Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Tolle_Lege
› 1 Fabels
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Tolle_Lege
, deel 1
1 Fabels
Jaar 1 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1.1 causa, ae = reden, oorzaak aqua, ae = water pater, patris = vader novus, a,um = nieuw sex = zes tuus, tua, tuum = jouw tu = jij, u te = jou, u (acc. of abl.) necare = doden stare = staan turbare = in verwarring brengen respondēre = antwoorden quaerěre = 1. zoeken 2. vragen facěre, -io = 1. maken 2. doen venire = komen inquit = hij zegt, hij zei cur? = waarom non = niet quomodo? = hoe? tunc = dan, op dat moment, toen atque = en, en ook dum = terwijl et = en a(b) + abl. = (weg) van, door ad + acc. = 1. tot 2. naar 2. bij ante + acc. = vóór 1.2 praeda, ae = buit silva, ae = bos socius, socii = 1. bondgenoot 2. makker pars, partis = 1. deel 2. kant magnus, a, um = groot primus, a, um = eerste quartus, a, um = vierde secundus, a, um = tweede solus, a, um = alleen tertius, a, um = derde totus, a, um = geheel fortis, forte = dapper, sterk aliquis = iemand valēre = 1. waard zijn 2. krachtig zijn, gezond zijn dicěre = 1. zeggen 2. spreken 3. noemen dividěre = verdelen tangěre = aanraken tollěre = optillen, oppakken, wegnemen capěre, -io = vangen, pakken auferre = wegnemen plus = meer sic = zo, op die manier tum = dan, op dat moment, toen quia = omdat si = als, indien cum + abl. = (samen) met in + abl. = 1. in 2. op 3. bij 1.3 corpus, corporis = lichaam latus, a, um = breed latior, latioris = breder maior, maioris = groter validus, a, um = sterk, krachtig se / sese = zich (slaat altijd terug op het onderwerp) ille = 1. die, dat 2. hij quis? = wie? quid? = wat? interrogare = ondervragen negare = 1. weigeren 2. ontkennen iacēre = liggen intenděre = spannen tenděre = 1. strekken 2. streven naar conspicěre, -io = opmerken, zien rursus = weer, terug an = of (voegwoord: ik vraag me af, of….) 1.3b deus, i = god legatus, i = gezant sonus, i = geluid caput, capitis = hoofd clamor, clamoris = geschreeuw mos, moris = gewoonte mores (mv) = gedrag rex, regis = koning motus, motus = beweging vocare = 1. roepen 2. noemen dare = geven ridēre = lachen terrēre = bang maken mittěre = zenden, laten gaan petěre = 1. vragen, verlangen 2. streven naar 3. gaan naar incipěre, -io = beginnen proferre = te voorschijn brengen liber, era, erum = vrij parvus, a, um = klein unus, a, um = één alius, a, um = ander singuli, ae, a (mv!) = één voor één, elk afzonderlijk omnis, omne = geheel, ieder, elk omnes , omnia (mv) = alle omnes = iedereen omnia = alles qui, quae, quod = die, dat; wie, wat; dewelke (betrekkelijk vnw.) forte (bijwoord) = toevallig subito = plotseling ut = opdat, om te e(x) + abl. = uit, van supra + acc. = boven op 1.3c lingua, ae = tong, taal ripa, ae = oever unda, ae = golf, water collum, i = hals, nek membrum, i = ledemaat tergum, i = rug os, oris = mond, bek, gezicht venter, ventris = buik vox, vocis = stem gelidus, a, um = (ijs)koud turpis, turpe = schandelijk, lelijk temptare = proberen consistěre = blijven staan exercēre = oefenen iam = 1. al, reeds 2. nu 3. eindelijk modo … modo = nu eens … dan weer nunc = nu quoque = ook saepe = dikwijls, vaak quamquam = hoewel sed = maar sub + acc of abl. = onder 1.4 canis, canis = hond flumen, fluminis = rivier alter, era, erum = ander (van twee) , tweede suus, a, um = 1. zijn (eigen) 2. haar (eigen) 3. hun (eigen) (slaat altijd terug op het onderwerp!) is, ea, id = hij, zij, het; die, dat eum = hem eam = haar eius = van hem/van haar putare = denken, menen, vinden vidēre = zien dimittěre = wegsturen, laten gaan eripěre, -io = wegrukken, ontrukken esse = zijn ferre = 1. dragen 2. brengen posse = kunnen velle = willen per = 1. door…heen 2. gedurende 3. door middel van 1.4a mensa, ae = tafel dominus, i = heer, heerser avidus, a, um (+ gen.) = vol verlangen (naar) laetus, a, um = blij meus, a, um = mijn noster, -stra, -strum = onze dulcis, dulce = zoet, lief poscěre = eisen, vragen accipěre, -io = 1. ontvangen, verkrijgen 2. vernemen
Ingezonden op 09-06-2017 - 347x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!