Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Latijn ww vervoegingen
› 1 ww stamtijdenlijst
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Latijn ww vervoegingen
1 ww stamtijdenlijst
Jaar 6 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
latijn = nederlands accipio, accepi, acceptum = ontvangen, aannemen/ vernemen ago, egi, actum = leiden, voeren/ doen aperio, aperui, apertum = openen, openbaren aspicio, aspexi, aspectum = bekijken, aankijken aufero, abstuli, ablatum = wegnemen/ se zich verwijderen cado, cecidi = vallen caedo, cecidi, caesum = vellen, neerslaan capio, cepi, captum = pakken, nemen cedo, cessi = (aan de kant) gaan/ toegeven censeo, censui, censum = van mening zijn cerno, crevi = onderscheiden, zien claudo, clausi, clausum = sluiten cogo, coegi, coactum = bijeenbrengen/ dwingen colo, colui, cultum = verzorgen/ bebouwen/ vereren comprehendo, comprehendi, comprehensum = grijpen/ begrijpen consulo, consului, consultum = beraadslagen/ +acc raadplegen credo, credidi = geloven, vertrouwen cresco, crevi = groeien cupio, cupivi = graag willen, verlangen curro, cucurri = rennen decerno, decrevi, decretum = beslissen defendo, defendi, defensum = verdedigen desero, deserui, desertum = verlaten dico, dixi, dictum = zeggen disco, didici = leren divido, divisi, divisum = verdelen do, dare, dedi, datum = geven doceo, docui, doctum = onderwijzen duco, duxi, ductum = leiden, brengen emo, emi, emptum = kopen eo, ii = gaan exstinguo, exstinxi, exstinctum = blussen facio, feci, factum = doen/ maken fero, tui, latum = dragen, brengen/ verdragen flecto, flexi, flexum = buigen fluo, fluxi = stromen frango, fregi, fractum = breken fugio, fugi = vluchten/ +acc ontvluchten gero, gessi, gestum = dragen/ voeren haereo, haesi = blijven steken iaceo, iacui = liggen iacio, ieci, iactum = werpen instruo, instruxi, instructum = opstellen/ onderrichten intellego, intellexi, intellectum = begrijpen interficio, interfeci, interfectum = doden iubeo, iussi, iussum = bevelen iungo, iunxi, iunctum = verbinden iuvo, iuvi, iutum = helpen lego, legi, lectum = lezen/ verzamelen/ kiezen maneo, mansi = blijven/ te wachten staan metuo, metui = vrezen misceo, miscui, mixtum = mengen mitto, misi, missum = sturen moveo, movi, motum = bewegen nolo, nolui = niet willen nosco, novi = te weten komen/ leren kennen pario, peperi = verwerven/ voortbrengen pello, pepuli, pulsum = (ver)drijven peto, petivi, petitum = zoeken, vragen/ proberen te bereiken/ aanvallen pono, posui, positum = plaatsen posco, popsci = (op)eisen possum, potui = kunnen premo, pressi, pressum = drukken/ in het nauw brengen quaero, quaesivi, quaesitum = zoeken/ vragen rapio, rapui, raptum = roven/ grijpen fego, rexi = besturen, leiden relinquo, reliqui, responsum = verlaten / achterlaten rideo, risi = lachen rumpo, rupi, ruptum = breken ruo, rui = zich haasten/ neerstorten, instorten scribo, scripsi, scriptum = schrijven sedeo, sedi = zitten sentio, sensi, sensum = merken, voelen/ menen sino, sivi, situm = toestaan sisto, stiti = plaatsen/ blijven staan solvo, solvi, solutum = losmaken/ betalen statuo, statui, statutum = besluiten sto, steti = staan struo, struxi, structum = bouwen, oprichten, opstellen suadeo, suasi, suasum = aanraden, adviseren sum, fui = zijn sumo, sumpsi, sumptum = nemen surgo, surrexi, surrectum = opstaan tango, tetigi, tactum = aanraken tego, texi, tectum = bedekken teneo, tenui = (vast)houden tollo, sustuli, sublatum = optillen traho, traxi, tractum = trekken tremo, tremui = trillen, beven veho, vexi = vervoeren venio, veni = komen verto, verti = keren, wenden video, vidi, visum = zien vinco, vici, victum = (over)winnen vivo, vixi = leven volo, volui = willen volvo, volvi, volutum = wentelen aggredior, agressus sum = aanvallen/ beginnen (aan) audeo, ausus sum = durven fio, factus sum = (gemaakt) worden/ gebeuren fruor/ fructus sum = genieten van fungor, functus sum = verrichten, vervullen loquor, locutus sum = spreken mereor, meritus sum = verdienen, zich verdienstelijk maken morior, mortuus sum = sterven nascor, natus sum = geboren worden obliviscor, oblitus sum = vergeten orior, ortus sum = ontstaan, opgaan patior, passus sum = lijden, doorstaan/ toestaan polliceor, pollicitus sum = beloven proficiscor, profectus sum = vertrekken queror, questus sum = klagen (over) reor, ratus sum = menen sequor, secutus sum = volgen soleo, solitus sum = gewend zijn, gewoon zijn utor, usus sum = gebruiken vehor, vectus sum = reizen vereor, veritus sum = vrezen vertor, versus sum = zich wenden respondeo, respondi, responsum = antwoorden
Ingezonden op 19-02-2019 - 1843x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!