel. Hierin verzamelen secreet en urineresten dat voor berengeur zorgt. In preputium lopen mm. preputiales craniales uit die diverticulum zouden kunnen legen Testis vogels = hangen aan kort mesorchium in de intestinale peritoneale holte tussen laatste ribben, cranioventraal van nieren, dichtbij mediaanlijn. Bij geslachtsrijpe hanen gedeeltelijk omgeven door caudale borstluchtzak en buikluchtzak. Linker meestal groter, bij duif de rechter. Tijdens geslachtsactiviteit veel groter, tijdens rust is testis dikwijls zwart-geel. Omgeven door tunica albuginea bedekt door peritoneum. Epididymis vogel = dorsomediaal op testis, zeer hecht verbonden. Geen caput, corpus of cauda want ductuli efferentes dringen epididymis binnen over gehele lengte. Epididymis is een dicht kluwen van ductuli efferentes die samenvloeien tot gekronkelde ductus epididymis overgaand in ductus deferens. Ductus deferens vogel = helder wit, eerst mediaal van ureter dan vanaf caudale nierkwab lateraal van de ureter. Vertoont zigzag kronkels, uiterste deel rechtlijnig met ampullaire verwijding t.h.v. cloacawand waar spermatozoïden in opgeslagen kunnen zijn. Zaadleider eindigt in urodeum van cloaca. Copulatieorgaan vogels = phallus non-protrudens bij hoenderachtigen, phallus protrudens bij eend en loopovpgels. Ovarium = eierstok, caudaal van nier opgehangen in mesovarium, caudale pool wijst richting baarmoeder en is er met kort ligamentum ovarii proprium verbonden. Craniale pool ligt tegenover open uiteinde eileider die wijd omheen ovarium kronkelt. Bloedvaten bereiken medulla ovarii via mesovarium die omgeven is door cortex ovarii waarin eicellen ingebed zijn en de follikels tot ontwikkeling komen. Ovulatiegroeve = fossa ovarii, bij paard. Cortextweefsel is aan de vrije rand, dus tegenover mesovarium, diep naar binnen gedrukt waardoor ovarium een gebilobeerd aspect heeft Rijpe pre-ovulatoire follikels = na pubertijd groeien per cyclus meerdere follikels uit tot vesiculaire follikels die bestaan uit hard gespannen blaasje gevuld met follikelvocht met binnenin de eicel. Een of meerdere puilen aan oppervlak uit (behalve bij paard), overige vesiculaire follikels verdwijnen door atresie Corpus hemorrhagicum = na vrijkomen van eicel tijdens ovulatie wordt rest van follikel opgevuld met bloed. Wordt geresorbeerd en corpus hemorrhagicum vormt om tot corpus luteum Corpus luteum = geel lichaam, involueert naarmate ovariële cyclus vordert en verdwijnt (corpus luteum cyclicum), tenzij dracht opgetreden is waardoor corpus luteum uitgroeit tot corpus luteum graviditatis die dracht in stand houdt Corpus albicans = wit lichaam, resten van geïnvolueerd corpus luteum graviditatis nog lang zichtbaar als witte bindweefselmassa Tuba uterina = eileider/salpinx. Nauwe buisvorm met open uiteinde tegenover craniale pool van ovarium begint, lateraal omheen eierstok kronkelt en caudaal aansluit op craniale uiteinde van baarmoederhoornen. Ontstaan uit kanalen van Müller. Het is dun en 10-20 cm lang ingedeeld in infundibulum-, ampulla-, isthmus tubae uterinae en de pars uterina. Infundibulum = trechtervormig basissegment, wand heeft talrijke vingervormige uitlopers/fimbriae waarvan een deel vergroeid met het ovarium en convergeren tot de ronde open toegang van de eileider in de buikholte. Ampulla = licht verkronkelde, relatief wijde, craniale deel van de eileider, slijmvlies vertoont longitudinale plooien met secundaire en tertiaire plooitjes, hier wordt eicel tijdelijk opgehouden en vindt bevruchting plaats. Isthmus = dunner, korter en iets meer gekronkeld dan ampulla, wand is steviger en slijmvliesplooien eenvoudiger, tijdens bronst kan overgang iets duidelijker zijn. Pars uterina = deel dat door de baarmoederwand dringt en in baarmoeder uitmondt. Bij varken en herkauwers moeilijk want sluit vloeiend aan op uterustop. Wordt in kliniek vaak aangeduid als uterotubale junctie. Uterus = baarmoeder/metra. Embryonaal door fusie van kanalen van Müller. Bij mens en primaten volledige fusie en daardoor niet opgeeld: uterus simplex. Bij huisdieren zijn craniale delen nog gescheiden: uterus bicornis. Beide hoornen fuseren caudal tot corpus uteri en sluiten aan om cervix uteri. Bij cavia is er geen corpus uteri maar sluiten beide hoornen aan op een enkelvoudige cervix: uterus bipartitus. Bij konijn ook cervix ontdubbeld en monden baarmoederhoornen met eigen hals in vagina: uterus duplex. Buideldieren hebben ook een dubbele vagina: vagina duplex. Baarmoederhoornen = cornua uteri Baarmoederhoornen paard = relatief kort en T-vormig verbonden met ruim corpus uteri Baarmoederhoornen hond = langgerekt, rechtlijnig en licht glooiend opgehangen Baarmoederhoornen zeug = langer dan de ophanging waardoor ze kronkelen Baarmoederhoornen herkauwers = spiraalvormig omgekruld, ophangband aan binnenbocht, eileider en eierstokken bijna direct lateraal van baarmoederhals en –lichaam. Beide hoornen onderling verbonden met dorsaal en ventraal ligamentum intercornuale Corpus uteri = baarmoederlichaam, enkel bij merrie ruim. Bij andere lijkt het uitwendig groter dan het inwendig is doordat lumina inwendig gescheiden zijn door mediaan schot (velum uteri). Die voorkomt samen met schikking van spiervezels in myometrium dat twee vruchten uit verschillende hoornen tijdens partus gelijktijdig komen. Cervix uteri = baarmoederhals, fysieke barrière tussen uitwendig milieu en inwendige steriele omgeving. Zeer stevige wand met zeer nauw lumen (cervixkanaal). Typisch vol slijm, behalve tijdens bronst en partus. Tijdens dracht is slijm overvloedig en ingedikt tot slijmprop. Cervix merrie = 5-8 cm lang en vrij zacht, verslapt tijdens hengstigheid en wordt dan zeer permeabel. Slijmvlies met longitudinale plooien die duidelijk aftekenen op portio vaginalis. Cervix koe = 8-10 cm lang en zeer hard, gemakkelijk voelbaar door 3-4 halfmaanvormige plicae circulares in cervix wand die tijdens tochtigheid verweken voor betere toegankelijkheid. Cervix zeug = tot 20 cm, hard door knobbelvormige pulvini cervicales waardoor cervix kurkentrekkervormig verloop heeft, overeenkomstig met beerpenis. Portio vaginalis komt niet voor. Cervix teef = zeer kort en vrij zacht, geen portio vaginalis mar cervix mondt uit in dak van de vagina op een verdikking zodat toegang tot cervixkanaal naar ventraal wijst. Endometrium = baarmoederslijmvlies, bevat talrijke klieren, hun secreet of uterusmelk houdt lumen vochtig en is voedingsbodem voor eventuele bevruchte eicel Myometrium = tunica muscularis, inwendig circulaire laag en uitwendige longitudinale laag gladde spieren, geven baarmoederwand stevigheid. Kan verschillen onder hormonale invloed. Bij varken en carnivoren zorgen spierbundels bij dilatatie van de ene hoorn een vernauwing in de andere zodat bij partus geen twee foeti tegelijk kunnen komen. Perimetrium = tunica serosa, laagje bindweefsel bedekt met peritoneum Vagina = vanaf cervix uteri tot craniaal van de uitmonding van urethrauitmonding. Meest craniale uiteinde vormt koepelvormige welving, de fornix vaginae waarin bij GHD de portio vaginlis uitmondt. Hoofdzakelijk retroperitoneaal, door vethoudend bindweefsel verbonden met urethra, bekkenbeenderen en rectum. Allen dak van fornix bedekt met peritoneum, kan bij paard en rund gebruikt worden om buikholte te bereiken. Vestibulum vaginae = begint craniaal van urethraopening en eindigt bij uitwendige geslachtsopening of vulva. Relatief lang. Andere embryonale origine dan vagina. Overgang vagina en vestibulum vaginae alleen bij jonge dieren duidelijk door hymen of maagdenvlies of door weefselstreng van dorsale naar ventrale vaginawand. Glandulae vestibulares majores (van Bartholin) = bij poes en rund, twee klieren in vestibulum vaginae, homoloog aan bulbo-urethrale klieren. Monden bij koe enige cm’s caudolateraal van urethraopening uit. Gartnerse gangen = twee blind eindigende kanaaltje in wand die craniolateraal en dicht van urethraopening gesondeerd kunnen worden, restgangen van “ductus deferentes” Bulbus vestibuli = gegroepeerde plexus van veneuze bloedruimten in zijwanden vestibulum vaginae (erectiel weefsel), bij bloedstuwing blauw-paars. Bij teef en merrie duidelijk uitgebouwd. Musculus constrictor vestibuli = zwakke dwarsgestreepte spier met circulair verloop, sluit craniaal aan op m. urethralis en caudaal op m. constrictor vulvae. Vestibulum vaginae teef = naar caudaal, voorbij arcus ischiadicus buigt deze opvallend om naar ventraal, bij inseminatie dus eerst verticaal omhoog en dan naar craniaal. Bij paard milder, onbestaand bij andere dieren. Clitoris = caudoventraal van mediaanlijn vestibulum vaginae, homoloog penis, behalve geen omsluiting urethra. Op arcus ischiadicus vast met crura clitoridis die caudaal versmelten tot corpus clitoridis, bevat kleine zwellichamen. Uiteinde verdikt tot glans clitoridis, alleen bij merrie (en interseksen) omgeven door preputium clitoridis. Fossa clitoridis = bij merrie en teef is clitoris hierin ingebed, diep verborgen in gesloten vulvalippen. Henstige merrie zal bliksemen om glans clitoris naar buiten te puilen. Vulva = kling of klink bij GHD, uitwendige vrouwelijke geslachtsopening. Bij huisdieren afgelijnd door enkelvoudige schaamlippen, vulvalippen of labia pudendi/labia vulvae. Alleen bij vrouw en konijn kleine en grote schaamlippen. Omsluiten verticale schaamspleet, komen dorsaal samen in commissura labiorum dorsalis en ventraal in communissura labiorum ventralis (ventrale vulvatip). Bij koe draagt die bosje haren. Bij merrie eerder afgerond. Bij hond dorsale commissuur bedenkt door dwarse huidplooi die verstrijkt tijdens loopsheid. Musculus constrictor vulvae = dware spiervezels van vulva tot in uitwendige anaalsfincter. Binnenzijde vulvalippen overtrokken door cutane slijmvlies, buitenzijde door epidermis van de huid Ligamentum latum uteri = grootste deel baarmoeder is hier beiderzijds aan opgehangen, vasthechtend aan wanden van de bekkenholte en dak van buikholte. Ook de eileider en ovarium hangen hieraan op. Zo ingedeeld in mesometrium, mesosalpinx en mesovarium. Mesometrium = zijdelings op cervix, corpus en cornua uteri. Hierin lopen belangrijke leidingen en ook glad spierweefsel en bindweefsel voor hoge draagkracht. De baarmoederhoornen worden dicht bij samenkomst verbonden door ligamentum intercornuale. Ligamentum teres uteri = bij merrie en teef op laterale zijde van mesometrium een volle streng, bestaat uit vet en bindweefsel. Loopt van top uterushoorn naar inwendige liesring, is een rest van het embryonale weefsel aangelegd om testis in scrotum te trekken: gubernaculum testis. Mesovarium = mesometrium dat craniaal overgaat in ophangband van ovarium, stevige vrije rand tussen ovarium en baarmoederhoorntop is ligamentum ovarii proprium. Bij teef ook verbinding met dorsale buikwand t.h.v. laatste rib met ligamentum suspensorium ovarii, “de pianosnaar”. Daardoor kan ovarium niet eenvoudig extraabdominaal gebracht worden. Mesosalpinx = dunnere ophangband van de eileider. Eileider ligt niet volledig aan ventrale rand maar ingebed op mm’s van de rand. Tussen mesosalpinx en mesovarium is er een nis, de bursa ovarica waarin ovarium ligt. Bursa ovaris = toegang tot bursa is begrensd waardoor het open uiteinde van de eileider zich in de wand van de bursa ovarica bevindt en geovuleerde eicellen direct in de eileider opgenomen worden. Bij teef is ventrale vrije rand mesosalpinx grotendeels versmolten met mesovarium, toegang beperkt tot nauwe spleet. Bij teef bevatten mesosalpinx en mesovarium veel vet, samen met nauwe opening zorgt dit ervoor dat ovaria niet zichtbaar zijn zonder bursa in te snijden. Ovarium vogel = alleen linker ovarium, druiventrosvormig, langwerpig, bij craniale pool linker nier waarbij craniale uiteinde wijder is en tot rechter nier reikt. Ventraal bedekt door linker buikluchtzak. Door mesovarium opgehangen aan dorsale wand van intestinale peritoneale holte. Tijdens legperiode sterke omvangtoename, follikels bevatten geel-rode dooier. Follikels vogel = follikelwand bevat veel bloedvaten behalve op zone in de middenlijn, een ovale gele vlek, het stigma. Hierdoor breekt eicel los, daarna krimpt follikel in en vormt diepe kelkvormige zak. Geen corpus luteum. Week na ovulatie is postovulatorische follikel nauwelijks te zien. Resten van geregresseerde follikels wel zichtbaar, corpura aurea. Oviductus vogel = alleen links, begint trechtervormig tussen rijpe follikels en loopt kronkelig naar urodeum van cloaca, en mondt lateraal van linker ureter uit. Infundibulum vogel = trechtervormig, 4-10 cm, opening zeer groot (8cm), ligt caudaal van ovarium. Wand buisvormig deel iets dikker en bevat buisvormig klieren en kliergroeven waarin spermatozoïden kunnen opstapelen Magnum vogel = langste en meest gekronkelde deel eileider, wand is veel dikker door muceuze klieren op lengteplooien van 4,5 mm hoog en spiraalvormig verloop, in laatste cm’s worden ze korter. In magnum wordt eiwit aangelegd. Isthmus vogel = tweede vernauwing (1cm), kortste deel eileider, eerste deel doorschijnend zonder klieren. Primaire sllijmvliesplooien zijn nog maar 1,5 mm hoog en bevatten tubulaire klieren Uterus vogel = zakvormige verwijding met dikke wand, 4-12 cm lang, 3 cm in diameter. Aan ingang zijn circulaire spieren versterkt, slijmvlies gekenmerkt door lengteplooien onderbroken door hoge dwarsplooien, uterus bevat veel klieren verantwoordelijk voor schaalproductie Vagina vogel = S-vormig gekronkeld, 4-12 cm lang, diameter 1 cm. Zwakke lengteplooien omsluiten diepe nissen, fossulae spermaticae, waarin spermatozoïden bewaard worden. Circulaire spierlaag zeer dik en vormt aan uitgang (ostium cloacale oviductus) de vaginale sfincter. Cloaca vogel = opgebouwd uit coprodeum, urodeum en proctodeum. Coprodeum is ruim en sluit aan op colon en vangt mest op. De oviductus mondt links uit in de keine urodeum dat uitmondt in korte proctodeum waarin dorsaal de spleetvormige opening van bursa cloacalis bevindt. Is lymfoid orgaan eigen aan vogels voor maturatie van B-lymfocyten. Anus vogel = ventus, uitwendige opening cloaca afgesloten door sfincter. Puilt uit door promontorium coacale, bestaande uit labium dorsale en –ventrale die bij rust ingestulpt zijn. Opening anus vormt zo dwarse spleet.
Ingezonden op 18-05-2017 - 3505x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!