Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Taalfilosofie
› 7 College 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Taalfilosofie
7 College 7
Jaar 1 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat stelt jou volgens Quine in staat om een vertaalhandboek te maken bij een radicale vertaling? = Het gedrag dat mensen vertonen. Wat is een radicale vertaling volgens Quine? = Een vertaling maken van een taal die radicaal verschilt van die van jou. Alles is anders aan die taal. Onze eigen taal leren we ook op deze manier. Je kent nog geen taal en cultuur en het enige waar je op af kunt gaan is het gedrag van anderen. Je begrijpt elkaar omdat je weet wanneer je iets moet roepen en wat je dan moet roepen en wanneer niet. Wat betekent het dat een radicale vertaling volgens Quine onbepaald is? = Dat wil zeggen dat er voor de linguïst altijd verschillende vertalingen mogelijk zijn, die: even goed zijn, in die zin dat ze allemaal overeenkomen met de empirische feiten, maar die toch wezenlijk van elkaar verschillen. Quines claim is niet simpelweg dat we niet kunnen weten welke vertaling de juiste is, maar dat er niet zoiets bestaat als DE juiste vertaling. Het gaat Quine niet om de onzekerheid die iedere op inductie gebaseerde claim aankleeft. Zelfs als we alle relevante empirische feiten zouden kennen, zouden we volgens Quine niet tussen de verschillende mogelijke vertalingen kunnen kiezen. Wat zijn de uitgangspunten van Quine? = 1. Hij kiest voor een behavioristische benadering. De veldlinguïst heeft tijdens het maken van zijn vertaling alleen het gedrag van spreker en /of hoorders tot zijn beschikking. Hij ontdekt de stimulusbetekenis van zinnen. 2. Quine heeft een holistische visie op taal en betekenis. Een vertaling kan alleen in zijn geheel aan de empirie worden getoetst. Iedereen heeft volgens Quine een eigen ontologie. Welk voorbeeld wordt hiervoor gebruikt? = Emoticons. Mensen gebruiken ze op een bepaalde manier, maar soms wordt er gezegd via Facebook artikelen dat het fout is, want de bedenker had dat ander bedacht. Maar dat klopt niet volgens Quine. Het gebruik bepaalt de betekenis. Taal bepaalt dus niet de ontologie. Wat betekent het dat Quine een holistische visie op betekenis heeft? = Een verklaring kan alleen in zijn geheel aan de empirie worden getoetst. Bijv. bij een woordenboek wordt er vanuit gegaan dat je de andere woorden kent, maar ook daar heb je een eigen ontologie. Stimulusbetekenis is alleen in observationele gelegenheidszinnen. Wat zijn observationele gelegenheidszinnen volgens Quine? = (“occasion sentences”): Zinnen die instemming of ontkenning veroorzaken bij sprekers, (gedeeltelijk) afhankelijk van wat ze op dat moment observeren. Bijvoorbeeld: “Konijn?” en “Is dit geel?” Wat zijn staande zinnen volgens Quine? = (“standing sentences”): zinnen die overeind blijven, ongeacht hoe de spreker gestimuleerd wordt. Bijvoorbeeld: “De aarde is rond” of “Columbus heeft Amerika ontdekt”. Binnen gelegenheidszinnen zijn sommigen sterker afhankelijk van de situatie dan anderen. Noem een voorbeeld. = Als iemand zegt dat er een man voorbijloopt en die man is een filosoof dan is het lastiger na te gaan of dat die man een filosoof is dan wanneer er een konijn voorbij huppelt. Je ziet het niet direct en je hebt achtergrondinformatie nodig. Waarmee vertaal je volgens Quine staande zinnen en individuele woordgroepen en woorden? = Met de analytische hypothese. Wat is er anders aan niet-observationele gelegenheidszinnen dan bij observationele gelegenheidszinnen? = De reacties op niet-observationele gelegenheidszinnen daarentegen zijn erg afhankelijk van wat je weet over de persoon die je observeert. I Bijvoorbeeld: “Vrijgezel?” en “Filosoof?”. Onbepaaldheid van vertaling komt op de proppen wanneer de linguïst op basis van de vertaling van observationele gelegenheidszinnen een vertaling gaat geven van: = Staande zinnen en van individuele woorden en woordgroepen. Wat zijn analytische hypotheses volgens Quine? = vooronderstellingen die we maken over bijvoorbeeld woordvertalingen in overeenstemming met wat we al weten. Het punt dat Quine wil maken is dat deze hypotheses veel verder gaan dan de beschikbare data, die vergeleken met de uiteindelijke vertaaltheorie die de linguïst construeert, maar armoeiig zijn. Daarmee ga je veel verder. Je moet dat wat je al aan stimulusbetekenis hebt ook op een achtergrond houden. Er is een gradueel verschil tussen gelegenheidszinnen en staande zinnen. Zelfs als je alle data die er is zou weten, dan nog kan je niet kiezen tussen verschillende vertalingen. Stel je weet dat de stimulusbetekenis van ‘Gavagai!’ Hetzelfde is als ‘Kijk een konijn!’ dan ga je kijken naar het woord gavagai. Je kiest dan een mogelijke betekenis. De potentiële betekenis maakt geen verschil voor de stimulusbetekenis van de erop gebaseerde zin. Er is dan wel een verschillende ontologie. Je zou kunnen vragen of dat het ene dezelfde gavagai is als het andere. Maar als ze dan ‘ja’ zeggen zou je kunnen zeggen dat gavagai niet een niet van het geheel losgemaakt stuk konijn kan zijn. Maar dat kan nooit volgens Quine, want die vraag is ontologisch niet neutraal. Op grond van het gedrag van sprekers kunnen we tussen deze hypotheses niet onderscheiden. We kunnen dus alleen een ontologie postuleren. Stel je zou een kind tweetalig opvoeden, kan het kind dan zeggen wat de beste betekenis is voor Gavagai volgens Quine? = Je leert een taal dan ook via gedrag en je ontwikkelt in die taal een ontologie. Quine zegt als je dan twee kinderen verwekt en die tweetalig op zou voeden, zou het tweede kind het weer anders zeggen dan het eerste kind. Omdat die kinderen een andere ontologie hebben. Als je denkt dat dit wel kan, zit je veel te veel vast in het idee dat DE betekenis van iets bestaat volgens Quine. Wat is Quines holisme? = Uitdrukkingen hebben alleen betekenis in relatie tot de taal als geheel. Wat lijkt Quine soms te zeggen? = Dat je niet weet of je eigen wereldbeeld vandaag hetzelfde is als gister. Dat vindt de docent wat ver gaan. Het is niet zo dat we elkaar niet kunnen begrijpen. Je hoeft niet af te spreken dat een konijn verwijst naar het beest, omdat de taal al werkt. Je hebt er in de praktijk ook geen last van. Je hebt dé betekenis van iets niet nodig om op een adequate manier te vertalen. Er zijn ten minste 3 mogelijke visies op de relatie tussen taal en wereldbeeld. Welke visies zijn dit? = 1. Er is één wereldbeeld en die komt in taal tot uitdrukking. 2. Er zijn meerdere wereldbeelden mogelijk en er is geen relatie tussen taal en wereldbeeld. Er zijn meerdere vertaling mogelijk die goed zijn. 3. Er zijn meerdere wereldbeelden en elke taal levert zijn eigen wereldbeeld op. (1. Er is in fundamentele zin maar één wereldbeeld dat in elke taal tot uitdrukking komt (mentalistische en platonische betekenistheorie¨en). Er bestaat een unieke, passende vertaling van de ene taal in de andere. 2. Er zijn meerdere wereldbeelden maar er is geen relatie tussen wereldbeeld en taal: het wereldbeeld van sprekers wordt door de taal onderbepaald (Quine). Vertaling is onbepaald. 3. Er zijn meerdere wereldbeelden en elke taal levert een eigen wereldbeeld op (linguïstisch relativisme). Vertaling is onmogelijk.) Wat is ontologisch relativisme volgens Quine? = Je plakt je eigen ontologie in een taal. Je legt heel veel van jezelf en je eigen wereldbeeld in een vertaling. Het is jouw vertaling, jouw persoonlijke metafysica. Als je zegt dat Gavagai verwijst naar een konijn, dan zeg je als konijn als dingen en dat dwingt geen ontologie af. (Ontologisch relativisme Quine) Quines onbepaaldheid van vertaling impliceert een metafysisch relativisme. Wat betekent dit? = - Wanneer de veldlinguïst hypotheses opstelt over de verwijzingen van individuele woorden als ‘gavagai’, plakt hij zijn eigen conceptuele schema op de taal die hij wil vertalen. - Het uiteindelijke vertaalhandboek is dus relatief aan het wereldbeeld van de linguïst. - Maar dit suggereert geen onvertaalbaarheid: verschillende stelsels van analytische hypotheses kunnen allemaal in overeenstemming zijn met de beschikbare evidentie. Wat is Linguïstisch relativisme volgens Quine? = Het is een empirische claim dat de taal die je spreekt je wereldbeeld (deels) bepaald. Twee uitgangspunten: 1. De taal die je spreekt beïnvloedt je beeld van de werkelijkheid. 2. Er bestaan fundamentele verschillen tussen talen. Tot op de dag van vandaag is het linguïstisch relativisme een controversiële opvatting. Op wie gaat het linguïstische relativisme terug? = Op Sapir en Whorf. Van wanneer tot wanneer leefde Edward Sapir? = Van 1884 tot 1939. Van wanneer tot wanneer leefde Benjamin Lee Whorf ? = Van 1897 tot 1941. Wat is de Sapir-Whorf hypothese? = Bij een taal waar ze alleen 1,2 en veel hebben vragen ze zich af of zij dan ook minder goed kunnen tellen. Taal heeft invloed op je wereldbeeld. Sapir: wat je ziet, hoort en ervaart wordt beïnvloed door je taal. Ze vonden het leuk om rond te reizen en feitjes over talen te verzamelen. En toen hadden ze bedacht dat het invloed op mensen kan hebben. Whorf: Wij leggen structuur aan op de werkelijkheid. Sommige mensen spreken een compleet andere taal en hebben dus een ander cognitieapparaat. Taal bepaalt wat je wel en niet kan ervaren. Ze bedoelen het heel sterk. Je kunt niet zeggen dat jet het wel denkt, maar dat er geen woord voor is. Er is ook een zwakke verzie: dat taal invloed heeft. Het is gebruikelijk om verschillende versies van linguïstisch relativisme te onderscheiden: Sterke versie (linguïstisch determinisme): de taal die je spreekt bepaalt het denken. Zwakke versie: de taal die je spreekt beïnvloedt hoe je denkt. Wat is linguïstisch determinisme? = De sterke versie van de Sapir-Whorf hypothese. De taal die je spreekt bepaalt het denken. Wat zijn de methodologische problemen met Linguïstisch relativisme? = Het dreigt circulair te worden: Hoe weten we dat ze anders denken als ze anders spreken. Men wilde dat onderzoeken en werd geïnteresseerd in kleurwaarneming. Mensen zagen een kleur en dan moesten ze op de waaier de kleur aanwijzen. Toen bleek dat de kleur waar we geen naam voor hebben moeilijker te herkennen was dan wat we bijv. groen of appeltjesgroen noemen. Stel dat je dat vindt, is dat dan een bewijs voor linguïstisch relativisme? Is er een alternatieve verklaring? Ja, dat we bepaalde kleuren makkelijker kunnen herkennen en daarom hebben we ook juist die kleuren een naam gegeven. En in verschillende talen deed men het ongeveer hetzelfde. Het kleurenvocabularium is eerder afhankelijk van hoe wij mensen de wereld zien dan het andersom is. Hoewel het linguïstisch relativisme een empirische claim is, is het niet gemakkelijk om er evidentie voor te vinden. Stel dat je twee talen vindt die van elkaar verschillen en dat je hebt vastgesteld dat die verschillen gecorreleerd zijn met verschillen in de wereldbeelden die sprekers van die taal hanteren. Dit is nog geen bewijs voor het linguïstisch relativisme, want je weet nog niet dat de taal die verschillen in wereldbeeld veroorzaakt Mede dankzij Stephen Levinson (1947, Nijmegen) en Lera Boroditsky (1976, Stanford) is er de laatste 20 jaar opnieuw onderzoek gedaan naar de plausibiliteit van het linguïstisch relativisme. Waar ligt daarbij de focus? = Daarbij ligt de focus vaak op verschillen in grammaticale structuur, in plaats van op verschillen in vocabulaire (m.n. bij Boroditsky). Welke drie verschillende referentiekaders onderscheidt Levinson (2003) om de positie van objecten in de ruimte aan te geven? = 1. Intrinsiek: gedacht vanuit het object. 2. Relatief: gedacht vanuit de spreker. 3. Absoluut: Ten opzichte van vaste punten. Bijv. 1: De vork ligt bij de neus van de lepel. 2: De vork ligt links van de lepel. 3: De vork is in het noorden van de lepel. Hoe hebben ze getest of mensen anders denken als ze anders spreken aan de hand van de verschillende referentiekaders van Levinson? = De turing table. Je hebt een kaart en dan draai je om en zeg je welke kaart je gezien hebt. Je hoeft geen taal te gebruiken. Je kunt het Nederlanders en Australiërs laten doen. Het ene kaartje was relatief en andere intrinsiek en andere absoluut. Sprekers van Nederlanders kiezen relatieve kaartje en sprekers van de Australische taal het absolute. Dit experiment is voor verschillende talen gedaan. In stedelijke gebieden is meer relatief en intrinsiek, want bepaalde punten waar je aan kan refereren zie je niet en in een dorp veel sneller. In de totaliteit van zijn experimenten heeft hij geen verklaring kunnen vinden. In het Duits en Spaans hebben ze andere woorden die vrouwelijk of mannelijk zijn. Wat heeft dit voor gevolgen? = De maan is vrouwelijk in het Spaans en mannelijk in het Duits. De zon is mannelijk in het Spaans en vrouwelijk in het Duits. Spanjaarden en Duitsers moesten een lijst maken met wat ze mannelijk en vrouwelijk vonden en dat gekoppeld met woorden. Ze vonden vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden ook beter bij de beschrijving van vrouwen passen en zo ook bij mannelijke bijvoeglijke naamwoorden bij mannen. Zo vonden Spanjaarden bruggen zacht en mooi en Duitsers sterk of andersom. Dit is ook weer geen groot verschil. We kunnen het niet hard bewijzen dat linguïstische relativisme bestaat. We weten wel dat taal ons meer beïnvloedt dan we dachten. Welke versie van linguïstische relativisme wordt het vaakst aangenomen? = De zwakke versie. Welke versie van linguïstische relativisme is het moeilijkst om te bewijzen? = De sterke versie. Wat beïnvloedt hoe we tijd en ruimte conceptualiseren? = Hoe we tijdruimtelijke relaties in onze taal coderen. Waar zetten zowel Quine als vertegenwoordigers van het linguïstische relativisme zich aan af? = tegen de visie dat talige betekenis iets welbepaalds is in het hoofd van de taalgebruiker waarvan we gebruik kunnen maken bij het vertalen. Quine wil laten zien dat wanneer we de museummythe vervangen door een empirisch gebaseerde theorie, onbepaaldheid en ontologische relativiteit volgen. Het linguïstisch relativisme stelt zich juist op het standpunt dat er fundamentele verschillen zijn tussen talen, die bepalen hoe wij toegang hebben tot de werkelijkheid, waaruit onvertaalbaarheid volgt. Leg uit dat Quines onbepaaldheid van vertaling niet impliceert dat vertaling in principe onmogelijk is. Gebruik in je antwoord de begrippen ‘ontologisch relativisme’ en ‘linguïstisch relativisme’. = Ontologisch relativisme: Je plakt je eigen ontologie in een taal. Je legt heel veel van jezelf en je eigen wereldbeeld in een vertaling. Het is jouw vertaling, jouw persoonlijke metafysica. Als je zegt dat Gavagai verwijst naar een konijn, dan zeg je als konijn als dingen en dat dwingt geen ontologie af. Linguïstisch relativisme: = Het is een empirische claim dat de taal die je spreekt je wereldbeeld (deels) bepaald. Twee uitgangspunten: 1. De taal die je spreekt beïnvloedt je beeld van de werkelijkheid. 2. Er bestaan fundamentele verschillen tussen talen. Tot op de dag van vandaag is het linguïstisch relativisme een controversiële opvatting. Een taal is volgens Quine onbepaald, omdat je niet kan weten wat iemand precies bedoelt met wat hij of zij zegt. Dat komt omdat je naar gedrag kijkt. Quine zegt wel dat je de absolute betekenis niet kunt achterhalen, omdat hij niet bestaat. Maar zijn onbepaald hij impliceert dat dus nog niet. Met ontologisch relativisme zou je kunnen zeggen dat dat is omdat iedereen zijn eigen taal heeft en je nooit zeker kan weten van een ander wat dat is. Bij Linguïstisch relativisme zou je kunnen zeggen dat dat is omdat je niet zeker weet wat een ander uit een andere taal ervan denkt ofzo?? Wat zijn de twee uitgangspunten van het linguïstisch relativisme? = De eerste is de sterke dat taal je beeld van de werkelijkheid bepaald en de tweede is de zwakke en dat is dat de taal invloed heeft op jouw beeld van de werkelijkheid. Op basis van welke bevindingen denkt Levinson dat hoe we ruimtelijke configuratie coderen in onze taal invloed heeft op hoe we ruimte conceptualiseren? = Met het experiment de turing table. En de verschillende referentiekaders 1. Intrinsiek: gedacht vanuit het object. 2. Relatief: gedacht vanuit de spreker. 3. Absoluut: Ten opzichte van vaste punten. Bijv. 1: De vork ligt bij de neus van de lepel. 2: De vork ligt links van de lepel. 3: De vork is in het noorden van de lepel. Je hebt een kaart en dan draai je om en zeg je welke kaart je gezien hebt. Je hoeft geen taal te gebruiken. Je kunt het Nederlanders en Australiërs laten doen. Het ene kaartje was relatief en andere intrinsiek en andere absoluut. Sprekers van Nederlanders kiezen relatieve kaartje en sprekers van de Australische taal het absolute. Dit experiment is voor verschillende talen gedaan. In stedelijke gebieden is meer relatief en intrinsiek, want bepaalde punten waar je aan kan refereren zie je niet en in een dorp veel sneller. In de totaliteit van zijn experimenten heeft hij geen verklaring kunnen vinden. Waarom is dit nog geen bewijs voor de sterke versie van het linguïstisch relativisme? = Omdat je niet weet waarom dit verschil er is. Er kunnen ook andere dingen meespelen. Bij bijv. kleur herkennen we de kleuren beter waar we een naam voor hebben. Het kan zijn dat we die kleuren beter herkennen omdat we er een naam voor hebben, maar het kan ook zijn dat we voor die kleuren een naam hebben, omdat we ze beter herkennen.
Ingezonden op 29-05-2017 - 1481x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!