Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Inleiding in de Communicatiewetenschap
› 6 College 6
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Inleiding in de Communicatiewetenschap
6 College 6
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Waar deden Schramm, Lyle & Parker 1961 onderzoek naar? = Naar of er beperkte media-effecten zijn voor kinderen en dat hangt er vanaf. Het vorige college ging over de jaren ’40 en ’50. Waar begon men zich in de jaren ’60 zorgen over te maken? = Over de media-effecten op kinderen: moral panic. Toen was het koude oorlog en communisme en de opkomst van tv was er. Die moral panic heb je heel vaak als er een nieuw medium is dat snel opkomt. De communicatiewetenschap werd altijd beïnvloed door verschillende disciplines en dat werd in de jaren ’60 overgenomen door psychologie. Wat zijn de Bandura’s Bobo doll experimenten? = Volwassene ging zo’n pop slaan en ging weg. Het kind was er bij en toen de volwassene weg was, deed het kind de volwassene na. De kinderen gingen zelfs verder dan volwassenen. (In het filmpje wordt observational learning genoemd). Een sociaal cognitieve theorie die heel belangrijk is. Dit was live. Daarna heeft hij het onderzocht op een scherm en zelfs met tekenfilm dat het dus nep is, heb je effect. Elke keer kwam er uit dat kinderen het na zouden gaan doen. Welk stadium komt er na de almachtige media? = De effecten onderzocht. De media is niet meer almachtig. Toen kwam Limited effects perspective van de vorige keer en nu Challenges to limited effects. Er ontstonden twee dingen: er kwamen psychologen in die gingen na dat er veel invloed is. De tweede beweging was iets met culture over het actieve publiek. Deze week de eerste beweging met sterke mediaeffecten. Waarom is het belangrijk te bedenken wat een kind is? = Als je het wil hebben over media-effecten, moet je bedenken wat een kind is en hoe er over wordt gedacht. Wat zijn de denkbeelden over kinderen in de media? = Wat is een kind? De wet zegt dat iemand tussen de 0 en 18 een kind is, maar er zijn verschillende wetten. Toestemming geven is tot 16 jaar. Een kind is een volwassene in wording: hersenontwikkeling. Hoe werd er tot de 18e eeuw over kinderen gedacht? = Het concept kind bestond niet. Dat was een miniatuurvolwassene. Kinderen waren volwassenen in wording. Als kinderen ouder werden, konden ze helpen en ze waren jouw toekomst. Kinderen gingen heel veel dood, dus je moest er maar niet te veel aan hechten. Dus ze waren meer lastig. Hoe werd er in de 18e en 19e eeuw over kinderen gedacht? = Kinderen waren een entiteit op zich. In het onderwijs hoefden kinderen niet meer volwassen dingen te lezen. Er ontstond kinderliteratuur. Ze wilden kinderen afschermen tegen seksualiteit, nog niet tegen geweld. Heel veel moraliteit. Bij de eerste versie van piet de smeerpoets zie je dat ze toen heel anders dachten over de opvoeding van kinderen. Als je iets doet wat niet mag, dat er dan duimen worden afgeknipt. Bij spelen met lucifers helemaal verbrand en nog een hoopje as was er over. Het was wel een klasse verschil. De kindertijd was alleen voor de rijken. Hoe werd er begin 20e eeuw over kinderen gedacht? = Kindertijd was voor iedereen, want er was leerplicht. En het idee dat kinderen kwetsbaar zijn en tegen meer dan alleen seksualiteit beschermd moesten worden kwam: paradigma van het kwetsbare kind. Kinderen werden voor alles afgeschermd. Van geboorte, seks, geweld, etc. Zelfs geld. Piet de smeerpoets en andere verhaaltjes werden minder heftig. Hoe werd er in de jaren ’60 over kinderen gedacht? = Emancipatie van het kind. Kinderen kunnen wel tegen een stootje. Ze hebben het juist nodig om zich te kunnen vormen: paradigma van het mondige kind. Dat nam extreme vormen aan, zoals niet waarschuwen dat de kachel heet was, maar het de kinderen zelf laten ervaren. En heel veel bloot bij sesamstraat. Hoe wordt er sinds de jaren ’80 tot nu over kinderen gedacht? = Ervaren is goed, maar waarschuwen ook belangrijk. Verschuiving kindertijd: KGOY: kinderen worden eerder volwassen: kids growing older younger. Tweens komt er bij, een leeftijd waarbij kinderen niet meer met poppen spelen. AGYO: tegelijkertijd worden jongeren minder snel volwassen: wonen langer thuis en beginnen later aan kinderen. Welke twee paradigma’s zijn er bij het denken over jeugd en media? = Het paradigma van het kwetsbare kind en het paradigma van het mondige kind. Sommigen vinden dat reclame voor kinderen verboden moet worden, want ze weten niet eens dat de adverteerder ze wil overtuigen. Anderen zeggen dat kinderen juist veel slimmer zijn. We zitten nu meer aan de linker kant. De kinderen lijken mondig, maar dat valt eigenlijk wel mee. Wat is de sociaal cognitieve theorie van Bandura? = Kinderen imiteren het gedrag van de volwassenen, want het zit in de natuur om te observeren en te kopiëren. Dat is hoe wij leren en volwassen worden. Ook wel eigen ervaring, maar vooral observationeel leren. Degene die gedrag uitvoert dat geïmiteerd wordt, noemen we modeling. Het is leren van gedrag door observatie en beloning is niet nodig. (Selectieve perceptie (van de vorige keer) lijkt hier wel op of zoiets. Dit zou een van de processen kunnen zijn). Mensen doen het na zonder straffen of belonen. 1. Observationeel leren/ modeling & imitatie: je hebt aan de ene kant observationeel leren, maar er zijn processen die dit kunnen remmen of versnellen. 2. Inhibitory effects: vertragend/remmend: zoals dat degene die je na zou doen gestraft wordt voor gedrag. 3. Disinhibitory effects: is juist niet remmend. Als er niet gestraft wordt door een volwassene en er geen commentaar wordt gegeven, dan geldt dat als stilzwijgende toestemming. Disinhibitory kun je zien als ondersteunend. Vicarious reïnforcement: plaatsvervangend reïnforcement. Reïnforcement contingencies: waarden aan reïnforecement. Dat kan negatief en positief zijn: een straf of beloning. Social prompting: bijv. gewelddadig gedrag wordt bestraft maar het komt zo veel voor dat het overruled. Dus is er toch kopiegedrag. Vicarious reïnforcement voorbeeld: je hoeft de reïnforcement (beloning of straf) niet zelf te ervaren. Je kunt het ook bij een ander zien gebeuren dat diegene beloond of gestraft wordt. Wat zegt Brandura’s social cognitive theory? = Als je iets in de media ziet, dan ga je dat gedrag nadoen. Het proces van het nadoen, imiteren en modeleren. Dat proces kan versterkt worden of verzwakt door belonen en straffen. Wat zijn factoren die de effecten van geweld in de media kunnen versterken? = Media-inhoud: Wat je tegenhoud is als mensen die geweld plegen in bijv. een serie, dat die worden bestraft, opgepakt. In sommige series wordt het verheerlijkt of een middel om een doel te bereiken. Bijv. Nacros: beide kanten: goed en slecht gebruiken geweld dat word gerechtvaardigd. Hoe realistisch het is, speelt ook mee. Bij een cartoon als Tom en Jerry is er minder effect bijv. Kenmerken publiek: Heeft publiek interesse in geweld? Dan heb je ook selectieve exposure. Kinderen zijn ook gevoeliger er voor dan volwassenen. Zij moeten ook nog normen aanleren. Ze zijn ook nog niet zo in staat te bedenken of het echt is. De hersenen van kinderen zijn ook minder ontwikkeld. Zo ook de precentale cortex die impulsen beheerst. Sekse is ook een factor. Jongens zijn iets impulsiever en doen het sneller na. Meisjes zijn sneller bang voor wat er in de media gebeurt. Identificatie met personage helpt ook mee. Wanneer identificeert je je? Bij gelijkenissen in bijv. handelingen. Als jij je meer identificeert met personage doordat je er op lijkt of zoals iemand zou willen zijn (wishful identification) zorgt er ook voor dat je meer empathie hebt met personage. Omgeving: Bijv. gewelddadige gezinssituatie dan sneller nadoen. De manier waarop er thuis tegenaan wordt gekeken of dat er over wordt gesproken en dat media-inhoud wordt uitgelegd. Dat geweld in de media een middel is voor een doel, maar dat het in het echt niet zo is. We houden in Nederland niet van censuur, dus daarom is het kijkwijzersysteem er. Kijkwijzer is voor een groot deel ontwikkeld door communicatiewetenschappers met de sociaal cognitieve theorie. Aan welke kenmerken kun je zien dat het gebaseerd is op de sociaal cognitieve theorie? Alle producties worden gecodeerd door productiecodeurs met een vragenlijst. Bijv, zit er geweld in, hoe wordt het in beeld gebracht, is de dader aantrekkelijk etc. Je ziet ook dat leeftijdscategorieën gebaseerd zijn op het idee dat er levensfasen zijn. Hoe zijn de leeftijdsfasen van mediagebruik? = 0-2 jaar: sensomotorische periode: felle kleuren, muziek en bewegende objecten. Fase van leren en nadoen. Schrikken veel van schrikeffecten. 2-5 jaar: Preoperationele periode (1): vriendelijke fantasie-figuren en vertrouwde contexten. Verhaaltjes worden leuk, zoals Dora en spongebob, maar wel vertrouwd, dicht bij huis en niet avontuur, zoals pokémon. 5-8 jaar: Preoperationele periode(2): avontuur en exotische contexten. Meer actie en avontuur, zoals pokémon. 8-12 jaar: Concreet-operationele periode: realisme, kieskeurigheid en sociale relaties. Vanaf 8 jaar gaan kinderen zien of iets nep of echt is, dus die grens van 9 is belangrijk. 12+: Formeel-operationele periode: geloofwaardigheid, seksualiteit & sensatie. Grenzen ontdekken, dus iets als oh oh Cherso is dan populair. Wat zijn typische kenmerken van 12+? = 1. Hypothetisch deductief redeneren: als dit, dan dat. Ze worden kritisch. Ze houden van meer complex en geloofwaardigheid is belangrijk. Je kunt niet meer alles van je ouders op aan, want je bent kritischer, dus je kijkt naar vrienden. Onzekerheid. 2. Puberteit: aan de ene kant zijn pubers heel erg geïnteresseerd in dit soort hufterprogramma’s, maar eigenlijk is het heel erg schadelijk voor jongeren. Bijv. Fissa die is voor jonge pubers heel erg schadelijk. 3. Dit is de paradox van de adolescentie: Zeer geïnteresseerd in EN gevoelig voor schadelijke media-inhoud. Hoe kun je denken over jeugd en media in twee paradigma’s en kijkwijzer? = Aan de ene kant heb je dus kijkwijzer. Als je kijkt naar verschillende manieren om er over te denken, waar staat kijkwijzer? De meesten denken een beetje links. Bij mediawijzer denken mensen ook een beetje links, het kwetsbare kind. Maar het is een hele andere manier van er tegenaan kijken. Er is geen goed of fout. Kijkwijzer gaat uit van afschermen. In de bioscoop mag een jonger kind het niet eens zien. Mediawijzer gaat ook wel uit van het kwetsbare kind, maar wel mondiger maken. Ouders zouden meer mediawijs kunnen worden en kinderen leren mondiger te worden. Hoe zit het met het aantal studies over agressie of positieve media-effecten? = Sinds de jaren ’60 zijn er 217 studies over effecten van agressie gedaan. Bij prosociaal, positief, zijn er 34 studies gedaan, educatief: 29 studies, gezondheidscampagnes, 200 en gaming 162. Dit positieve is maar net iets meer als agressie en agressie is maar één onderdeel van de negatieve effecten. Je hebt bijv. ook nog angst. Er is veel te weinig aandacht voor positieve effecten, want in bijv. Disney films heb je wel hele positieve dingen.
Ingezonden op 18-01-2019 - 1031x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!