Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Neuropsychologievanopvoedingenontwikkeling
› 1 hc 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Neuropsychologievanopvoedingenontwikkeling
, deel 1a
1 hc 1
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Centraal zenuwstelsel = hersenen en ruggenmerg Perifeer zenuwstelsel = lichaamszenuwen. Er is een onderscheid tussen het somatische en het autonome zenuwstelsel Somatische zenuwstelsel = bewuste/vrijwillige controle van spieren (bijv grijpen naar iets) / sensorische informatie (bijvoorbeeld aanraking of pijn) (hoort onder perifeer zenuwstelsel) Autonoom zenuwstelsel = onbewuste/ onvrijwillige controle van lichaamsfuncties (bijv hartslag en ademhaling) (hoort onder perifeer zenuwstelsel) Dit is weer onder te verdelen in het sympatische zenuwstelsel en het parasympatische zenuwstelsel Sympatische zenuwstelsel = mobilisatie van energie (versnelling hartslag en ademhaling). Het binnenkrijgen van energie en het gebruiken van energie. Dit zorgt ervoor dat je in een stressvolle situatie kan vluchten (autonoom zenuwstelsel) Parasympatische zenuwstelsel = Conservatie van energie (vertraging van hartslag) Het is gericht op het herstellen van de rust en BEWAREN van energie. (Autonoom zenuwstelsel) De hersenen bestaan uit 3 delen = Rhombencefalon (achterste hersenen) / Mesencefalon (middelste hersenen) / prosencefalon (voorste hersenen) Rhombencefalon (achterste hersenen) bestaat uit= medulla / pons / cerebellum… zonder deze 3 onderdelen kan je niet leven Medulla = Verlengde van het ruggenmerg / veel craniale zenuwen beginnen hier (oorsprong creniale zenuwen) / Het is belangrijk voor vitale reflexen (bijv ademhaling, hartslag, braken en hoesten) Pons = ‘brug’ zenuwenbanen kruisen van de ene naar de andere kant, als een bruggetje over de medulla heen / oorsprong craniale zenuwen/ doordat hier veel zenuwen kruisen vindt er veel informatieverwerking plaats Cerebellum = kleine hersenen/ belangrijk voor motoriek (balans en coordinatie) / belangrijk voor coördinatie van activiteit in verschillende hersengebieden (betrokken bij de afstemming van coordinatie en de tioming van andere activietieen in de hersenen ) Mesencefalon (middelste hersenen) bestaan uit = Tectum/ Tegmentum / colliculi / substantia nigra Mesencefalon (middelste hersenen) = bij zoogdieren zijn ze erg klein, bij veel andere dieren (bijv reptielen) zijn ze een veel prominenter deel van het brein. Wat vormt de hersenstam (thalamus) = de middelste hersenen (mesencefalon) / medulla / pons Thalamus = hersenstam Prosencefalon (voorste hersenen) bestaat uit = Diencefalon / telencefalon Diencefalon bestaat uit = is een onderdeel van de voorste hersenen… bestaat uit Thalamus / Hypothalamus Hypothalamus = is een onderdeel van de diencefalon (vd voorste hersenen) en is ook een onderdeel van het limbisch systeem Telencefalon = onderdeel van de voorste hersenen… bestaat uit Cerebrale cortex/ limbisch systeem / basale ganglia Thalamus = Ligt aan het einde van de hersenstam, in het midden van het brein. Het is belangrijk voor de sociale emotie. Informatie uit zintuigen komt vaak als eerste aan in de Thalamus, hierdoor kan de Thalamus gezien worden als een input-systeem (relay-station). Daarnaast lopen veel verbindingen tussen verschillende hersendelen via de Thalamus (cortico-corticale verbindingen) Hypothalamus = Ligt onder de Thalamus en wordt gezien als een output systeem voor lichaamsfuncties. Deze controleert veel hormonale activiteiten (Relay station voor lichaamsfuncties – output) bijv honger, dorst, lichaamstemperatuur, endocriene functie Cerebrale cortex wat is het en waar bestaat het uit = is de buitenste laag van het brein. Het betekent letterlijk HERSENSCHORS. Hierbinnen zit het CEBERUM.. Hij bestaat uit 4 kwabben = occipitaalkwab/ temporaalkwab/ parietaalkwab/ frontaalkwab Occipitaalkwab = gezichtsvermogen Temporaalkwab = gehoord/ visuele en taalfuncties Parietaalkwab = sensorische functies / aandacht Frontaalkwab = motoriek / executieve functies/ aspecten van geheugen en emoties Limbisch systeem, wat is het en waar bestaat het uit = Ligt subcorticaal dwz onder de cortex. Bestaat uit gyrus cinguli / fornix / hippocampus / amygdala. Het is erg belangrijk voor emotioneel gedrag Basale Ganglia, wat is het en waar bestaat het uit = ligt subcorticaal ( dus onder de cortex) Bestaat uit Nucleus Caudata / Putamen / Globus Pallidus Het is belangrijk voor de motoriek en hebben een ‘poort-functie’. Dit deel zorgt ervoor dat een beweging wel of niet plaatsvindt. Bij de ziekte parkinson is de poortfunctie verstoord. Hersenhelften = worden ook wel hemisferen genoemd (symmetrisch) . Veel informatie rkuist bijvoorbeeld de rechter hersenhelft stuurt de bewegingen van de linker lichaamsdelen en vice versa. Informatie uit het linker visuele veld wordt in de rechter hersenhelft verwerkt en vice versa… etc. Hemisferen worden verbonden met =CORPUS CALLOSUM , dikke bundel zenuwbanen in het midden van het brein . via deze bundel kunnen de helften met elkaar samenwerken en communiceren Grijze stof in de hersenen= cellichamen. Wordt zo genoemd vanwege de kleur Witte stof in de hersenen= zenuwuitlopers. Wit vanwege een ‘beschermlaagje’ dat de geleidingssnelheid bevordert… myeline . de zenuwuitloper wordt wit gekleurd door de witte myeline Ventrikels = zijn holtes in de hersenen die met cerebrospinaal vocht (CSF) gevuld zijn. Als deze holtes gevuld zouden zijn met lucht zou de boel ontploffen. Ook in het ruggenmerg loopt wat van dat vocht. Dit vocht beschermt je hersenen tegen klappen en stoten. Op het tentamen zal niet gevraagd worden naar de namen van ventrikels. Kijk op bb voor verschillende afbeeldingen van de hersenen Het sociale brein = wordt gebruikt om de hersengebieden die belangrijk zijn voor het sociaal-emotioneel functioneren aan te geven. Dit zijn de Frontale cortex (DORSOLATERALE PREFRONTALE CORTEX-- DLPFC) / ORBITOFRONTALE CORTEX (OFC) / Insula / amygdala / hippocampus / thalamus / hypothalamus…. Deze gebieden zijn ook functioneel in niet-sociale processen. Omgekeerd kan ook zo zijn dat delen die niet tot het sociale brein gerekend worden toch van belang zijn voor sociale processen Frontale cortex = is van belang voor plannen en controleren van gedrag Dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC)= is een gebied dat heel veel verbindingen heeft met andere hersengebieden, hierdoor kan gedrag nog beter georganiseerd worden…..heeft veel verbindingen met andere hersengebieden. Het is van belang van organisatie en integratie van informatie. Daarnaast is het belangrijk voor doelgericht gedrag en motivatie Orbitofrontale cortex (OFC) = in het boek staat hier ook prefrontal voor…. Dit deel van de hersenen speelt een belangrijke rol bij inhibitie van ongewenst sociaal gedrag. Bijvoorbeeld bij het remmen van agressie. Dit deel onderdrukt impulsen die dus niet gewenst zijn. / Belangrijke (inhibitoire) verbindingen met o.a. limbische structuren Insula = in het Sociale brein! Ligt diep in de cortex / verbindingen tussen corticale gebieden en dieper gelegen structuren / belangrijk voor het integreren van primaire (lichamelijke) sensatie in de bewuste ervaring Amygdala = Ligt in het sociale brein. Wordt ook wel ‘amandelkern’ genoemd, omdat het de vorm heeft van een amandel. Belangrijk voor het fysieke gevoel van emotionele opwinding. Dit is vooral bij angstige emoties actief, maar ook bij blijheid. Medieert emotionele arousal (spanning/opwinding) / belangrijk voor emoties.. met name angst. Hippocampus = In het sociale brein. Lange-termijngeheugen. Thalamus = in het sociale brein. Zorgt voor belangrijke verbindingen met inputsystemen. Alle info die binnenkomt gaat eerst via de thalamus. Hypothalamus = Zorgt voor verbindingen van het brein met hormonale output systemen, zoals het systeem dat stress signalen afscheidt. Er zijn 2 typen cellen = neuronen / gliacellen Glia-cellen = Het zijn verschillende typen cellen met verschillende functies. Één van de functies is het aanleggen van een beschermlaagje myeline door de zogenaamde Schwann-cellen. Ze zijn ook belangrijk voor de structuur van de hersenen en voedsel-en energievoorziening. (‘lijm’ aanwankelijk werden glia slechts gezien als de lijm die neuronen bij elkaar houdt, dit is nu een achterhaald idee. ) Neuronen = zenuwcellen / prikkeloverdracht, ontvangen informatie van andere cellen en versturen informatie naar andere cellen. Zie sheet 29 Neuronen bepalen je herseneactiviteit en zijn betrokken bij wat je denkt en doet. Neuronen bestaan uit = cellichamen (soma) en celkern (nucleus) Celkern (nucleus) = is belangrijk voor de energievoorziening van de neuron. Hij zit echt middenin het neuron Neuron heeft 2 soorten uitlopers = dendrieten / axonen.. er kunnen meerdere dendrieten zijn, maar er kan maar één axon zijn… dus… info komt binnen via de dendrieten, loopt de neuron door, wordt vervoerd door naar de axon. Dendrieten = soort antennes , ze ontvangen binnenkomende informatie . Hierop bevinden zich receptoren. Deze vangen signaalstoffen op die zich hechten aan de receptoren. Axonen = soort zenders, zorgen voor uitgaande informatie . Stuurt informatie met behulp van een laagje myeline. Het eindpunt van een axon is de presynaptische terminal, daar vandaan worden signaalstoffen afgescheiden. Myeline = zijn kleine blokjes om het axon, er is geen aaneengesloten stuk myeline dat de hele axon bedekt. Myeline zorgt ervoor dat signalen sneller verplaatsen. Synaps = signaalstoffen verspreiden zich door de ruimte tussen de neuronen. Neuronen maken namelijk geen direct contact . het is de contactplaats tussen twee (zenuw)cellen Neuronen maken gebruik van bepaalde stoffen = maken gebruik van signaalstoffen. Op dendrieten en het cellichaam bevinden zich receptoren. Door andere neuronen afgescheiden signaalstoffen hechten zich daaraan waardoor er contact plaatsvindt (Ze maken namelijk geen direct contact met receptoren. ) Presynaptische neuron = ZENDER..daar komt informatie vanaf – geeft info Postsynaptische neuron = ONTVANGER ontvangt informatie en geeft deze weer door Prikkeloverdracht 1. Het Rustpotentiaal = De binnenkant van een neuron is in vergelijking met de ruimte erbuiten NEGATIEF geladen. Dit komt door de concentratiegradient. De concentratiegradient is dat er meer positiefgeladen deeltjes buiten dan binnen het neuron zijn. Het rustpotentiaal wordt in stand gehouden door de natirum-kalium pomp concentratiegradient =dat er meer positiefgeladen deeltjes buiten dan binnen het neuron zijn. ( meer Natrium Ionen buiten dan binnen / meer Kalium Ionen binnen dan buiten / Er zijn veel meer Natrium Ionen dan Kalium Ionen deeltjes dus netto zijn er meer positieve deeltjes buiten de cel!! Natrium-kalium pomp = Deze pomp zorgt er eigenlijk voor dat de verdeling Na en Ka blijft zoals hij wil dat hij is, meer Natrium buiten en meer Kalium binnen…………………….In de celwand zitten kanalen die selectief deeltjes doorlaten / Natirum-kalium pomp pompt steeds 3 Natrium Ionen deeltjes de cel uit en 2 Kalium Ionen deeltjes de cel in (het zorgt ervoor dat er meer natirum buiten het neuron is dan kalium binnen) / NB.. kanalen waardoor Natrium Ionen de cel weer in kan zijn gesloten Reden van het rustpotentiaal = het neuron kan snel reageren op binnenkomende informatie (omdat er meer Natrium Ionen buiten dan binnen de cel zijn, willen Natrium Ionen graag de cel in. ) Prikkeloverdracht 2. Actiepotentiaal = het neuron kan snel reageren op binnenkomende informatie (omdat er meer Natrium Ionen buiten dan binnen de cel zijn, willen Natrium Ionen graag de cel in. (Dus als er info binnenkomt, kan de neuron heel snel kanaaltjes openen en natirum naar binnen laten )Dus als Natrium Ionen kanalen geopend worden stromen Natrium Ionen deeltjes snel de cel in. REACTIE IS EEN ELEKTRISCHE STROOM OVER HET AXON … HET ACTIEPOTENTIAAL Vuren = het genereren van een actiepotentiaal Verschillende prikkeloverdrachten = 1. Rustpotentiaal 2. Actiepotentiaal Stap 1. Verandering van het rustpotentiaal = Stimulatie van het Neuron (door signaalstoffen) verandert het rustpotentiaal. (binnen-buiten verschil kan groter worden, hyperpolarisatie, dan vuurt het neuron niet) of (binnen-buitenverschil kan kleiner worden, depolarisatie, het neuron kan dan wel vuren) Hyperpolarisatie = als het verschillen tussen buiten en binnen groter wordt . Het neuron vuurt dan niet Depolarisatie = al het verschil tussen buiten en binnen kleiner wordt. Het neuron kan dan vuren Stap 2. Depolarisatie. = Openen voltage-afhankelijke natrium kanalen. Als voldoende depolarisatie optreedt gaan natriumkanalen open! (omdat het open afhankelijk is van de sterkte van het binnen-buitenverschil spreken we van voltage-afhankelijke kanalen) Natrium Ionen stromen de cel dan in. In de cel ontstaat een positief potentiaal, dat zich over de axon verspreidt… het ACTIEPOTENTIAAL Stap 3. Repolarisatie = Op het hoogtepunt van het actiepotentiaal sluiten de natrium kanalen abrupt. Om weer te kunnen vuren moet de neuron eerst herstellen. Om weer de originele toestand te bereiken, stromen positieve kalium ionen de cel uit. (Kalium is positief geladen, dus uitstroom van kalium maakt neagtiever. K wil de cel uit, omdat er meer K binnen dan buiten de cel is…) De uitstroom van kalium maakt de neuron aan de binnenkant negatiever. Dit heet Repolarisatie Repolarisatie = Het herstellen van het potentiaal Stap 4. Herstel concentratiegradiënt = Na actiepotentiaal is de concentratiegradient veranderd (Meer N binnen de cel en minder K binnen de cel ) Dit concentratiegradient wordt hersteld door de natrium-kalium pomp. Deze pomp pompt N weer naar buiten en K naar binnen Verspreiding van het actiepotentiaal over de axon. Het proces van depolarisatie en repolarisatie herhaalt zich op elk punt van de axon = Als N op een bepaald punt (P1) de cel instromen, wordt dat punt positiever dan het aangrenzende punt (P2)….. Een paar N stromen dan naar P2. Daardoor verandert het potentiaal op P2 en gaan daar de natriumkanalen open. Ondertussen gaan op P1 de natirumkanalen dicht en de kaliumkanalen op. Rol van Myeline in het neuronenproces = Om de geleidingssnelheid van een axon te bevorderen dekt myeline gedeelten van de axon af. Daardoor wordt het proces van depolarisatie en repolarisatie alleen op de onbedekte delen herhaald en slaan ze de bedekte delen over. Deze onbedekte punten heten de KNOPEN VAN RANVIER. Daardoor verspreidt het actiepotentiaal zich sneller Prikkeloverdracht 3 De Synaps = Als het actiepotentiaal bij de terminals aankomt worden daar signaalstoffen afgescheiden. Deze signaalstoffen zijn neurotransmitters. Neurotransmitters verspreiden zich door de ruimte tussen neuronen en hechten zich door de SYNAPTISCHE SPLEET aan de receptoren van postsynaptische neuronen (ontvangers ) Signaalstoffen = neurotransmitters Belangrijkste signaalstoffen/neurotransmitters = Glutamaat / GABA (gamma, amino butyric / acid) / Acetylocholine / mono-aminen Mono-aminen = (bepaald soort neurotransmitter )dopamine, serotonine, adrenaline, noradrenaline Neurotransmissie = door processen die vervolgens plaatsvinden in het postsynaptisch neuron verandert het rustpotentiaal en kan een actiepotentiaal ontstaan. (neurotransmitters worden aangemaakt in het cellichaam en vervoerd naar de terminals om te worden afgescheiden ) Ionotropische effecten = hechting aan de receptor opent ion-kanaal, daardoor verandert het rustpotentiaal direct (neurotransmissie) Metabotropische effecten = hechting aan de receptor zet een serie metabole processen in gang die uiteindelijk het rustpotentiaal veranderen (Neurotransmissie) Hersenactiviteit meten = op verschillende manieren. Single Cell recording = activiteit van 1 of enkele cellen / gemeten mbv elektrode in het brein.. Je maakt dat een opname van de activiteit van een ceel door electroden in te brengen in het brein. Hierdoor wordt het actiepotentiaal van een cel zichtbaar. Deze techniek wordt vooral bij dieren gebruikt. Het is het meten van elektrische hersenactiviteit Elektro-enfalografie =EEG. Activiteit van grotere groepen cellen / gemeten met elektrodes op de hoofdhuid. Magneto-encefalografie (MEG) = gebruik maken van magnetisch veld , door sensoren aan de buitenkant van het hoofd. Dit is gecompliceerder FMRI = Functional magnetic Resonance Imaging… Indirect meten. Het kijkt naar de weg van zuurstofrijkbloed dat naar de hersenen gebracht wordt. PET = positron Emission Tomography . kijkt naar de aanvoer van voedingsstoffen (glucose) naar actieve gebieden, daarvoor wordt gebruik gemaakt van radioactieve tracers die eventueel schadelijk kunnen zijn voor het lichaam Temporele resolutie = de nauwkeurigheid waarmee variatie in hersenactiviteit over tijd kan worden gemeten. Goed bij EEG en MEG Spatiele resolutie = de nauwkeurigheid waarmee hersenactiviteit kan worden gelokaliseerd. Goed bij FMRI en PET. Metingen verschillen in = temporele resolutie / spatiele resolutie/ belasting voor proefpersoon
Ingezonden op 23-09-2017 - 878x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!