Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
onregelmatigewerkwoordenengels
› 0 alle engelse onregelmatige werkwoorden 1-125
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
onregelmatigewerkwoordenengels
, deel 1/1
0 alle engelse onregelmatige werkwoorden 1-125
Jaar 2 (Atheneum)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
1. bet bet bet =wedden 2. let let let =laten; verhuren 3. set set set =zetten; ondergaan(zon) 4. read read read =lezen 5. spread spread spread =verspreiden 6. hit hit hit =slaan 7. split split split =scheiden 8. cut cut cut =snijden 9. put put put =leggen, zetten 10. shut shut shut =sluiten 11. cost cost cost =kosten 12. broadcast broadcast broadcast =uitzenden 13. burst burst burst =barsten 14. hurt hurt hurt =bezeren 15. beat beat beaten =(ver)slaan 16. become became become =worden 17. come came come =komen 18. run ran run =rennen 19. bend bent bent =buigen 20. lend lent lent =(uit)lenen 21. send sent sent =zenden 22. spend spent spent =uitgeven; doorbrengen 23. build built built =bouwen 24. burn burnt burnt =(ver)branden 25. spoil spoilt spoilt =bederven; verwennen 26. deal dealt dealt =handelen 27. dream dreamt dreamt =dromen 28. learn learnt learnt =leren 29. mean meant meant =bedoelen; betekenen 30. hear heard heard =horen 31. bleed bled bled =bloeden 32. breed bred bred =kweken; fokken 33. feed fed fed =(zich) voeden 34. lead led led =leiden 35. meet met met =ontmoeten 36. shoot shot shot =schieten 37. feel felt felt =(zich) voelen 38. creep crept crept =kruipen 39. keep kept kept =houden 40. sleep slept slept =slapen 41. sweep swept swept =vegen 42. weep wept wept =huilen 43. lose lost lost =verliezen 44. smell smelt smelt =ruiken 45. spell spelt spelt =spellen 46. bind bound bound =binden 47. find found found =vinden 48. grind ground ground =malen; slijpen 49. wind wound wound =(op)winden 50. buy bought bought =kopen 51. bring brought brought =brengen 52. fight fought fought =vechten 53. think thought thought =denken 54. catch caught caught =vangen 55. teach taught taught =onderwijzen 56. sit sat sat =zitten 57. spit spat spat =spuwen 58. hold held held =houden 59. get got got =krijgen 60. shine shone shone =schijnen(licht, zon) 61. win won won =winnen 62. dig dug dug =graven 63. spin spun spun =spinnen; ronddraaien 64. cling clung clung =zich vastklemmen 65. sting stung stung =steken; prikken 66. swing swung swung =zwaaien 67. hang hung hung =hangen 68. stick stuck stuck =steken; kleven; plakken 69. strike struck struck =staken; slaan 70. sell sold sold =verkopen 71. tell told told =zeggen; vertellen 72. stand stood stood =staan 73. understand understood understood =begrijpen; verstaan 74. have had had =hebben 75. make made made =maken 76. lay laid laid =leggen 77. pay paid paid =betalen 78. say said said =zeggen 79. bite bit bitten =bijten 80. hide hid hidden =verbergen 81. mow mowed mown =maaien 82. show showed shown =laten zien 83. give gave given =geven 84. forgive forgave forgiven =vergeven 85. drive drove driven =rijden; drijven 86. rise rose risen =opstaan; opgaan; stijgen 87. forbid forbade forbidden =verbieden 88. ride rode ridden =rijden 89. write wrote written =schrijven 90. shake shook shaken =schudden 91. take took taken =nemen 92. fall fell fallen =vallen 93. draw drew drawn =tekenen; trekken 94. blow blew blown =blazen; waaien 95. grow grew grown =groeien 96. know knew known =weten 97. throw threw thrown =gooien, werpen 98. see saw seen =zien 99. eat ate eaten =eten 100. do did done =doen 101. go went gone =gaan 102. (a)wake (a)woke (a)woken =ontwaken; wekken 103. wake woke woke(n) =ontwaken; wekken 104. break broke broken =breken 105. speak spoke spoken =spreken 106. steal stole stolen =stelen 107. bear bore borne =(ver)dragen 108. swear swore sworn =zweren; plechtig beloven 109. tear tore torn =scheuren 110. wear wore worn =dragen (aan het lichaam) 111. choose chose chosen =kiezen 112. freeze froze frozen =(be)vriezen 113. forget forgot forgotten =vergeten 114. begin began begun =beginnen 115. ring rang rung =bellen 116. sing sang sung =zingen 117. drink drank drunk =drinken 118. shrink shrank shrunk =krimpen; terugdeinzen 119. sink sank sunk =zinken 120. swim swam swum =zwemmen 121. leave left left =laten; verlaten 122. flee/fly fled fled =vluchten 123. fly flew flown =vliegen 124. lie lay lain =liggen 125. be was/were been =zijn
Ingezonden op 20-11-2018 - 630x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!