Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Lijsten van Wijnand
› 6 123456 LWEO Economie Mobiliteit begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Lijsten van Wijnand
6 123456 LWEO Economie Mobiliteit begrippen
Jaar 5 (vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
alternatief aanwendbaar = De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden. arbeidsdeling = De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden. directe ruil = Ruil waarbij goederen zonder tussenkomst van geld rechtstreeks geruild worden tegen goederen. indirecte ruil = Goederen worden geruild tegen geld rekenmiddel = Functie van geld: de waarde van verschillende goederen kan met elkaar vergeleken worden. ruilmiddel = Functie van geld: je kunt ermee betalen. schaarste = De beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen, waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden. Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken. spaarmiddel = Functie van geld: je kunt het bewaren. transactiekosten = Alle kosten die samenhangen met het tot stand komen en afwikkelen van een ruil. vrije goederen = Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd. formele economie = gedeelte van de economie waar de ruiltransacties geregistreerd worden (witte circuit), verder op te delen in de marktsector en de quartaire sector (niet-commercieel) informele economie = gedeelte van de economie dat niet is geregistreerd, ofwel omdat er geen geld aan te pas komt (grijze circuit), ofwel omdat de geldstromen worden verzwegen voor de belastingdienst (zwarte circuit) baten = De mate van behoeftebevrediging. betalingsbereidheid = Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen. evenwichtshoeveelheid = Het aantal producten dat bij de evenwichtsprijs wordt aangeboden en wordt gevraagd. De gevraagde hoeveelheid is dan gelijk aan de aangeboden hoeveelheid. evenwichtsprijs = De prijs die tot stand komt op een markt als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. individuele consumentensurplus = Het bedrag dat de consument aan voordeel heeft omdat hij minder voor een goed hoeft te betalen dan hij maximaal wil betalen. individuele producentensurplus = Het bedrag dat de producent aan voordeel heeft, omdat hij op de markt meer ontvangt voor zijn product dan waarvoor hij het minimaal wil verkopen. kosten = De waarde van de opgeofferde schaarse middelen. leveringsbereidheid = De bereidheid van de aanbieder om bij een bepaalde prijs een bepaalde hoeveelheid te leveren. marktevenwicht = De situatie waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Er komt één prijs tot stand, de evenwichtsprijs. pareto-efficiënt = De welvaart van één persoon kan niet toenemen zonder dat de welvaart van iemand anders afneemt totale consumentensurplus = Het consumentensurplus van alle kopers samen. totale producentensurplus = Het producentensurplus van alle aanbieders samen. totale surplus = De som van het consumentensurplus en het producentensurplus. werkgeverssurplus = Het voordeel dat vragers naar arbeid (werkgevers) hebben als ze niet zoveel loon hoeven te betalen als ze bereid waren te doen (welvaartverhogend. werknemerssurplus = Het voordeel dat aanbieders van arbeid hebben, als ze meer loon krijgen dan het loon dat voor hen voldoende was geweest. afwenteling = Het geheel of gedeeltelijk doorberekenen van een heffing in de consumentenprijs. Harberger driehoek = De driehoek die de afname van het surplus weergeeft indirecte belastingen = Een kostprijsverhogende belasting. maximumprijs = Een door de overheid bepaalde prijs met als doel de consument te beschermen. minimumprijs = Een door de overheid bepaalde prijs met als doel het aanbod te behouden en een redelijk inkomen voor de producenten. productiequotum = De maximale hoeveelheid die van een product geproduceerd mag worden. prijsverlagende subsidie = Subsidie van de overheid aan de producent waardoor hij de prijs van zijn product kan verlagen. welvaartsverlies = De afname van de welvaart, veroorzaakt door de afname van het aantal transacties. asymmetrische informatie = De ene partij beschikt over meer informatie dan de andere partij. averechtse selectie = Alleen mensen met een verhoogd risico (‘slechte risico’s’) gaan zich verzekeren, omdat voor voorzichtige of risicomijdende mensen (‘goede risico’s’) de kosten van verzekeren hoger zijn dan de verwachte uitkering. fusie = Bedrijven gaan samen in een nieuw bedrijf. kartel = Aanbieders maken onderling afspraken met als doel de concurrentie te verminderen. marktmacht = Het vermogen om prijzen te beïnvloeden. octrooi = Het alleenrecht op het commerciële gebruik van een uitvinding. overname = sterk bedrijf koopt een zwakker bedrijf op, meestal door meer dan de helft van de aandelen op te kopen. prijsdiscriminatie = Producenten vragen verschillende prijzen vragen aan verschillende groepen consumenten voor hetzelfde product. Dit kan alleen als de deelmarkten strikt gescheiden zijn. wettelijk monopolie = Een producent heeft door een patent of octrooi het alleenrecht op de productie van een goed of dienst. bindingsprobleem = Het risico dat een partij zich niet gebonden voelt aan een contract. collectieve goederen = Goederen waar wel behoefte aan is, maar die niet door de markt worden geleverd, omdat het onmogelijk is gebruikers die niet betalen uit te sluiten van het gebruik van het product. Daarnaast zijn collectieve goederen niet-rivaliserende goederen, dat wil zeggen dat de consumptie van de ene gebruiker niet ten koste gaat van de consumptie van de andere gebruiker. Bijvoorbeeld dijken. individuele goederen = Goederen die via een markt verhandeld worden. internaliseren van externe effecten = Het opnemen van externe effecten in de prijs van het product maatschappelijke baten = Private baten plus de externe baten van een product. maatschappelijke kosten = Kosten die de samenleving moet opbrengen, bijvoorbeeld door luchtvervuiling, roken, afval na de markt enz. De optelsom van de private kosten en de externe kosten van een product. maatschappelijke prijs = Prijs waarbij de maatschappelijke kosten en de maatschappelijke baten aan elkaar gelijk zijn. marktfalen = De vrije marktwerking wordt verstoord. Op de markt komt geen optimale situatie tot stand. (niet Pareto-efficiënt). negatieve externe effecten = (= externe kosten) Gevolgen van productie en/of consumptie die slecht zijn voor de welvaart van anderen en die niet verrekend zijn in de prijs van het product. positieve externe effecten = (= externe baten) Gevolgen van productie en/of consumptie die positief zijn voor de welvaart van anderen en die niet verrekend zijn in de prijs van het product. private kosten en baten = De werkelijke uitgaven en opbrengsten voor de producent. zelfbinding = Bij marktpartijen: Openlijk deelname uitspreken met als doel anderen tot samenwerking te bewegen.
Ingezonden op 15-06-2017 - 749x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
16-06-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!