Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
NederlandsPCPGoudenEI
› 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
NederlandsPCPGoudenEI
hoofdstuk 2
Jaar 4 (havo/vwo)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
open plekken=plekken in het verhaal die vragen oproepen actief lezen=de manier van lezen op een actievere,nauwkeurige en speurende manier door open plekken spanning=het gevoel dat je krijgt na reeds gebeurtenissen die ervoor zorgen dat je geboeid en betrokken raakt bij een verhaal achterhouden van informatie=niet alles bekend maken wekken van vermoedens=het wekken van onbeantwoorde vragen dwaalsporen=op het verkeerde been worden gezet manipulatietechnieken=gebruik van trucs om iemand te beïnvloeden in een bepaalde richting soorten manipulatietechnieken 3=vooruitwijzing inlassen,vertraging en op een andere verhaallijn overschakelen korte spanningsbogen=als je vrij snel antwoord krijgt lange spanningsbogen=als het antwoord lang op zich laat wachten non-fictie=teksten gebaseerd op de werkelijkheid fictie=teksten die door een schrijver zijn bedacht, niet gebaseerd op de werkelijkheid verbeelding en fantasie=vermogen om je in te leven in situaties of gebeurtenissen in een verhaal autobiografische verhalen=verhalen over het eigen leven werkelijkheid als uitgangspunt=de werkelijkheid realiseren lectuur=fictionele teksten van een lage kwaliteit instelling van de schrijver=de intentie die een schrijver heeft literaire recensenten=professionele lezers die schrijven over wat ze lezen erkenning=het beseffen hoe belangrijk iets is literaire uitgeverijen=uitgeverijen die teksten uitgeven van literair niveau tekstkwaliteit=kwaliteit van een tekst relaties=de verhouding die je hebt met een ander persoon drijfveren=waarom iemand iets wel of niet doet geschiedenis=in tijd op elkaar volgende en met elkaar verbonden gebeurtenissen fabel=chronologisch geordende geschiedenis samenvatten=je vat de geschiedenis samen afwijkende volgorde=de gebeurtenissen staan niet in volgorde zoals ze hebben plaatsgevonden kunstgrepen=een schrijver kiest er bewust voor het verhaal naar zijn hand te zetten sujet=volgorde van gebeurtenissen in het verhaal structuur=manier waarop een verhaal is opgebouwd flashback=een eerdere gebeurtenis komt terug verhaallijn of samenhang=als je een serie gebeurtenissen beschrijft en details weg laat losse structuur=details die vulling aan een verhaal geven hechte structuur=alles wat er gebeurt hangt samen herhaling=steeds terugkomen vooruitwijzing=er wordt vooruitgewezen naar iets dat verderop in het verhaal gaat gebeuren terugverwijzing=er wordt verwezen naar iets dat al is gebeurd in het verhaal samenhang=wat met elkaar te maken heeft bedoeling=reden waarom je iets doet effect kunstgrepen=kunstgrepen met een bedoeling functies flashbacks=info over het verleden van een personage verschaffen en duidelijk maken hoe moeilijk het is voor een personage om los te komen van het verleden verteller=degene die het verhaal verteld perspectief=zicht op gebeurtenissen onbetrouwbaar perspectief=het ikperspectief kan onbetrouwbaar zijn omdat de schrijver je opzettelijk probeert te bedriegen maar hij kan het ook onopzettelijk doen omdat hij in de war is verschillende interpretaties=verschillende mogelijkheden om iets te ervaren verhaallaag=laag waarin de gebeurtenissen, de structuur en de personages zich bevinden betekenislaag=laag die je verteld wat er met een verhaal bedoeld wordt thematische laag=betekenislaag 5 schrijfdoelen=amuseren, informeren, opiniëren, overtuigen en activeren Amuseren=lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen Opiniëren=lezers de gelegenheid geven zich een mening te vormen over een onderwerp Overtuigen=lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening Activeren=lezers aanzetten om iets te gaan doen Informeren wordt ook wel…. Genoemd=uiteenzetting Voor en nadelen komen meestal voor in …=opiniërende tekst Overtuigen wordt ook wel …….=betoog Schrijfdoel ‘informeren’ tekstsoorten=handleiding,uiteenzetting of nieuwsbericht Schrijfdoel ‘opiniëren’ tekstsoorten=beschouwing, recensie of verslag Schrijfdoel ‘overtuigen’ tekstsoorten=betoog,column of ingezonden brief Schrijfdoel ‘activeren’ tekstsoorten=reclamefolder, advertentie of flyer Aan welke 6 dingen kun je zien voor wie een tekst bedoeld is?=onderwerp,inhoud,bron,taalgebruik,toon en lay out Inhoudelijke kenmerken inleiding=aandacht trekken van de lezer, onderwerp van tekst en opbouw tekst 2 typografische kenmerken=witregels scheiden inleiding van middenstuk en inleiding is gecursiveerd of vetgedrukt 2 kenmerken middenstuk=structurerende zinnen en alineaverbanden en signaalwoorden 2 typografische kenmerken middenstuk=witregels geven scheidingen tussen deelonderwerpen aan, tussenkoppen boven deelonderwerpen of Inhoudelijke kenmerken slot=conclusie of samenvatting 2 typografische kenmerken slot=extra witregel na het middenstuk Argumentatiestructuur=stelling of standpunt,argumenten voor stelling of tegenargumenten, herhaling stelling of beantwoording vraag aspectenstructuur=onderwerp, diverse aspecten van het onderwerp,samenvatting probleem/oplossingstructuur=probleem,gevolgen/oorzaken/oplossing,de beste oplossing verklaringsstructuur=bepaald verschijnsel,kenmerken/voorbeelden/verklaringen/oorzaken, samenvatting verleden/heden/toekomststructuur=onderwerp,situatie vroeger/nu, conclusie of situatie in de toekomst voor en nadelenstructuur=vraag of stelling, voor en nadelen, afweging, conclusie vraag/antwoordstructuur=vraag,antwoord, samenvatting of conclusie kernzin=zin die de hoofdgedachte van een alinea weergeeft standpunt=je geeft je mening ik vind,volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat,dus, daarom en kortom zijn signaalwoorden voor ….=een standpunt 3 soorten standpunten=een positief standpunt, een negatief standpunt en een standpunt van twijfel argumenten gebruik je om …=je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen objectief argument=argument is een feitelijke uitspraak subjectieve argument=niet feitelijk argument verschillende soorten argumenten (7)=feiten,onderzoek/wetenschap,normen en waarden, vermoedens,geloof/overtuiging, gezag/autoriteit en nut redenering=geheel van argumenten en standpunt verschillende soorten redeneringen,gebasseerd op…=oorzaak/gevolg, overeenkomst,voorbeelden,voor/nadelen en kenmerk of eigenschap 4 basisstructuren van argumentatie=enkelvoudige argumentatie, meervoudige argumentatie, onderschikkende argumentatie, meervoudige onderschikkende argumentatie enkelvoudige argumentatie=als er bij een standpunt maar 1 argument wordt gegeven meervoudige argumentatie=als er bij een standpunt 2 of meerdere argumenten worden gegeven die los van elkaar staan onderschikkende argumentatie=als een gebruikt argument door een ander argument ondersteund meervoudige onderschikkende argumentatie=meerdere onderschikkende argumentatie
Ingezonden op 13-12-2017 - 495x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!