Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Theorieën over Media-effecten
› 3 College 3
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Theorieën over Media-effecten
3 College 3
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Hoe kun je het LC4MP beschrijven in vijf stellingen? = 1. Het model beschrijft de werking van informatie in drie soorten geheugen: werkgeheugen, korte termijn geheugen en lange termijn geheugen. En er zijn drie manieren van informatieverwerking: coderen, opslaan en terugvinden. 2. Arausal capaciteit, maar er is een beperkte capaciteit om te verwerken. 3. Toewijzing van bronnen (RA) automatisch of gecontroleerd. 4. RA – RR is de kwaliteit van informatieverwerking. 5. Kenmerken van de boodschap beïnvloeden de hoeveelheid boodschappen die je toewijst (RA) maar ook hoeveel het kost om de boodschap te verwerken (RR). (Tekening pp). Hoe weet je of iets positief of negatief uitpakt? = Daarvoor heb je onderzoek nodig en daarvoor heb je meetinstrumenten nodig. Enkele meetinstrumenten: Orienting Response: metning is kortstondige verlaging van de hartslag. Arausal: meting is huidgeleiding (fysiologisch). Het kan ook met pictogrammen, dan moeten mensen zelf inschatten. Terugvinden/opslag: meting is vrije/geholpen herinnering. Bij een geholpen herinnering geef je een hint. Als je bij vrije herinnering scoort heb je niet alleen goed gecodeerd, maar ook verbonden aan een andere herinnering. Codering: meting is herkenning. Het zit wel ergens in je geheugen. Je hebt het gecodeerd, maar je hebt nauwelijks verbindingen gemaakt met al aanwezige informatie. En Recource avaible. Hoe werkt de herkenningstoets via de methode van signaal-detectie? = Bijv. een aantal vagen over heb je dit gezien en dan moet je ‘ja’ of ‘nee’ drukken. Het probleem is dat sommigen heel snel denken dat ze iets gezien hebben en anderen denken het niet snel en willen het zeker weten. Dat kun je oplossen door er neppen in te stoppen. Hoe werkt Resources Avaible? = Hoeveel bronnen mensen beschikbaar hebben om informatie te verwerken, wordt gemeten door dat terwijl mensen dat doen een 2e taak te geven. Bijv. drukken op de knop als je iets hoort. Hoe sneller er gereageerd wordt, hoe meer capaciteit. Ander voorbeeld is een getallenreeks onthouden als tweede taak. De hoeveelheid bronnen die je toewijst en die het kost om informatie te verwerken is hier een probleem. Hoe werkt LC4MP in de praktijk? = Bijvoorbeeld misleidende reclames. Mensen houden zich veel aan de regel: zien is geloven. Mensen nemen dingen klakkeloos voor waar aan. Waarom zou dat zijn? Mensen hebben helemaal de capaciteiten niet om over al dit soort dingen na te denken. In 99 van de 100 gevallen kijk je over misleidende reclames heen. Advertising Clutter: het lijkt alsof onze informatieomgeving steeds meer vol raakt met allerlei advertentieuitingen. Er is een onderzoek gedaan en er bleek een verband te zijn tussen aantal advertenties en hoe goed je ze onthoudt: hoe minder advertenties, hoe meer je onthoudt. Onderzoek was 10 stuks in 5 min. Er zit veel informatie, aandachtstrekkers etc. in. Mensen hebben de capaciteiten niet dit allemaal te herinneren. De advertenties zijn wel gecodeerd, maar heel oppervlakkig. Dit wordt ook wel het cluttereffect genoemd. Waar zou het cluttereffect het sterkt zijn? Als alle advertenties uit dezelfde categorie komen. Waarom? Het lijkt allemaal erg veel op elkaar en daarom is het juist moeilijker te verwerken. Het zit in RA. De taak is moeilijker. Als de lijnen niet evenwijdig aan elkaar lopen, is er sprake van interactie-effect. Effecten kijkdoel? Is de kijken geïnteresseerd in reclames kijken of niet? Televisienieuws: Gunter: mensen kijken ontzettend veel nieuws maar onthouden er teleurstellend weinig van. Uit onderzoek blijkt dat mensen gaten in hun geheugen opvullen. Hoe wordt het basismodel LC4MP uitgebreid? = Het model gaat over bewust informatie verwerken. Het geheugen kan je terughalen met herinneringsvragen en herkenningsvragen. In het boek wordt een onderscheid gemaakt tussen expliciet en impliciet. Expliciet is declaratief geheugen: gevormd door bewuste leerprocessen, terug te vinden informatie uit langetermijn geheugen, en dus informatie waarvan we ons bewust kunnen zijn, kan gedrag beïnvloeden via ons bewustzijn. Impliciet is non-declaratief geheugen: vooral gevormd door onbewuste leerprocessen, niet terug te vinden informatie uit langetermijn geheugen, en dus informatie waarvan we ons niet bewust kunnen zijn, kan gedrag beïnvloeden zonder dat we ons ervan bewust zijn. Onbewuste processen: bijv. leren lopen en fietsen. Eerst kun je het niet en dan gaat het vanzelf. Je leert het niet uit een boek, maar je leert het door het te doen. De informatie zit er wel, maar je kunt het niet terughalen. Je kunt het niet uitleggen. Maar ze kunnen wel jouw gedrag beïnvloeden zonder dat je er van bewust bent. Enkele maten van het impliciete geheugen: de taak bevat geen verwijzing, maar herinnering. Het gaat er niet om of mensen het goed hebben, maar hoe snel ze antwoord geven op die vraag. Bij impliciete geheugen is het niet gecodeerd, bij expliciet geheugen wel. Bij werkgeheugen is het een vrije herinnering. En met de preattentive analyse/processing: zonder toewijzing van cognitieve bronnen. Bij semantische analyse gaat het verder: wat doet het/ wat is de betekenis. Bij de preattentive analyse zijn we ons daar nog niet van bewust. Wat zijn enkele maten van het impliciete geheugen? = De taak bevat geen verwijzing, maar herinnering. Het gaat er niet om of mensen het goed hebben, maar hoe snel ze antwoord geven op die vraag. Bij impliciete geheugen is het niet gecodeerd, bij expliciet geheugen wel. Bij werkgeheugen is het een vrije herinnering. Welk onderscheid wordt er gemaakt bij het geheugen? = Tussen expliciet en impliciet. Expliciet is declaratief geheugen: gevormd door bewuste leerprocessen, terug te vinden informatie uit langetermijn geheugen, en dus informatie waarvan we ons bewust kunnen zijn, kan gedrag beïnvloeden via ons bewustzijn. Impliciet is non-declaratief geheugen: vooral gevormd door onbewuste leerprocessen, niet terug te vinden informatie uit langetermijn geheugen, en dus informatie waarvan we ons niet bewust kunnen zijn, kan gedrag beïnvloeden zonder dat we ons ervan bewust zijn. Onbewuste processen: bijv. leren lopen en fietsen. Eerst kun je het niet en dan gaat het vanzelf. Je leert het niet uit een boek, maar je leert het door het te doen. De informatie zit er wel, maar je kunt het niet terughalen. Je kunt het niet uitleggen. Maar ze kunnen wel jouw gedrag beïnvloeden zonder dat je er van bewust bent. Wat is de preattentive analyse/processing? = Zonder toewijzing van cognitieve bronnen. Bij semantische analyse gaat het verder: wat doet het/ wat is de betekenis. Bij de preattentive analyse zijn we ons daar nog niet van bewust. Wat zijn de effecten van de preattentive analyse? = Effect 1: Matching activation: het heeft met hersenhelften te maken. Links uit rechter hersenhelft visueel en andersom verschillen hersenhelften. Je ziet de plaatjes vluchtig/kort. Als dan de hersenhelft past, dan wordt het preattentief verwerkt. Je rechter hersenhelft is beter in visueel en linker zit het plaatje dus het gaat naar rechts. Hoewel beide hersenhelften in grote lijnen dezelfde functies kunnen vervullen, is er toch enige sprake van specialisatie. Matching activatie: als ene hersenhelft focaal wordt geactiveerd door stimulus die ‘past’ bij die hersenhelft, gaat de andere hersenhelft de nonfocale stimuli pre-attentief verwerken. pre-attentieve verwerking als bijprodukt van focale aandacht . Effect 2: Hedonic Fluency + misattributie: Het is het gemak waarmee stimuli worden verwerkt. (Perceptual fluency is gemak waarmee fysieke eigenschappen van stimuli worden verwerkt en conceptual fluency is het gemak waarmee betekenis aan stimuli wordt gegeven). Het gaat over het gemak waarmee we informatie kunnen verwerken. Onderzoek naar beoordelingen van merken in een high fluency: makkelijk waar te nemen, low fluency: moeilijker waar te nemen. De mekren met hight fluency werden beter beoordeeld, terwijl de producten hetzelfde zijn. Dat heeft met twee dingen te maken: Fluency effect: verwerken gaat prettig en dat prettige gevoel associeer je met het merk. Dat is ten onrechte want het heeft er niets meer te maken. Dit is misattribution. Maar het is logisch, want waar zou je het anders aan toeschrijven? Andersom geldt het ook als de verwerking niet prettig is. Als het omgekeerd is, is die preattitude er niet, dus beoordeel je het minder positief.
Ingezonden op 23-10-2018 - 987x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!