Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Antieke en moderne retorica
› 4 College 4
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Antieke en moderne retorica
4 College 4
Jaar 2 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Waaruit bestaat de standpuntbepaling van de juridische redevoering? = Alles: maatschappelijk en niet-maatschappelijk. Maatschappelijk: hypothese (bepaald) en these (onbepaald). Hypothese: status rationales (zaak) en status legales (wet). Waaruit bestaat status legales? = 1. Letter: letterlijk in de tekst. Geest: wat is er bedoeld? Aanklagers beroepen zich vaak op de letter van de wet. 2. Strijdige wetten. Bijv. Europees met nationaal. Vroeger was er veel meer strijdigheid, omdat het presidentiële wetten waren. Geen hogere instantie, in het debat besloten. Veel wetten gemaakt zonder goed te kijken. 3. Ambiguïteit: Latijn is een taal van weinig woorden en je hoeft het onderwerp niet in de zin te noemen, dus er is veel ambiguïteit. 4. Analogie: misdaad waar nog geen wet voor is. Waaruit bestaat status rationales? = Is iets het geval, gaat het om wat het geval is en hoe je het moet beschrijven.1. Feitelijkheid: bijv. moord. Ontkennen is het sterkst. 2. Definitie: Als dat niet kan, zeggen dat het geen moord was: aan de definitie schroeven. 3. Hoedanigheid: vergelijking: bijv. wie is er het ergst aan toe. Dus moest gebeuren, want bijv. mensheid wordt er beter van. Uitlokking was in de oudheid zelfverdediging en dat mocht toen een stuk verder gaan. Bijv. moeder vermoorden, omdat de moeder de vader vermoord heeft. Dat was toen gerechtvaardigd. Verantwoordelijkheid: handelen onder dwang. In de oudheid kwam je weg als je zei dat het werd opgedragen in een droom. Toegeving: toegeven en om vergiffenis smeken en hopen op genade van de rechters. Met één van deze dingen kwam je weg. Hier zit hiërarchie in. 4. Bevoegdheid: deze rechter mag niet over mij oordelen, want dit is civielrecht of broer slachtoffer. Ontvankelijkheid. Waaruit bestaat het standpunt van de politieke redevoering in de klassieke retorica? = Strijdpunt gaat over zaak of over wet. Antiek is iets mogelijk of noodzakelijk. Men vond het oninteressant, want dan doe je het gewoon wel of niet. Nuttig, veilig, voordelig, gemakkelijk vonden ze interessanter om over te praten. Senator kwam er niet voor uit dat hij dit belangrijk vond. Dit was om het volk te overtuigen. De senator ging het er om of het eervol was. Je hoeft alleen maar een van deze dingen aan te tonen dat het niet klopt en dan heb je het. Dus je hoeft niet het probleem of schuld te ontkennen. Maar bijv. dan krijgen we geen stemmen. Waaruit bestaat het standpunt van de politieke redevoering in de moderne retorica? = Ill: probleem, Blame: waar je iemand de schuld van geeft. Cure: middel om het op te lossen. Cost: bewijzen dat dat middel effect heeft en beter werkt dan het andere. Welke drie overtuigingsmiddelen zijn er? = Logos, ethos en pathos. Wat is logos? = Argumentatie. Wat is ethos? = Persoon: spreker en tegenpartij. Je karakter, opvattingen, daden of leefwijze. Waarui anderen je vertrouwen of niet. De keuzes die iemand maakt. Je vertrouwt mensen volgens Aristoteles als ze oordeelkundig, deugdzaam (eerlijk) en betrokken zijn. De Romeinen wilden de karaktereigenschappen inschikkelijk, welwillend, zachtaardig, loyaal, dankbaar, onbaatzuchtig. Voor de Grieken kwam ethos uit de redenering zelf. Bij de Romeinen nam je het al mee, want je reputatie en afkomst telden mee. Tegenstanders over laten komen als mensen met slechte eigenschappen. Wat is pathos? = Opwekken van emoties. Handboeken hebben het over negatieve emoties. In de praktijk is het met name haat, want dat is makkelijker. Je kunt mensen makkelijker overtuigen als je ze boos maakt op de tegenstander. Hiervoor hadden ze in de oudheid handboeken. Zo hadden ze adviezen om woede op te wekken. Loci communes: de plaatsen waar argumenten te vinden zijn. Wat zijn de Loci Communes? = De eerste locus: hoe zeer iets een punt was voor een autoriteit. De tweede locus: misbruik macht. De derde locus: slecht voorbeeld doet slecht volgen. De vierde locus: mensen wachten in spanning het besluit af om te weten wat zij zelf in een dergelijk geval zouden mogen. De vijfde locus: het verkeerde oordeel kan hier niet meer worden gecorrigeerd, het heeft onherstelbare schade aangericht. De zesde locus: de dader heeft opzettelijk, te kwader trouw gehandeld. De zevende locus: we winden ons op over daden waarvan we zeggen dat ze walgelijk zijn, wreed, misdadig, dictatoriaal, gepleegd met geweld, met machtsmisbruik, of door corruptie. De achtste locus: daad was gruwelijk, zelfs beesten zouden zich er niet toe verlagen, de slachtoffers waren onschuldig. De negende locus: vergelijking met lichtere vergrijpen die wel bestraft zijn. De tiende locus: de misdaad zo levendig beschrijven dat het publiek zich er persoonlijk bij aanwezig acht. De elfde locus: het paste niemand minder om dit te doen dan de dader. De twaalfde locus: zoiets ergs als dit is nog nooit iemand overkomen. De dertiende locus: de daad is niet alleen onrechtvaardig, maar getuigd ook van minachting en arrogantie. De veertiende locus: het publiek moet zich voorstellen dan eigen dierbare het slachtoffer zijn. De vijftiende locus: zelfs onze vijanden vinden dat wij dit niet hebben verdient. Wat zijn de specifieke argumentatiesoorten volgens Breat? = 1. Waarschijnlijk: tekens: aanwijzingen hebben voor iets: een vaststaand feit en daar koppen je een vermoedelijk feit aan. In andere gevallen is er helemaal geen noodzakelijk verband. Bijv. als je koorts hebt, ben je vaak benauwd, maar dit hoeft niet andersom: Aristoteles. Als er een misdaad is geweest en iemand rent weg, dan denk je dat diegene de dader is, maar er kan ook gevaar zijn. Causaliteit. Dit wordt in rechtszaken veel gebruikt. Ook met andere dingen. 2. Waardeoordelen: involutief of op grond van bepaalde vooronderstelde gevolgen. Je hebt ook argumenten die je in alle zaken kan gebruiken. Wat is een inductieredenering? = Je kunt iets zeggen over alle gevallen maar dat die je niet in retorica. Wat is analogie? = van een bijzonder geval naar een ander bijzonder geval. Wat is generalisatie? = Vanuit meer specifiekere/bijzondere gevallen naar een algemeen geval. Wanneer is inductie makkelijk? = Bij een publiek dat snel te overtuigen is, maar niet bij een kritisch publiek. Waarover gaat de redevoering Cicero tegen Catalina? = Cicero is conservatief en Catalina is het tegenovergestelde en komt op voor het volk. Veel geschiedschrijvers aan de kant van Cicero. Catalina wilde leider worden, maar kon niet vanwege aanklachten van afpersingen in provincies waar hij bewind voerde. Wanneer het eindelijk lukt om kandidaat te worden, wordt hij verslagen door Cicero. Hij ging door. Hij wilde dat alle arme mensen hun schulden kwijt zouden zijn. Leger buiten Rome om in Rome de macht te grijpen. Cicero had het in de gaten. Verkiezingen gingen niet door. Anonieme brief dat Catalina het senaat wilde uitmoorden. Niet genoeg bewijs. Hij heeft mandaad en ook consulten om in te grijpen. Hij pakte niet door, want Catalina had veel aanhangers ook in het senaat. Hij wist niet wie hij kon vertrouwen. Toen kwam er een brief met de datum van het uitmoorden. Vergaderingen. Daarna aanslag op Cicero en verijdeld. 7-11 de eerste redevoering tegen Catalina om het senaat er van te overtuigen dat er acuut gevaar is. Dit is een politieke redevoering. Er is een samenzwering. Het is bijna een rechtszaak. Heel erg tegen Catalina. Catalina is heel kwaad. Cicero houdt ook een redevoering tegen het Romeinse volk om aan te geven wat het probleem is. Allobrogen (Germaanse) waren in Rome aanwezig en de aanhangers van Catalina hadden nog wel behoefte aan mensen die konden vechten, want dat konden ze. Germanen laten het op een briefje zetten wat ze er voor krijgen. Om te voorkomen dat ze bekend staan als klikspanen worden ze overvallen en wordt die brief ‘gestolen’. Aan de hand van vergadering moet dan worden besloten wat er met die samenzweerders moet gebeuren. Julius Ceasar wilde ze gevangenschap geven en een ander wilde de doodstraf. Cicero koos voor de doodstraf. Ze werden dezelfde dag gewurgd. Iemand die tegen Cicero zei dat er een wet moest komen dat Romeinse burgers niet zonder proces doodstraf mochten krijgen. Dit was met terugwerkende kracht. Cicero kreeg de doodstraf en ging in ballingschap.
Ingezonden op 14-06-2018 - 1022x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!