Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Paradoxen
› 2 College 2
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Paradoxen
2 College 2
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Leg uit wat het principe van ex falso sequitur quodlibet in houdt en waarom dit principe volgt uit het definitie van geldigheid die in het college besproken is. = Dit betekent: ‘uit het ongerijmde volgt wat je maar wilt’. Het is een bewijsregel uit de logica. Het ongerijmde betekent dat iets niet met elkaar rijmt, dus tegenstrijdig is. Dit kan een bewering op een aantal beweringen samen zijn. Bijvoorbeeld wanneer premisse één premisse twee tegenspreekt: P en ¬P. Je kunt niet zeggen dat beide waar zijn, want dan ontstaat er een contradictie (tegenstrijdigheid). Er is hier dus geen enkel geval waarbij alle premissen waar zijn en de conclusie onwaar is, want er zal nooit een geval zijn waarbij alle premissen waar zijn. Het kan namelijk nooit niet en wel regenen tegelijk. Deze redenering is daarom geldig. Dat klinkt wat tegenintuïtief. Dat komt omdat geldigheid niets te maken heeft met de inhoud van de redenering, maar met de logische structuur. Neem de volgende twee zinnen: (i) Zin(ii) is waar. (ii) Zin(i) is onwaar. a. Laat zien dat als zin (i) waar is, je moet concluderen dat zin (i) onwaar is. = Als zin 1 waar is, betekent dit dat zin 2 waar is. Maar als zin 2 waar is, is zin 1 onwaar. Dan zeg je dat het onwaar is dat zin 2 waar is, dus is zin 2 onwaar. Als zin 2 onwaar is, is het onwaar dat zin 1 onwaar is, die is dan dus weer waar, maar als zin 1 waar is… En zo kun je steeds maar rond blijven gaan. In beginsel is het zo dat wanneer je concludeert dat zin 1 waar is, het waar is dan zin 1 onwaar is. Neem de volgende twee zinnen: (i) Zin(ii) is waar. (ii) Zin(i) is onwaar. b. Laat zien dat als zin(i) onwaar is, je moet concluderen dat zin(i) waar is. = Als zin 1 onwaar is, betekent dit dat het onwaar is dat zin 1 onwaar is, dus is zin 1 waar. Hierbij krijg je dezelfde redenering als hierboven, die niet meer ophoudt. Voor deze redenering was het nodig om het equivalentie-teken te gebruiken. (Wij hebben dit met logica niet toegepast in het maken van afleidingen.) Dit is het pijltje dat beide kanten op wijst en de werking is ook beide kanten op. Ze zijn noodzakelijk voor elkaar. Als zin 1 waar is, moet zin 2 waar zijn en dit is ook noodzakelijk voor zin 1 om waar te zijn. Dus vandaar A als dan en slechts dan als B. En B als dan en slechts dan als niet A. Wanneer je niet A aanneemt, is B waar, want deze twee zijn noodzakelijk van elkaar. Hetzelfde geldt voor A. A en B zijn volgens de eerste assumptie noodzakelijk voor elkaar. Vandaar dat je A krijgt wanneer je niet A aanneemt. Dan kun je een implicatie introduceren en kom je tot de conclusie als niet A dan A, dus als zin 1 onwaar is, is zin 1 waar. Wat zijn de overeenkomsten tussen de waarheidsparadox en de paradox van Grelling? = Ze gaan beide over taal. Ze spreken in en over een taal. Er zit negatie in. Het begrip ‘waarheid’ of ‘autologisch’ geven geen problemen. Alleen als je er negatie voor zet. Grelling’s paradox gaat over woorden die wel of niet op zichzelf van toepassing zijn. Is een woord op zichzelf van toepassing, dan noemen we dit: ‘autologisch’. Woorden die niet op zichzelf van toepassing zijn noemen we: ‘heterologisch’. De vraag die hij hierbij stelt is: ‘Is ‘heterologisch’ een heterologisch woord?’ Er zijn twee antwoorden mogelijk: 1. Als ‘heterologisch’ autologisch is, dan is het heterologisch, want dan is het weer niet op zichzelf van toepassing. 2. Maar als ‘heterologisch’ heterologisch is, dan is het autologisch want het is dan op zichzelf van toepassing. In beide gevallen is er sprake van tegenstrijdigheid, net zoals bij de eerste vraag. Ook kun je in dit geval door blijven redeneren en je komt er nooit uit. Je kunt blijven zeggen als zin 1 waar is, is zin 2 waar, dus is zin 1 onwaar, waardoor zin 2 onwaar wordt, dat maakt zin 1 weer waar etc. Ook bij deze paradox kun je door blijven gaan: als ‘heterologisch’ heterologisch is, is het autologisch, maar als het autologisch is, is het heterologisch, maar als het heterologisch is, is het autologisch. Je komt er in beide gevallen nooit uit en je kunt oneindig door blijven redeneren in hetzelfde cirkeltje. Bovendien is ‘Heterologisch is autologisch’ waar en tegelijkertijd niet waar wanneer ‘heterologisch is heterologisch’ en andersom. Van wie is de fictieparadox? = Radford 1975. Wat is de fictie paradox (formulering van Radford en de gangbare formulering)? = Radford: 1. We kunnen alleen emotioneel worden geraakt door bestaande toestanden en gebeurtenissen. 2. Fictieve toestanden en gebeurtenissen bestaan niet. 3. We worden nooit emotioneel geraakt door fictieve toestanden en gebeurtenissen. NB Nepnieuws raakt ons niet (als we weten dat het nepnieuws is), maar een film of roman wel. Gangbare formulering: 1. We kunnen alleen emotioneel worden geraakt door bestaande toestanden en gebeurtenissen. 2. Fictieve toestanden en gebeurtenissen bestaan niet. 3. We worden soms emotioneel geraakt door fictieve toestanden en gebeurtenissen. 4. Tegenspraak! Wat is de fictie paradox? = Geen heel bekend paradox. Je hebt ook allemaal vormen van taalgebruik die tegen fictie aanzitten. Fictie heeft verschillende verschijningsvormen. De grenzen zijn niet echt duidelijk. Je krijgt een soort van werkelijkheid gepresenteerd die niet werkelijk is. Als je een keuze hebt tussen twee opties, maak je door er een te kiezen de ene werkelijk. Dus door te beschrijven wat een keuze is, ga je het al hebben over alternatieve mogelijkheden. Een theorie is een beschrijving van de werkelijkheid is een mogelijkheid waarvan onderzocht moet worden of het de werkelijkheid is. De fictieparadox heeft te maken met dat fictie emoties bij ons oproept hoewel we weten dat het niet waar is. Oorspronkelijke formulering Radford 1975: 1. We kunnen alleen emotioneel worden geraakt door bestaande toestanden en gebeurtenissen. 2. Fictieve toestanden en gebeurtenissen bestaan niet. 3. We worden nooit emotioneel geraakt door fictieve toestanden en gebeurtenissen. Dit is tegenstrijdig met onze ervaringen bij films of romans. Het gaat om de betekenis van ‘kunnen’. Je kunt het ook anders formuleren: Van conclusie een tegenspraak maken, dan krijg je tegenspraak. Zijn emoties rationeel? Je gebruikt wel emoties om gedrag te rechtvaardigen: we handelen naar onze emoties en zijn daar ook eerlijk in. Er moet een minimum van rationaliteit in onze emoties zitten en in ons, anders waren we nu niet hier. Emoties horen bij het pakket om te overleven. Dat ze af en toe laten afweten is oké, maar dat ze er fundamenteel naast zitten, zou raar zijn, want waarom hebben we ze dan? Rationeel betekent in deze context of het werkt vanuit darwinistisch perspectief. Functioneel zou misschien een beter begrip zijn. Herformulering: 1. Alleen emoties die worden opgeroepen door bestaande toestanden of gebeurtenissen kunnen rationeel zijn. 2. Fictieve toestanden en gebeurtenissen bestaan niet. 3. Emoties die worden opgeroepen door fictieve toestanden of gebeurtenissen zijn irrationeel. Deze conclusie wil je liever niet. Wat is de herformulering van de fictieparadox? = 1. Alleen emoties die worden opgeroepen door bestaande toestanden of gebeurtenissen kunnen rationeel zijn. 2. Fictieve toestanden en gebeurtenissen bestaan niet. 3. Emoties die worden opgeroepen door fictieve toestanden of gebeurtenissen zijn irrationeel. Wat is de paradox van Hume die verwant is met de fictieparadox? = Waarom gaan we naar films of lezen we boeken die slecht aflopen en vinden we het een mooie en positieve ervaring? Het is anders dan leedvermaak. Welke vragen zijn belangrijk bij fictieve dingen? = Wat is de ontologische status van fictieve dingen? Wat zijn ze? Bestaan ze? Als we het over Harry Potter hebben, weten we dat hij niet bestaat, maar hij is toch het object van het gesprek. Hoe zit het met dingen of mensen die er wel geweest zijn, maar nu niet meer? Dat is hetzelfde probleem. Hoe weet je dat er maar één Harry Potter is? Wat zijn emoties? = Emoties hebben fenomenologisch aspect als we door introspectie naar binnen kijken weten we hoe het is om… Je kent het uit eigen ervaring en bij jezelf beter dan bij anderen. Ze beïnvloeden ons gedrag. Emoties zijn verbonden met andere psychologische toestanden met name wat we geloven, wat we denken dat het geval is. Hier ligt al een mogelijke oplossing. Veel emoties hebben een sociaal aspect. Je hebt medelijden met iemand, je bent boos op iemand etc. Ze zijn verbonden met anderen, ze lijken sociale functies te hebben. Daarom lijkt het plausibel dat emoties geselecteerd zijn tijdens evolutie. De meeste emoties zijn intentionele toestanden: het gaat ergens over en dat waar het over gaat, heet intentionele object. Emoties hebben niet alleen betrekking op wat feitelijk het geval is, maar niet-feitelijke dingen hebben er ook mee te maken. Modaal: met andere dan feitelijke zaken. Emoties hebben een modaal karakter: ze zijn geassocieerd met mogelijke toestanden of gebeurtenissen. Welke drie theorieën zijn er over de oorspronkelijke formulering van het fictieparadox? = 1. Thought theory: De premisse: ‘we kunnen alleen emotioneel worden geraakt door bestaande toestanden en gebeurtenissen’ niet correct. We kunnen ook emotioneel geraakt worden door fictieve toestanden. Waarom is dat zo? 2. Illusion theory: de premisse ‘fictieve toestanden bestaan niet’ klopt niet. 3. Pretend theory: de conclusie klopt niet. Emoties die fictie oproept zijn geen emoties. Wat is de illusion theory? = De premisse ‘fictieve toestanden bestaan niet’ klopt niet. Fictie nodigt uit tot “a willing suspension of disbelief.” (Coleridge) We geloven dat wat we zien of waarover we lezen echt bestaat. Dit is minder aannemelijk voor proza dan voor toneel of film. Het is niet in overeenstemming met de fenomenologie van fictie. Fictie roept niet hetzelfde gedrag op als een vergelijkbaar nieuwsbericht (“behavioural disanalogy”). “Geloofwaardigheid” is wel een voorwaarde voor goede fictie, maar slechte fictie (b.v. porno) kan wel degelijk emoties oproepen. Vgl. populariteit van films en sprookjes: Audiences will only accept one piece of magic per movie. It’s The Law. You cannot see aliens from outer space land in a UFO and then be bitten by a vampire and now be both aliens and undead. (Snyder 2005) Als je je met fictie bezig houdt, doe je alsof het wel bestaat. Je ongeloof wordt onderdrukt en je denkt even dat het wel bestaat. Tijdens het lezen geloven we dat het echt bestaat. Op dat moment valt het onderscheid tussen fictie en realiteit weg. Voor sommige genres en media is dat plausibeler dan voor anderen. Als je in een film gezogen wordt, zit er wat in. Maar hoe vaak komt het voor dat we echt vergeten we te maken hebben met fictie. Bij een boek is dat minder plausibel. Er zit iets in, maar over het geheel genomen lijkt het niet in overeenstemming te zijn met hoe wij fictie ervaren. Een ander punt is dat als dat zo zou zijn is dat als je fictie hebt of een nieuwsbericht met dezelfde inhoud dat ze dezelfde reactie moeten geven. Maar de reacties zijn anders. De ervaring is niet hetzelfde, dis het onderscheid valt niet weg. Het komt zelden voor dat fictie wordt verward met werkelijkheid. We weten vaak wel dat het fictie is. Dichtbij en veraf moet je mee uitkijken in terminologie. Is een factor, maar niet de enige. We vinden iets vaak goed, omdat het geloofwaardig is, maar ook ongeloofwaardige films kunnen emoties oproepen. Dus geloofwaardigheid kan ook niet de enige factor zijn. Geloofwaardigheid is wel een factor. Er is onderzoek gedaan naar de populariteit van sprookjes. Ze hebben heel veel (ook onbekende) sprookjes verzameld. Ze hebben gekeken naar hoeveel assumpties ze maken. De sprookjes die het dichtst bij de werkelijkheid zitten doen het het best. Zo werkt het niet om te veel onwaarheden op te stapelen. Alien en vampier is genoeg apart, maar het moet niet samen komen. Wat is de pretend theory? = De conclusie klopt niet. Emoties die fictie oproept zijn geen emoties. De emoties die fictie oproept zijn slechts “quasi-emoties”. The child flees, screaming, to the next room. But he unhesitatingly comes back for more. He is perfectly aware that his father is only “playing”, that the whole thing is “just a game”, and that only make-believedly is there a vicious monster after him. He is not really afraid. Charles believes (he knows) that make-believedly the green slime [on the screen] is bearing down on him and he is in danger of being destroyed by it. His quasi-fear results from this belief. (Walton 1978: 13-14) Als we slechts doen alsof, waarom hebben we dan niet meer controle over onze quasi-emoties? Fenomenologie: we kunnen toch echt bang, depressief of opgewonden worden door de verhalen die we lezen of de films die we zien? Emoties bij fictie zijn niet echt en niet dezelfde emoties als die de werkelijkheid oproepen. Hij vergelijkt het met kinderen die wegrennen voor iemand die een monster speelt en dan weer terugkomen voor dezelfde ervaring. Er is ook plezier. De aard van de emotie in fictie is doorgaans niet hetzelfde als de werkelijkheid. Het is doorgaans zwakker. Als we doen alsof we die emoties hebben, waarom doen we dat? Waarom geven we daaraan toe? Is het wel waar dat die emoties niet echt zijn? He is een ding om te zeggen dat ze anders of zwakker zijn, maar heel wat om te zeggen dat ze niet echt zijn. Wat is de thought theory? = De premisse: ‘we kunnen alleen emotioneel worden geraakt door bestaande toestanden en gebeurtenissen’ niet correct. We kunnen ook emotioneel geraakt worden door fictieve toestanden. Waarom is dat zo? We worden niet alleen emotioneel geraakt door toestanden en gebeurtenissen waarvan we geloven dat ze bestaan, maar meer in het algemeen door toestanden en gebeurtenissen die we ons voorstellen. “We are saddened, but how can we be? What are we sad about? How can we feel genuinely and involuntarily sad, and weep, as we do knowing as we do that no one has suffered or died?” (Radford 1977: 77) ∼ Ontologie van niet-bestaande entiteiten Voorstellingen roepen lang niet altijd emoties op. Doet de vorm ertoe? Is het rationeel om geëmotioneerd te raken door niet-bestaande toestanden of gebeurtenissen? De thought theory accepteert de 1e premisse van de fictieparadox niet. Alleen al het feit dat we ons dingen voorstellen zorgt er voor dat we positieve of negatieve emoties hebben. Radford, uitvinder van de fictieparadox, is het hier niet mee eens. Wat is het nut om emoties te ervaren bij een voorstelling, wat dat wat we ons voorstellen bestaat niet. Wat is nou de inhoud van een voorstelling waarvan we weten dat die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Bij fake nieuws of fictie roept het andere emoties op. Van welke voorstellingen raken we geëmotioneerd en van welke niet? I hoeverre is het rationeel/functioneel da we ons zo gedragen? Dit zijn problemen van deze theorie. Volgens docent is het vanuit evolutionair oogpunt huist heel handig om zo gebouwd te zijn. Voorbeeld mannetjes en vrouwtjes gorilla. Ze raken opgewonden van elkaar en dat doen ze aan de hand van een voorspelling van realiteit die mogelijk maar nog niet werkelijk is: seks. En dit is noodzakelijk voor overleven van de soort. Ander voorbeeld: eten. Aangetrokken worden tot bepaalde geuren, smaken, kleuren. Eten dat goed smaakt voor ons is over het algemeen ook goed en niet giftig (kijk maar naar andere diersoorten). Walging of afkeer van eten wat verkeerd smaakt, ruikt, etc. heeft ook betrekking op wat je mogelijk mee kan doen: opeten. En dat doe je maar niet. Of voorstellen wat je morgen gaat doen, bijv. van de kerk afspringen. De negatieve emotie die je daar van krijgt weerhoudt je er veel sterker van dan een rationele overweging. Deze emoties hebben een positief effect op onze overlevingskans. Ook als het om voorspellingen gaat. We raken niet geëmotioneerd van de dingen zoals ze zijn, maar van voorspellingen die we maken. Ongeacht of ze in overeenstemming met de werkelijkheid zijn. Begeren staat ook altijd op iets wat je wil, maar niet hebt en is fictief. Er is veel meer fictief dan je zou denken. Wat is een terugkerend probleem bij de fictieparadox? = Waarom reageren we anders op fictie dan op nepnieuws? Daar is nog geen duidelijk oplossing. Deen van de theorieën is het hele verhaal, maar de docent vindt de thought theory het beste.
Ingezonden op 30-03-2018 - 617x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!