Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Lego - Een modern leesboek Latijn

0 Romeinse bouwkunst -SGN-

Jaar 4 (Gymnasium)
 
 
  Ingezonden op 29-05-2017 - 1028x bekeken. 
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
 

Samenvatting:
KCV Samenvatting
POWERPOINT
Kenmerken Romeinse bouwkunst:
• supraregionaal: overal dezelfde architectuur. Nieuw voor de mensheid.
• symmetrisch: precies gelijke helften
• axiaal: één duidelijke hoofdas
• frontaal: één duidelijke voorkant
• onderdeel van een samenhangend complex
• monumentaal
• natuur moet wijken voor het gebouw
• Vooral interieur: je moet een gebouw binnengaan, ookal heeft het geen dak
• Rond bouwen: dat konden de Grieken niet
• Schijnarchitectuur
Technische innovatie
• Opus Caementicium Het Romeinse beton vanaf ca. 250 v.Chr
Toevalsuitvinding bij Napels. Eerst gebruikten de Romeinen mortel. Dat was vrij zacht en het uitharden duurt extreem lang. Nu had iemand geen gewoon zand, maar puzzolaan, een vulkanisch zand dat je bij Napels kunt vinden. Hij gebruikte dus dat en het spul dat daaruit kwam was keihard en droogde snel. Ideaal dus om mee te bouwen.
mortel: water + kalk + zand
Opus Caementicium: water + kalk + puzzolaan

• Hypocaustum Vloer en wandverwarming vanaf ca. 100 v. Chr.
1. De villa’s van rijke mensen hadden een dubbele bodem en muur.
2. Onder in een kleine oven wordt vuur gestookt.
3. De lucht wordt warm en verplaatst zich.
4. De warme lucht verspreidt zich onder de vloer en langs de muren omhoog
5. Aan het einde zit een kleine schoorsteen voor de trek.
Voordelen – Nadelen:
Brandveilig: het vuur komt met niks brandbaars in aanraking
Efficiënt: De warmte wordt effectief aan het steen afgegeven
geen lucht circulatie: In tegenstelling tot onze radiators gaat de lucht in een verwarmde Romeinse kamer geen rondjes draaien. Prettig als je een longaandoening hebt of allergisch bent voor stof.
CO-vergiftiging: Er hoeft maar een klein kiertje te zitten en er lekt CO vanaf de oven de kamer in, wat je het leven kost
Langzaam: Op deze manier een kamer of een bad verwarmen duurt ontzettend lang.



• Opus Latericium Baksteenbouw vanaf de 2e eeuw n.Chr.
Mensen merkten dat klei harder werd als je het in de zon liet liggen, dus stopten ze het in een oven en het werkte.
In het begin werden gebouwen nog van Opus Caementicium gebouwd, met een bakstenen buitenkant. Je kon ook al kant en klare sierfiguren bakken.
Voordelen:
goedkoop
makkelijk te maken
niet meer hoeven bikken om het op maat te krijgen.

Bouwen voor het volk:
• Aquaducten
De Romeinen legden om de steden van voldoende water te voorzien. Meestal werd dit water gewoon door een tunneltje geleid, maar als er een hindernis kwam, dan bouwden ze een aquaduct. Deze aquaducten waren een technisch hoogstandje voor openbaar nut, ook iets nieuws. Via bogen werd het gewicht naar pijlers afgeleid.

• Amfitheaters
Voor het vermaak van burgers werden amfitheaters aangelegd. Deze waren ovaal. De manier waarop de arena opgebouwd was, was ook een afspiegeling van de maatschappij. De mensen keken letterlijk en figuurlijk neer op de barbaren, die elkaar op een zandvlakte afmaakten (wij zijn beschaafd – dat zijn barbaren). Hoe dichter je bij de arena zat, hoe hoger geplaatst je was. Het Colosseum had ter versiering halfzuilen op de buitenkant zitten, deze hadden geen enkele dragende functie.

• Theaters
De Romeinse theaters waren halfrond en hadden een hoog decor. Ze waren helemaal gesloten, anders dan de Griekse theaters, die achter als decor een klein huisje hadden en open waren. De Grieken konden de hoogte niet in, dus die zochten een helling en bouwden daar een theater tegenaan.

• Woningen
De Romeinen kenden 3 typen woningen: Domus, Villa en de Insula.
Domus, het herenhuis: Het Romeinse herenhuis, Domus, is opgebouwd uit een Italisch gedeelte en een Grieks gedeelte. Samen vormt dit iets typisch Romeins. Italisch is al oud, de Etrusken bouwden al zo. In dit huis woonden rijke mensen.
Villa, landgoed met woning: De Romeinse Villa is op het landschap gericht. Alleen rijken konden hier wonen. Dit heeft zeer veel Griekse invloeden: de paleisarchitectuur is hellinestisch.
Insula: de Insula’s waren de normale stedelijke woningen voor de gewone burger. Je vindt ze in complexen bij elkaar. Onderin zat vaak een winkel, vlak daarboven een klein zoldertje, dat of als woning diende voor de allerarmsten of als magazijn. Ook in deze complexen zat een sociale hiërarchie: hoe lager je woonde, hoe meer aanzien je had.


Tempels:
Verschillen tussen de Romeinse en Griekse Tempels:
• De cella zit bij Griekse tempels in het midden, maar bij Romeinse tempels achterin
• Romeinse zuilen hebben hun dragende functie verloren.
• Bij de Grieken is de hele tempel omringt door trappen, bij Romeinen alleen de voorkant.
• De Romeinen hebben een deel overgenomen van de Grieken en een deel van de Etrusken, maar Romeinse tempels lijken meer op Etruskische tempels dan op Griekse tempels.
Summun Architecturae
Koepels Cassetten Tongewelven Kruisgewelven

KLASSIEK BOUWEN
I Inleiding: waarom klassiek
Klassieke bouwwerken: Bouwwerken uit de tijd van Grieken en Romeinen,
classicistisch: daarop gebaseerde gebouwen
Van de 16e tot 19e eeuw, overheerste deze architectuur, maar dit was ook al zo bij de Romeinen, die veel overnamen van de Grieken. Dit komt doordat:
• Men vond de Oudheid geweldig: ze hadden veel bereikt op allerlei gebieden.
• De klassieke gebouwen zagen er stevig en mooi uit.
• Vooruitstreven was eerder een uitzondering dan regel.
• De klassieke stijl had status en werd gebruikt om de macht te onderstrepen, waardoor veel kerken, regeringsgebouwen en paleizen in de klassieke stijl zijn gebouwd.
• De architecture (over bouwkunst), geschreven door de Romeinse architect Vitrivius die leefde in de 1e eeuw voor Christus, was een handboek met een compleet overzicht van het werk van een architect. De architectuur was enkel op dit boek gebaseerd en de geleerden vonden het niet objectief, maar eerder dwingend: zo moest je het doen.

II Klassiek bouwen in de geschiedenis
Ca. 700-200 v. Chr. De oude Grieken: majestueuze stenen godentempels, zij bedachten de orden.
Ca. 200 v. Chr. – 400 n. Chr. De Romeinen: namen veel over, maar waren super ingenieurs, vonden bogen en beton uit en perfectioneerden zo de Griekse bouwkunst.
Ca. 1450-1600 Renaissance: opleving van belangstelling voor de klassieke oudheid, waardoor kunstenaars de oudheid bestuderen. Koningen, pausen en succesvolle burgers zorgen voor bouwopdrachten, vooral in Rome, maar Noord-Europa wordt protestant.
Ca. 1600-1800 Barok: er is vrije toepassing van klassieke (en andere) elementen in grote theatrale composities, waarin bouwkunst, beeldhouwkunst en schilderkunst samen gaan. Hierdoor werden onderdanen en gelovigen geïmponeerd met paleizen en katholieke kerken.
Ca. 1750-1900 Neoclassicisme: dit wordt gebruikt om eigen idealen uit te drukken, gebruikt door de Verenigde Staten en keizer Napoleon in Frankrijk. Opgravingen in Pompeii en Griekenland bieden een wetenschappelijke basis.
Ca. 1920-1940 Totalitair: Hitler, Mussolini en Stalin imponeren onderdanen met grove variant van klassieke cultuur.
Vanaf ca. 1980 Postmodernisme: architecten brengen in moderne gebouwen soms elementen terug geïnspireerd op klassieke werken.
III Griekse tempels – ordelijke architectuur
Griekse tempels hebben 3 verschillende stijlen: Dorisch, Ionisch en Corinthisch, vernoemde naar de streken, waarbij je je aan de regels van die stijl moest houden, zodat het ordelijk bleef: een orde.


De Corinthische orde is hetzelfde als de Ionische, alleen het kapiteel is anders:
Dorisch Ionisch Corinthisch
(typerend is de verwerking van de bloem acanthus)




Dorisch Ionisch
VI Zuilen en dergelijke
Romeinen namen de orden over, maar gingen er wel vrij mee om: een variant op de Dorische orde, ook wel Toscaanse orde en een mengvorm van twee orden, de composiet-orde.
Romeinse zuilen waren niet zo lang, hoefden niet altijd het dak te dragen en hadden een extra voetstuk. Zo zijn er toch nog heel veel varianten op de zuil bedacht:
Salomonszuil: kurkentrekker vorm, vernoemd naar de zuilen die ook in de oude tempel van koning Salomo in Jeruzalem stonden.
Halfzuil: een zuil die voor de helft uitstak en tegen een muur aanstond
Cariatide: een beeld van een persoon die een zware last lijkt te , vernoemd naar vrouwelijke krijgsgevangenen uit Karia waar ze sjouwwerk moesten doen.
Pilaster: een rechthoekige pilaar die plat tegen de muur aan stond, dus geen diepte.
Pilasterbundel: een pijler, die soms wel het gewicht van het dak droeg, meerder pilasters aan elkaar.
Franse zuil: een zuil met horizontale banden of blokken.
Atlant: beeld van een persoon, denk aan Atlas, de hemeldrager en dus een stuk gebouw draagt.
Kolossale orde: zuilen die over meerdere verdiepingen verdeeld zijn.
Balustrade: vanaf de Renaissance, een hekje met kleine zuiltjes, balusters, en een balk erover.




VII Bogen, gewelven en koepels
Een belangrijk voordeel voor de Romeinen was dat ze beton als materiaal en een boogconstructie gebruikten. Overspanningen waren mogelijk: de Grieken gebruikten pilaren waar iets op werd gelegd, maar de Romeinen maakten een wigvormige stenen waar ze een boog uit maakten. Als de sluitsteen, de bovenste steen, is geplaatst, is het haast onmogelijk dat de boog instort. Daarbij had de boog constructief een functie en de zuil eerder een decoratieve functie. Ook plafonds konden nu verbeterd worden: de Grieken hadden platte plafonds, voorzien van vierkante verdiepingen, cassetten, die erg fraai konden zijn. Dit was ontstaan door over balken dwarsbalken te leggen, zodat een soort schaakpatroon ontstond. De romeinen gebruikten echter een tongewelf: een reeks bogen achter elkaar, die van massief beton gegoten werden. Er konden zo nog steeds decoratieve cassetten in gebracht worden. Zo ging men ook koepels bouwen, wat hetzelfde is als een tongewelf, maar dan rond. In het Pantheon bijvoorbeeld is er een koepel met cassetten, zodat de koepel lichter werd, maar niet minder stevig door de ribstructuur. Pendentieven waren driehoekige verloopstukken, die onder de koepel werden geplaatst. De koepel werd vaak ook nog op een tamboer, ronde muur, geplaatst en had het een lantaarn, waardoor licht naar binnen viel.

VIII Muren
Grieken bouwden muren van natuursteen, die, als ze goed op elkaar geplaatst werden, mooi aansloten, maar voor gewone gebouwen was dit te duur. Romeinen bouwden vrijwel alles van beton en baksteen, wat vervolgens bedekt werd met marmer of kalk, waar ook reliëf in aangebracht kon worden, zodat het alsnog op grote blokken leek: rustica. Er zijn verschillende varianten hierop bedacht, maar het gemeenschappelijke doel is het bouwwerk er zo robuust mogelijk uit te laten zien. In de Renaissance en Barok werd een rechte muur vervangen door bollingen en hollingen toe te voegen, voor diepte en schaduwwerking, hierdoor verdween de rustica, omdat deze te robuust was.

IX Driehoeken
De geveldriehoek, timpaan, is het meest herkenbaar en altijd geliefd gebleven, ondanks dat het begon als een noodzakelijk kwaad. Eerst was de functie namelijk de afvoer van regenwater, maar vanaf de Renaissance werd de timpaan een bekroning van gevels, deuren, ramen en altaren.

XI Symmetrie
Een klassiek gebouw is altijd symmetrisch, meestal door het midden van een gebouw of complex, maar soms ok van aparte ruimtes. In de Renaissance was een gebouw pas echt volmaakt als je minstens 8 symmetrielijnen had, zoals in een cirkel, een vierkant of een Grieks kruis


Deze overhoring is meer dan vier jaar geleden ingestuurd!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere druk en wijkt jouw boek af van de oefening hierboven.





 

   
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties. Meer informatie.