Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
lijstje
› 5 biochemie begrippen
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
lijstje
5 biochemie begrippen
Jaar 5
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
α-helix = een belangrijk element van de secundaire structuur van een eiwit, waarbij het eiwit oprolt in een spiraalvorm.. aminozuur = de bouwsteen van eiwitmoleculen, bestaande uit een centraal koolstofatoom met daaraan gebonden een aminogroep (-NH2), een zuurgroep (-COOH), een waterstofatoom en een variabele restgroep (de R-groep). β-plaat = een belangrijk element van de secundaire structuur van een eiwit, waarbij het eiwit een plaatvormige ruimtelijke structuur aanneemt. carriereiwit = een eiwit dat specifieke moleculen door het celmembraan transporteert. condensatie = de opbouw van grote organische moleculen uit kleinere door enzymen, waarbij tijdens de binding water vrijkomt. denaturatie = het onherstelbaar veranderen van met name de tertiaire structuur van een eiwitmolecuul. disacharide = een koolhydraat waarvan de moleculen bestaan uit twee monosacharide moleculen (bv. twee glucosemoleculen). eiwit = een polymeer van aminozuren, verbonden door peptidebindingen. enzym = een speciaal eiwit dat de snelheid van een chemische reactie in het lichaam verhoogt. essentieel aminozuur = een aminozuur dat niet in het lichaam van de mens kan worden gemaakt en daarom in voldoende mate in de voeding aanwezig te zijn. essentieel vetzuur = een vetzuur dat niet in het lichaam van de mens kan worden gemaakt en daarom in voldoende mate in de voeding aanwezig te zijn. fosfolipiden = een lipide die bestaat uit een hydrofiele kop en een hydrofobe (dubbele) staart en als een dubbellaag aanwezig is in membranen. glycerol = 1,2,3-propaantriol glycoproteïne = een eiwit waaraan bepaalde koolhydraten zijn verbonden. hydrolyse = het knippen van lange ketenvormige moleculen (b.v. zetmeel en eiwit) door enzymen, zodat er kleinere stukken ontstaan, hierbij wordt water verbruikt. koolhydraat = een organische molecuul, opgebouwd uit de elementen C, H en O, met de algemene formule C(H2O)n. lipiden = organische stoffen die bestaan uit glycerol en vetzuurketens en slecht oplosbaar zijn in water. lipoproteïne = een eiwit waaraan bepaalde lipiden zijn gekoppeld. membraaneiwit = een eiwit dat niet vrij in de cel voorkomt, maar slechts gekoppeld aan een celmembraan. micel = bolletjes van moleculen die bestaan uit twee delen: een kop die water aantrekt (hydrofiel) en een staart die water afstoot (hydrofoob). monosachariden = een koolhydraat waarvan de moleculen bestaan uit slechts een monosacharide molecuul. onverzadigd vetzuur = een vetzuur dat één of meerdere dubbele bindingen bevat. peptidebinding = de covalente binding tussen de zuurgroep (-COOH) van het ene aminozuur en de aminogroep (-NH2) van het andere aminozuur. plasma-eiwit = eiwitten in het bloedplasma. polysacharide = een koolhydraat waarvan de moleculen bestaan uit een groot aantal monosachariden. polypeptide = een eiwit waarvan de moleculen bestaan uit één of meer lange ketens van aminozuren. primaire structuur = de bouw van een eiwit zoals die wordt bepaald door de volgorde van alle aminozuren in dat eiwit. quartenaire structuur = de driedimensionale vorm van verschillende eiwitten die samen een eiwitcomplex vormen. receptor = een speciaal molecuul in/op een membraan (bv. de celmembranen), dat een binding kan vormen met één bepaalde stof (zoals een hormoon). secundaire structuur = het tweedimensionale patroon van bepaalde delen van een eiwit. steroïde = lipide met vier karakteristieke koolstofringstructuren. structuureiwit = eiwitten die model geven aan weefsel en cellen. tertiaire structuur = de driedimensionale vorm van een eiwit, bepaald door ionbindingen, waterstofbruggen en zwavelbruggen tussen de verschillende delen van de polypeptide. transporteiwit = een eiwit in het celmembraan dat een kanaaltje vormt waardoor bepaalde stoffen het membraan kunnen passeren. triglyceriden = tri-ester van glycerol (1,2,3-propaantriol) en drie carbonzuren met lange koolstofketens (vetzuren), die bij kamertemperatuur vast (vet) of vloeibaar (olie) is. verzadigd vetzuur = een vetzuur dat geen meervoudige bindingen bevat. vetzuur = een organisch molecuul, bestaande uit een lange keten van koolstofatomen en een zuurgroep (-COOH) aan één van beide uiteinden.
Ingezonden op 05-09-2017 - 229x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
06-09-2017
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!