Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Duits examenwoordenschat6V

1 blz. 1-3-5-7

Jaar 6

(sich) beziehen auf= betrekking hebben op
(sich) erholen/ Erholung= recreatie
(sich) irrin/ der Irrtum= (zich) vergissen, de vergissing
(sich) unterhalten, Unterhaltung= gesprek, ook: vermaak
(sich) verfahren= verdwalen met de auto
verfahren= omgaan met (iets)
das Verfahren= de methode, het proces
(sich) zeigen= laten zien, blijken
(un)durchschaubar= ondoorgrondbaar
(un)vorhersehbar= onvoorzienbaar
schlägt aufs Gemüt= beïnvloedt je gemoedstoestand
'rein/'raus/'hoch/'rauf= naar binnen, buiten, boven
'ruim/herum= zonder doel/ rond (lopen,slenteren, hangen
hat/ hatte es in sich= is/was pittig
macht sich nichts/ etwas daraus/ draus= trekt zich er niet van aan/ daaruit eruit
wirkt sich aus= heeft zijn uitwerkingen/ heeft effect
ab und an/ ab und zu= zo nu en dan/ af en toe
aber= maar
Abitur (o)= vwo-eindexamen
ablehnen= afslaan, afkeuren
abnehmen= afnemen/ afvallen
Abneigung= afkeer
Absatz= alinea
Abschnitt= fragment, stuk
Absicht, absichtlich= opzet, plan
ähnlich= soortgelijk
Akte(n)= aktes, documenten
allerdings= echter
Alter= leeftijd
Ambiente= sfeer
angeblich= zogenaamd
(un)angefochten= onbetwist
außer= behalve
außerhalb= buiten
ausstatten mit= voorzien van
Auswahl= keuze
Azubi (Auszubildende(r))= een jongere in opleiding
bald= spoedig, binnekort
beabsichtigen= (iets) van plan zijn
beachten= in acht nemen
Bedarf= benodigdheden, behoefte
bedeuten= betekenen
Bedingung= voorwaarde
bedrohlich/ bedrohen/ Drohung= bedreigen(d)
Bedürfnis= behoefte
beeindrucken= indruk maken
beeinflussen= beïnvloeden
beeinträchtigen= belemmeren
befähigen= in staat stellen
Befürchtung, befürchten= vrees, vrezen
begeistert, Begeisterung= enthousiast, -me
Begriff= begrip
begründen= argumenteren
Begründung= motivering, onderbouwing
behaupten/ Behauptung= beweren
Behörden/ behördlich= overheidsinstantie
beinhalten/ enthalten= bevatten
beispielsweise= bijvoorbeeld
Beistand, beistehen= steun, support
belästigen/ Belästigung= lastig vallen
bemerken/ bemerkt= waarnemen, opmerken
Bemerkung= opmerking
Benehmen (o), sich benehmen= gedrag, zich gedragen
benötigen (brauchen)= nodig hebben
benutzen= gebruiken
beobachten= observeren, constateren
Bundes-= Bonds-
beziehungsweise (bzw.)= respectievelijk
daheim= thuis, waar je vandaan komt
daher= daarom, vandaar
damals= toen
damit= met als doel dat, zodat
darstellen= iets voorstellen, uitbeelden
Daten (mv)= gegevens
dazu= erbij
demnach= dientengevolge, volgens dit
demnächst= binnenkort
denn= want, dan
dennoch= maar toch/ toch
derartig= zodanig
derzeit= tegenwoordig, huidig
deshalb= derhalve, daarom
des weiteren= verder, bovendien
diejenige/ derjenige= degene
draußen/ drinnen/ drin(nen)= buiten/ binnen
drittens= ten derde
drohen= dreigen
durchaus= kan best, best mogelijk, waarschijnlijk
ehe (bevor)= voordat
Ehe= huwelijk
eignen/ sich eignen= geschikt zijn
ein Geschäft führen= een zaak runnen
ein gutes Leben führen= een goed leven lijden
einfach/ Vereinfachung/ vereinfachen= vereenvoudigen
einfallen, eingefallen= te binnen schieten
einige= enkele
einschränken/ Einschränkung= beperken
einst= ooit
eintreffen= arriveren
eintreten= waar worden, gebeuren
erstens= ten eerste
erwarten/ Erwartung= verwachten
erwerben= aanschaffen, verkrijgen
erzeugen, Erzeugnis (o)= produceren, maken
Erziehung, erziehen= opvoeding, opvoeden
erzielen= bereiken, behalen
Es geht zur Sache= Het gaat er heftig aan toe
es gibt, es gab, es hat gegeben= er is/ er zijn
es sei denn= tenzij
Es stellte sich heraus= Het bleek dat
Es wird hell(er)= licht(er)
etliche= een groot aantal van/ veel
etwa= ongeveer, bijvoorbeeld
fähig/ befähigen= kundig, bekwaam/ instaat stellen
Fähigkeit= vaardigheid
fällig= opeisbaar
falls= indien, in het geval dat
fast= bijna
fehlen= ontbreken, afwezig zijn
Fehler= fout, mankement
fördern= steunen, subsidiëren
Forderung/ fordern= eis, eisen
Forschung, Forscher, forschen= onderzoek
fragwürdig= twijfelachtig
freimütig= heel open
Frist (langfristig, kurzfristig)= termijn
Frühling (sanfang)= voorjaar
Führung, führen= leiding, leiden
fündig werden= iets vinden
ganz anders= heel anders
gar nicht= helemaal niet/ volstrekt niet
gar zu gern= al te graag
Gastronomie= horeca
Gatte/ Gattin= echtpartner

Ingezonden op 09-02-2018 - 376x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 27-02-2018.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

Duits examenwoordenschat6V

1 blz. 1-3-5-7