Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Fransplus
› 1
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Fransplus
, deel 1
hoofdstuk 1
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
pailler = 1 stromijt 2 stroschuur remue-ménage = 1 (het) overhoophalen, gerommel, wanorde 2 drukte, bedrijvigheid, rumoer pailler = 1 opvullen met stro 2 van strohulzen voorzien 3 bedekken met stro piller = plunderen, roven le bâton = stok, staf (scheefvaart - kleine mast) le ruisseau = 1 beek, stroompje 2 stroom, stortvloed (ook figuurlijk) 3. (straat)goot le bat-flanc = 1 latierboom 2 tussenschot 3 (houten)brits la hargne = 1 kribbigheid 2 verbetenheid la pudeur = 1 schaamtegevoel 2 kiesheid le parrain = 1 (peet)oom 2 iemand die een schip doopt 3 peetvader 4 iemand die een ander introduceert in een vereniging 5 maffiabaas flamber = 1 vlammen 2 gloeiend heet zijn 3 in vuur en vlam staan 4 grof spelen le maillet = 1 houten hamer 2 hamer 3 strijdhamer resserrer = 1 kleiner maken 2 samentrekken 3 nauwer toehalen replier = 1 (weer) opvouwen 2 terugtrekken la flèche = 1 bijl 2 hatelijkheid 3 spits le cageot = 1 kratje 2 foeilelijk grietje houspiller = 1 afbekken 2 mishandelen dodeliner = zachtjes heen en weer bewegen, schommelen la rouelle = 1 schijf uit de kalsschenkel 2 Jodenster 3 Galische munt 4 schijf 5 metalen gewrichtsstuk ( in een harnas) ronger = 1 knagen aan/op 2 invreten (ook figuurlijk) 3 herkauwen se vautrer = 1 zich wentelen 2 zich geheel overgeven aan 3 onderuit gaan le gaillard = 1 (robuuste) kerel 2 vent 3 plecht, dek ébranler = 1 doen schudden op zijn grondvesten 2 aan het wankelen brengen maugréer = mopperen éteindre = 1 omarmen 2 omvatten 3 vast aanhalen 4 aangrijpen le soupirail = kelderraam se ronger = zich opvreten le brandon = 1 gloeiend stuk hout 2 strofakkel le babil = 1 gebabbel 2 gekwetter la volaille = 1 gevogelte 2 kwetterend vrouwvolk 3 griet 4 deerne le coude = 1 elleboog 2 bocht le tourbillon = 1 wervelwind 2 draaikolk 3 werveling le lévrier = windhond l'oraison (v) = 1 gebed 2 oratie paterne = zoetsappig déferler = 1 breken 2 toestromen 3 losbarsten se crotter = zich besmeuren remuer = 1 bewegen 2 onrustig worden, in actie komen, in opstand komen étrécir = verengen l'hébétude (v) = afgestomptheid 2 afstomping le brodequins = Spaanse laarzen l'aumônière (v) = 1 gordelbeursje 2 aumonière la chair = 1 vlees 2 huid 2 vruchtvlees 4 vlees 5 lichamelijke behoeften la braise = 1 gloeiende koeltjes 2 dovekool 3 poen l'emplette (v) = 1 (het) kopen van en alledaags artikel 2 gekocht voorwerp faire des emplettes = boodschappen doen chuintant = slis- afzeggen = 1 décommander, annuler 2 résilier 3 abandonner à la vase = slib l'anse (v) = 1 handvat 2 inham 3 korfboog 4 lus outater = watteren le salpêtre = 1 (muur)salpeter 2 (kali)salpeter le gant = handschoon surmonter = 1 overwinnen 2 geplaatst zijn op 3 overstijgen 4 vloeren jouvenceau, jouvencelle = jonge knaap/deerne le pouce = 1 duim 2 grote teen 3 (Engelse) duim cloisonné = cloisonné il se peut que = het is mogelijk dat gifler = 1 'n klap om de oren geven 2 een klap in 't gezicht geven (figuurlijk) 3 geselen, striemen (figuurlijk) le chêne = 1 eik 2 eikenhout agrafer = 1 dichthaken 2 aan elkaar nieten 3 aanschieten 4 bij z'n kladden grijpen le fagot = 1 (takken)bos enfoncer = 1 wegzinken 2 bezwaren la niaiserie = simpelheid alangui = kwijnend le rivet = klinknagel le gendre = schoonzoon la voûte = 1 gewelf 2 gedeelte van de achtersteven boven het roer moirer = 1 weerschijn geven aan 2 moireren le sceau = 1 zegel 2 stempel 3 zegelbewaarderschap verdâtre = groenachtig, groenig incandescent = 1 (wit)gloeiend 2 oververhit (figuurlijk) les fers = 1 ijzers 2 boeien la garde = 1 hoer 2 rotwijf la crotte = keutel la fiole = 1 flesje 2 smoel cracher = 1 spuwen 2 spetteren 3 knetteren 4 dokken le plancher = 1 vloer 2 minimumpeil 3 bodem le menton = kin apposer = aanslaan le matois, la matoise = doortrapt iemand fieffé = 1 drommels groot 2 aarts- la louange = lof chamailleur, chamailleuse = kibbelaar(ster) fendu = 1 gespleten le fenouil = 1 venkel 2 vennenkool mander = 1 ontbieden 2 bevelen 3 melden le neveau = 1 neef 2 kleinzoon lézarder = 1 zich lekker in het zonnetje koesteren l'avanie (v) = vernedering le rossignol = 1 nachtegaal 2 loper 3 winkeldochter 3 bootsmansfluitje lever = 1 rijzen (van deeg) 2 ontkomen 3 de kaarten ophalen ressentir = 1 (ge)voelen 2 erkennen le fracas = 1 leven 2 verpletterend succes l'émincé (m) = dunne plakje talonner = 1 met de koel over de grond schuren 2 met het achterstuk op de grond stoten 3 een hakje geven 4 aanlopen maux = mv van mal l'emplâtre (m) = 1 pleister 2 plakkertje 3 zwaar eten juché = hoog gelegen pister = volgen zonnig = ensoleillé, radieux
Ingezonden op 02-02-2018 - 603x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!