Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Inleiding in de Communicatiewetenschap
› 5 College 5
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Inleiding in de Communicatiewetenschap
5 College 5
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is moral panic? = Het publiek is steeds in paniek bij een nieuw medium dat iedereen het gaat gebruiken en dat mensen verslaafd raken. Dat word moral panic genoemd. Het publiek gelooft nog steeds in de almachtige media, ook al weten we dat de effecten beperkt zijn. Welke drie ontwikkelingen in de sociale wetenschappen leiden tot het perspectief van de beperkte effecten? = De theorieën hebben gemeen dat het op basis van onderzoek is en niet meer alleen theorie en speculeren. 1. Op de eerste plaats was het survey onderzoek. Survey onderzoek is een vragenlijst. Lazersfeld: two-step flow onderzoek. 2. Het tweede is experimenteel onderzoek en experimenteel onderzoek is een andere manier om effecten te onderzoeken. Hovland: attitudeverandering. 3. Dissonantietheorieën: cognitieve dissonantie. Dit is een psychologisch fenomeen dat ook wordt gebruikt in de communicatiewetenschap. Festinger: selectieve processen: hoe je selecteert hoe je media gebruikt en wat je er van onthoudt. Wat is het wetenschappelijke model inductieve benadering? = Je hebt een categorie van theorieën en dat splitst zich uit in theorieën en daar onderzoek naar gedaan. Beide ook pijlen naar maatschappelijk fenomeen. Voor vandaag is het belangrijk dat wat er ontstond in het denken over media-effecten dat men op basis van empirische gegevens zag dat er iets aan de hand was. Dat heet inductieve benadering: bottom up. Deductief is andersom: dat je het meer bij de theorieën houdt. Als je je zo veel baseert op empirische gegevens, dat hoort geel erg bij postpositivistische benadering. Je ziet iets, je observeert iets en dat ga je toetsten. De inductieve benadering start bij empirische observatie en op basis daarvan ontwikkel je een theorie. Wat is een (media)effect? = Een voorbeeld: je kunt iets vaak zien op tv of in de kranten waardoor je denkt dat het normaal is en je een vertekend beeld krijgt van de realiteit. Media geven namelijk vaak een vertekend beeld. Dat is cultivatie theorie: media geven een bepaald beeld van de werkelijkheid en als je dat vaak ziet, krijg je een vertekend beeld. Een voorbeeld is geweld: blootstelling aan geweld zorgt voor gewelddadig gedrag. De meest droge manier om dit in de kaart te brengen: blootstelling aan mediageweld (Leidt tot) gewelddadig gedrag. is beïnvloeden. Dit zijn verschillende soorten variabelen. Hoe heten deze variabelen? Afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Blootstelling aan mediageweld is een onafhankelijke variabele. Gewelddadig gedrag is de afhankelijke variabele, want die is afhankelijk van de ander. Daartussen staat een pijn, dus dat geeft aan dat het een causaal verband is. Die zinnetjes boven het schema op tv noemen we hypothesen. De kern is altijd die twee hokjes en die pijl. Daar wil je alles naar terug kunnen leiden. Een ander media-effect is dat kinderen dik worden van tv kijken. Dan is het effect blootstelling aan reclame voor CRP (onafhankelijke variabele) leidt tot (causaal verband) gewichtstoename (afhankelijke variabele). Er mist wel iets in dit model. Wat zou er missen tussen de hypothese en de zin: consumptie mist, want dat is een belangrijke factor voor waarom het tot gewichtstoename leidt. Dus krijg je: blootstelling aan reclame (onafhankelijke variabele) leidt tot (causaal verband) gewichtstoename (afhankelijke variabele). Wat is de two-step flow theory? = Dit is de start van de Two Step Flow theorie. Ontwikkeld door Paul Lazarsfeld (1901-1976). Hij deed een survey onderzoek tijdens de presidentsverkiezingen van 1940. Hij was de eerste empiricus met dit onderzoek of zoiets. Hij wilde weten wat politieke voorkeur, media gebruik en sociale achtergrond, etc. was. Het was een panel survey: hij nam de vragenlijst meerdere keren af, om effecten over tijd te kunnen zien. Ze vonden verassende dingen en op basis daarvan hebben ze die theorie ontwikkeld. Er zijn verschillende typen kiezers. Ongeveer de helft zijn early deciders: hebben vanaf het begin een idee. Crystallizers: hebben wel een idee, maar dat ontwikkeld zich. Waverers: zwevende stemmers. Converts: mensen die een idee hebben, maar plotseling totaal iets anders stemmen. Er bleek helemaal geen samenhang te zijn met media en wat voor kiezers mensen waren. Dat was de eerste krabber aan het idee van de almachtige media. Ze vonden een nuance. Early deciders zijn al politiek op de hoogte waren en media gebruikte om een idee te vormen en met anderen te delen. Onder andere op basis hiervan werd het idee van The People’s Choice bedacht. Wat is dat? = Ze vonden dat mensen niet informatie zochten die hun mening zou veranderen,m aar die hun mening zou bevestigen. Het stemgedrag had niet te maken met mediagebruik, maar met wat voor type persoon ze waren, man, vrouw, welk milieu, etc. En daar trokken zij de conclusie uit dat er bij verschillende typen kiezers ook verschillende typen mediagebruikers zijn. De mensen die het al heel vroeg wisten en media gebruiken om hun mening te bevestigen en te delen, zij zijn een soort opinieleiders. Want de opinieleiders delen informatie in zo’n sociale groep die dus meer invloed blijke te hebben. De mensen die volgen zijn de opinievolgers. Wat is het two-step flow model of communication? = Information and influence. De informatie van de massamedia komt bij de opinieleiders en dat komt bij de rode bolletjes en dat zijn de opinievolgers. De media bereikt dus niet iedereen direct, maar het loopt vaak indirect. Wat is personal influence (Katz & Lazersfeld, 1955)? = Lazerfeld deed een paar jaar later weer een onderzoek met survey met 800 vrouwen. Hij vroeg of ze wel eens iemand beïnvloed hadden of dat ze wel eens door iemand beïnvloed waren. Hij wilde weten wie die influencers zijn. Hij is van politiek en verkiezingen veranderd naar marktbeleving van vrouwen en of iemand ze heeft beïnvloed. Dat kwam door geld. Hij was geïnteresseerd in theoretische principes en dit keer was de sponsor van damesbladen. Conclusies: die opinieleiders vond hij overal. Het waren niet alleen de rijke vrouwen met status. Het waren wel bepaalde personen: grote mediagebruikers, nieuwsgieriger, naar informatie zoeken en sociaal actiever. Hoe vindt je nou die influencers? Je hebt altijd mensen die meer invloed hebben dan de andere. In 1957 begon Katz die samen met Paul Lazarsfeld dit onderzoek deed. Volgens Katz lagen er drie dimensies ten grondslag aan het opinieleiderschap: 1. Persoonlijkheid (wie men is). 2. Competentie/kennis (wat men weet). 3. Positie binnen een sociaal netwerk (wie men kent). Ben je bijv. een schakel tussen twee netwerken? Het punt is dat er zo veel factoren een rol kunnen spelen die ook nog per context kunnen verschillen dat het altijd goed is om deze drie factoren te kunnen beïnvloeden. Wat is belangrijk bij de theorieën van de beperkte effecten? = De twee interpretaties bij media-effecten zijn indirect. Hier wordt vaak van een indirecte relatie gesproken, maar dat is niet hetzelfde, want dit is een mechanisme dat een effect verklaart en dat is een indirect effect bij mensen. Wat zegt Lazersfeld’s two-step flow theorie? = Influencers hebben vaak een onderschatte invloed op hun volgers. Mediaboodschappen ‘stromen’ vanuit de media via opinieleiders naar opinievolgers. Dit is een veel te kort antwoord als je het zo op het tentamen opschrijft, maar het is wel de kern. Wat is de attitude change theorie van Carl Hovland (1912-1961)? = Wat is een attitude? Een houding hoe je ergens tegenaan kijkt. Een attitudeverandering is een hele belangrijke afhankelijke variabele. Attitude op zich eigenlijk. Het is een evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld (bijv. bevolkingsgroepen, ideeën, politieke partijen, producten). Bij beïnvloeding wordt er meestal over drie soorten attituden gesproken: 1. Cognitief: denken, wat weet je ergens van. 2. Affectief: voelen, wat voel je ergens bij. 3. Conatief: Neiging tot gedrag. Wat is communication en persuasion bij change attitude theorie van Carl Hovland (1912-1961)? = Hovland heeft experimenteel onderzoek naar persuasieve boodschappen gedaan. Bij reclame dat je een product leuker gaat vinden. Dit is experimenteel onderzoek en dat is al heel anders dan survey onderzoek. Met experimenten kun je echt een causaal verband aantonen. Met survey kan dat niet Bij een experiment kun je heel gecontrolleerd een groep mensen blootstellen aan een boodschap en een andere groep niet dan kun je zien wat het effect is van de boodschap. Je kunt mensen ook blootstellen aan verschillende boodschappen. De bobo doll experimenten of zoiets. Je kan variëren in de boodschap, maar ook dat je mensen manipuleert in bijv. de zender betrouwbaarder maken met een witte jas. Met kleine details kun je dat toetsen om te kijken hoe mensen daar op reageren. Media-effect is afhankelijk van: 1. zender: bijv. geloofwaardigheid bron, als witte jas, langzaam praten etc. 2. Boodschap: je kan bijv. eenzijdige boodschap geven, of fear appeals gebruiken, je kan ook de levendigheid vergroten etc. 3. Ontvanger: wat weet een ontvanger is hij alert, aanwezig, nieuwsgierig, opleidingsniveau. Er zijn dus enorm veel factoren die mee kunnen spelen. En deze effecten kunnen met elkaar interacteren. Zo kan een jonge ontvanger ontvankelijker zijn voor beïnvloeding, maar niet als de boodschap heel erg nep is. Wat zijn de generalisaties uit Hovlands onderzoek? = Ook hier wordt van directe en indirecte effecten gesproken, maar het is wel iets anders. Er zijn altijd wel verschillen en ze kunnen het effect verzachten of zoiets. Effecten zelden direct; bijna altijd invloed van individuele en sociale verschillen. Individuele en sociale factoren kunnen media-effecten verzachten, maar ook versterken. Sommige groepen zijn veel ontvankelijker voor media-effecten. Dit zijn vaak jongeren, omdat ze minder ervaren zijn en hun hersens nog niet goed ontwikkeld zijn. De derde keer dat we het over indirecte effecten hebben en op een andere manier: hier hebben we weer een ander schematisch maatschappelijk model. De relatie tussen geweld en media kan twee kanten op gaan en de omgevingsfactoren spelen ook een rol. Dit noemen we een modererende variabele. Factoren zonder boodschap en ontvanger is een modererende variabele en die heeft invloed op de relatie tussen blootstelling aan geweld (onafhankelijke variabele) gewelddadig gedrag (afhankelijke variabele). Wat zegt Hovlands attitude change theorie? = Invloed van media is afhankelijk van meerdere factoren waaronder zonder, media en ontvanger. Media-effect kan afhankelijk zijn van kenmerken van de zender, boodschap en ontvanger. Wat is de dissonantietheorie/selectieve processen van Leon Festinger (1919-1989)? = Hij was een psycholoog, maar hij heeft het wel toegepast op communicatiewetenschap. Cognitieve dissonantie en media: een voorbeeld: primark: een paar jaar geleden was er in het nieuws dat kleding van de primark gemaakt werd door kinderarbeid. Als je het een leuke winkel vindt, maar je vindt dit niet leuk, dan krijg je kortsluiting. En die kortsluiting is cognitieve dissonantie. En je wil daar iets aan doen. Cognitieve dissonantietheorie: (Schema PowerPoint) Als je eigen overtuiging is dat de primark oké is en er komt tegengestelde informatie binnen dat de primark niet oké is, wat doe je dan? Je moet iets doen om dat op te lossen en dat heet dissonantie reductie en daar zijn allerlei technieken voor en de meest simpele zou zijn dat je je eigen overtuiging aanpast. Maar mensen passen meestal de informatie aan die binnenkomt. En dat heet selectieve processen. Daar heb je drie soorten van: 1. Selectieve aandacht: bijv. dat je dit weg klinkt of dat je zoekt naar informatie die past bij je eigen interesses. 2. Selectieve retentie: dat je het gaat vergeten. Mensen zijn geneigd om informatie die past bij attitude te onthouden en de rest te vergeten. 3. Selectieve perceptie: dat je de boodschap anders ziet en kan vervormen. Je maakt er een heel ander verhaal van dan dit is. Daar zijn hele creatieve smoesjes van om de informatie te vervormen. Als je attitude wordt bedreigd, dan wil je het evenwicht herstellen. En heel belangrijk zijn de selectieve processen en daar zijn mensen heel creatief in. Dat is vandaag de dag nog heel belangrijk bij het bestuderen van media-effecten en ook bij mediagebruik. Wat zegt Festingers cognitieve dissonantietheorie? = Als bestaande attitude wordt bedreigd door tegenstrijdige informatie, streeft men naar interne consistentie. Het streven naar interne consistentie leidt tot selectieve processen in mediablootstelling en verwerking. Waarom is two-step flow model belangrijk? = Die two-step flow theorie heeft eigenlijk een hele lijn van onderzoek in gang gezet van hoe media en sociale invloeden met elkaar interacteren en dat is de afgelopen jaren door de komst van social media door elkaar gaan lopen. En dan wordt die two step flow en de theorieën die daarop vervolgd zijn een stuk belangrijker geworden. Later in de cursus komt ook Multi step. Modererende factoren: Valkenburg en Peter zetten in het artikel uiteen wat de factoren kunnen zijn die effecten versterken of verzwakken. Selectieve exposure: waar mensen zich aan blootstellen en waarom zijn deels bepaald door attitudes en cognitieve dissonantie. We noemen de namen van vandaag ook wel fouding fathers van de communicatiewetenschap. Wie worden ook wel the founding fathers van de communicatiewetenschap genoemd? = Lazarsfeld (two-step flow), Hovland (attitudeverandering) en Festinger (Selectieve processen). Beperkte effecten en daarna…? Wat kwam er na de beperkte effecten? = Functionalisme & systeemtheorie. Functionalisme (Robert K. Merton 1910-2003) ging wel uit van beperkte effecten, maar wel naar het grote plaatje kijken. Het was een soort antireactie. Deze theorie is minder gangbaar de dag van vandaag, maar het lijkt alsof hij terug aan het komen is. Waar naar wordt gekeken is daar wat dan in die samenleving met factoren die elkaar beïnvloeden wat de functie van media is daarin. De eerste functies die ze onderscheiden waren in de journalistiek: 1. Surveillance (toezicht). 2. Correlation (duiding verhoudingen in maatschappij). 3. Transmission (doorgeven sociaal-cultureel erfgoed). 4. Entertainment (vermaak). We willen vermaakt worden. Als we de krant lezen is de primaire focus omdat we er zin in hebben. Vandaag de dag wordt 90% van de vrije tijd door media besteed. Bij functionalisme zitten positieve en negatieve kanten aan, want het kan ook disfunctioneel zijn. Het kan ook tegelijkertijd functioneel en disfunctioneel zijn. Bijv. reclame voor kinderen voor ongezonde dingen. Dat is functioneel voor de bedrijven, maar disfunctioneel voor kinderen en ouders. Iets kan op macroniveau of mesoniveau bijv. functioneel zijn, maar op microniveau disfunctioneel. In de schema’s wijst de pijl soms de andere kant op en dat noemen we de feedbacklook. Voor het eerst gaan we zien dat het klassieke model van zender ontvanger niet het enige model is. Zij zien communicatiemodel als een thermostaat. Kun je je voorstellen hoe publiek invloed kan hebben op de zender of de boodschap? Je hebt heel veel interactie met het publiek en dat kun je ook in de massamedia hebben. Bijv. rtl late night had te weinig kijkcijfers toen hebben ze de presentator vervanger en nu zijn de kijkcijfers nog lager. Dat is een voorbeeld van hoe het publiek de zender en de boodschap kan beïnvloeden. Die systeemtheorieën waren we weer een beetje vergeten. Het is zo’n complex systeem van hoe alles zich tot elkaar verhoudt, maar nu is er steeds meer aandacht voor. De computerscience en kunstmatige intelligentie kunnen dit soort moeilijke schema’s ook gaan analyseren wat eerder niet kon.
Ingezonden op 18-01-2019 - 1216x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!