Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Leiden
› 0 pagina 44-49
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Leiden
0 pagina 44-49
Jaar 5 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
als = toen bisher (bislang) = tot nu toe derzeit = nu häufig = vaak heute = vandaag immer = altijd innerhalb von = in een tijdsbestek van inzwischen = intussen jetzt = nu manchmal = soms nachdem = nadat nie(mals) = nooit nun = nu oft = vaak schließlich = tot slot schon = al ; reeds selten = zelden sobald = zodra sofort = meteen während = terwijl ; tijdens wann = wanneer wenn = als {leidt een voorwaarde in} bald = spoedig bereits = al ; reeds damals = destijds dauerhaft = duurzaam künftig = in de toekomst letztlich = recent mittlerweile = ondertussen rasch = snel ständing = steeds ; de hele tijd zunächst = allereerst befürchten = vrezen Furcht = angst fehlen = ontbreken ; missen kaum = amper ; nauwelijks Fehler = fout leider = helaas Lüge = leugen mangelhaft = gebrekkig mangeln = ontbreken ; missen Opfer = slachtoffer scheitern = mislukken Verlust = verlies verschwinden = verdwijnen warnen vor = waarschuwen voor ; afraden ablehnen = afkeuren (be)drohen = (be)dreigen Drohung = dreiging Empörung = verontwaardiging empört = verontwaardigd enttäuscht = teleurgesteld heuchlerisch = hypocriet sich irren = zich vergissen Irrtum = vergissing (er)löschen = verwijderen verletzen = kwetsen; overtreden Verletzung = overtreding ; blessure Erflog = succes erfolgreich = succesvol erlaubt = toegestaan sich freuen = blij zijn froh = vrolijk ; blij gelingen = lukken Lösung = oplossing richtig = juist wichtig = belangrijk hoffen = hopen Hoffnung = hoop schaffen = voor elkaar krijgen ; lukken -wert = -waarde Wert = waarde begeisterung = enthousiasme begeistert = enthousiast ernst (nehmen) = serieus (nehmen) erstaunen = verbazen erstaunt = verbaasd erstaunlich = verbazingwekkend Überraschung = verrassen überrascht = verrast Gleichgültig(keit) = onverschillig(heid) verwunderlich = wonderbaarlijk verwundert = verwonderd Ausbildung = opleiding Ausnahme = uitzondering Bildung = vorming ; ontwikkeling Eltern = ouders Ergebnis = resultaat Erziehung = opvoeding Fähigkeit = vaardigheid Fehlerquote = foutmarge fordern = eisen erforderlich = nodig ; geëist Herausforderung = uitdaging überfordert = overbelast fördern = stimuleren Forschung = onderzoek Forscher = onderzoekers leisten = presteren Leistung = prestatie unterrichten = onderwijzen Unterricht = onderwijs Wissenschaft = wetenschap Wissenschaftler = wetenschappers zeigen = (aan)tonen angeblich = zogenaamd belegen = aantonen; bewijzen nachweisen = aantonen;bewijzen Bilanz = resultaat bilden = vormen; maken Daten = gegevens; data Fazit = resultaat laut = volgens prägen = beïnvloeden Umfrage = rondvraag Verfahren = het procédé; werkwijze veröffentlichen = publiceren (An)Zeigen = teken; aanwijzing Hinweis = teken; aanwijzing Behörde = de overheid; de autoriteiten sich benehmen = zich gedragen sich verhalten = zich gedragen Bundesland = deelstaat DDR = voormalig Oost-Duitsland Deutsche Demokratische Republik = voormalig Oost-Duitsland Fernsehen = televisie Geschäft = business ; zaken ; winkel Geschichte = geschiedenis ; verhaal Gesellschaft = maatschappij Gesetz = wet Kampf = strijd Kunde = klant Leute = mensen schützen = beschermen Schutz = bescherming Umwelt = milieu Urlaub = vakantie Verhalten = gedrag Benehmen = gedrag vorbeugen = voorkomen Wahl = keuze ; verkiezingen wählen = kiezen Werbung = reclame Wirtschaft = economie sich beschäftigen = zich bezighouden sich bewerben = solliciteren kündigen = ontslaan Kündigung = ontslag Maßnahme = maatregel Wettbewerb = wedstrijd ; concurrentie Alter = leeftijd Gedächtnis = geheugen Körper = lichaam Schmerz = pijn Herz = hart Hirn = hersenen Gehirn = hersenen nähren = voeden Nahrung = voeding sich ändern = veranderen Ärger = ergernis Art = aard ; soort auf Grund = op grond van... Fach = vak Fächer = vakken Fall = geval Fälle = gevallen füren = leiden ; voeren ganz = gans ; helemaal gebrauchen = gebruiken benutzen = gebruiken gehören = horen bij Gewalt = geweld Hälfte = helft haupt- = hoofd Hauptstadt = hoofdstad Hilfe = hulp leicht = licht ; eenvoudig einfach = eenvoudig Ort = oord ; plek schön = mooi schwer = zwaar ; moeilijk schwierig = moeilijk Teil = deel Übung = oefening Unfall = ongeval unterscheiden = onderscheiden unterschiedlich = verschillend Urteil = oordeel beurteilen = beoordelen verstehen = verstaan ; begrijpen vielleicht = wellicht ; misschien Vorurteil = vooroordeel Zahl = aantal Zeit = tijd bezeichnen = betekenen durchschnittlich = doorsnee-lijk ; gemiddeld empfehlen = aanbevelen steuern = sturen bekommen = krijgen brauchen = nodig hebben denn = want dürfen = mogen fast = bijna herstellen = produceren Hersteller = producent machen = doen nett = aardig sollen = moeten versprechen = beloven verständlich = begrijpelijk Verständnis = begrip versuchen = proberen wachsen = groeien aufschließen = openen aufgeschlossen = openen auslösen = veroorzaken bedürfen = nodig hebben Bedürfnis = behoefte eng = nauw erst = pas klar = duidelijk knapp = bijna offenbar = blijkbaar (aus)reichen = voldoen schlimm = erg entscheiden = beslissen Entscheidung = beslissing Gerät = toestel; apparaat nächste = volgende reden = spreken sonst = voor de rest; anders unbedingt = zeker ; beslist verfügen = beschikken Verfügung = beschikking (an/ver)wenden = toepassen ziehen = trekken Ziel = doel ziemlich = tamelijk ; nogal ähnlich = vergelijkbaar Beschleunigung = versnelling Entschleunigung = onthaasting beteiligt = betrokken durchaus = volkomen ; geheel en al erhalten = bevatten fern = ver weg entfernen = verwijderen gerade = juist ; precies trennen = scheiden Trennung = scheiding ab- = af- auf- = op- ; open- dieser = deze diese = deze dieses = deze jeder = elke jede = elke jedes = elke manche = sommige solche = zulke weiter- = verder- wieder- = weer- ; opnieuw- zu- = toe- der/die jenige der/die = degene/diegene die deren = hun ; van hen eher... als... = eerder...dan /liever... dan nicht zuletzt = niet in de laatste plaats sei = is seien = zijn wäre = zou zijn wider- = tegen- billig = goedkoop dort = daar Erwachsene = volwassene etwas = iets fahren = rijden ; varen früh = vroeg früher = vroeger gestern = gisteren Krank = ziek Krankheit = ziekte spät = laat später = later teuer = duur aber = maar aus = uit bei = bij bis = tot bisher = tot nu toe durch = door für = voor gegen = tegen genau = precies nach = naar ; na nachdem = nadien {2} neben = naast nur = alleen oder = of ohne = zonder seit = sinds seitdem = sindsdien statt = in plaats van über = over um = om ; rond ; rondom von = van vor = voor vorher = voorheen wann? = wanneer was? = wat wer? = wie wie? = hoe wo? = waar woher? = waarvandaan wohin? = waarheen zu = tot ; te zwischen = tussen dazu = daartoe ; daarvoor
Ingezonden op 08-06-2017 - 268x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!