Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Methoden van onderzoek B
› 7 College 7
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Methoden van onderzoek B
7 College 7
Jaar 3 (universiteit)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Wat is belangrijk in een netwerkonderzoek? = Het sociaal netwerk. Bij sociaal netwerk onderzoek wordt ook naar de context gekeken. De relaties tussen eenheden staat centraal. Het is ontstaan vanuit een kritiek van surveyonderzoek: je kunt individuen niet los zien van hun omgeving. Wat van belang is zijn communicatie- en interactiepatronen tussen mensen. Sociaal netwerk wordt gezien als een verzameling van actoren met onderlinge relaties. Een onderzoeksstrategie die zich richt op het construeren en analyseren van de relatiestructuur tussen eenheden. Kritiek op survey: “Using random sampling of individuals, the survey is a sociological meat-grinder, tearing the individual from his social context ” (Rogers, p.140). Sociaal netwerk = verzameling actoren met onderlinge relaties. Actoren: bv. personen, organisaties, huishoudens, sociale groepen. Relaties: bv. verwantschap, vriendschap, informatie-uitwisseling, macht/invloed. Geef wat voorbeelden van netwerken bij een netwerkonderzoek? = Consultatienetwerk (advies vragen), discussienetwerk (individuele casussen bespreken), informeel netwerk (vrije tijd). Wat kun je zeggen over de voorbeeldstudie Coleman et al.? = 1e echte netwerkstudie dat is gedaan. Het heeft zich gericht op verspreiding van informatie. Ze hebben hier gekeken naar wat nou precies de invloed is van communicatiestructuren: interactie tussen verschillende artsen. Ze keken naar hoe de spreiding van een nieuw medicijn tot stand is gekomen. Dit gaat over de uitwisseling van informatie. Ze hebben drie verschillende vragen aan de artsen gesteld en ze hebben daarmee drie netwerken in kaart gebracht. Pp. 1. Een professioneel netwerk. 2. Discussienetwerk. 3. Informeel netwerk. Ze hebben gekeken hoe de introductie van zo’n medicijn binnen dat netwerk is verlopen. Resultaat: Onderaan staat het aantal maanden na de introductie van zo’n medicijn. Op de y-as hoeveel procent van de artsen het medicijn heeft geïntroduceerd en die lijnen geven aan hoe vaak artsen zijn gekozen door andere artsen. Dit gaat over informeel netwerk. Wat je hieruit kan afleiden dat het verschil in het begin het grootst is. Artsen die veel in contact staan met andere artsen, introduceren het medicijn sneller dan artsen die minder contact hadden met andere artsen. In het begin van het onderzoek is gebleken dat de introductie van een medicijn sneller verloopt als artsen meer met elkaar verbonden zijn. Wat zijn voorbeelden van vraagstellingen bij netwerkonderzoek? = 1. Hoe ziet de interne structuur van een organisatie eruit? Wie heeft contact met wie? Langs welke lijnen worden beslissingen genomen (macht en invloed). 2. Informele netwerken binnen organisaties: bijv. wat is het effect van roddelen op het werk op de relaties tussen werknemers? 3. Hoe ziet een internetcommunity eruit? Zijn deze virtuele gemeenschappen hechte gemeenschappen of worden ze gekenmerkt door een geringe samenhang? Hoe ontwikkelen zij zich in de loop van de tijd? Is er sprake van een stabiel netwerk, of een vluchtig netwerk. 4. Sociaal diffusie onderzoek: hoe verloopt het proces van verspreiding van informatie, geruchten, opvattingen, innovaties, opkomst sociale bewegingen etc.? Wat relevant is, is dat soms het hele netwerk als geheel de onderzoekseenheid is. En in sommige gevallen wordt er gekeken naar de relaties tussen actoren. En die actoren kunnen verschillende typen actoren zijn. Dus soms kijken we naar netwerk en soms naar relaties. Bijv. de eerste vraag: Hier wordt macht en invloed onderzocht en ze willen weten wat de structuur van een organisatie is, dus het hele netwerk. Het is een scrossectionele vraag. Die tweede vraag: Hier kun je letterlijk uit afleiden dat ze geïnteresseerd zijn in de relaties tussen onderzoekseenheden. Wat is het effect van x op y. De derde vraag: Longitudinale vraag: hoe ziet die ontwikkeling eruit over de tijd heen. Nog steeds een beschrijvende vraag. Die internetcommunitie is die onderzoekseenheid en daarmee is het netwerk als geheel de onderzoekseenheid. De vierde vraag: Ook een beschrijven de vraag: inzicht krijgen in een ontwikkeling. Verspreiding van informatie binnen een netwerk. Je kunt hierbij lastig zeggen of het een longitudinaal onderzoek is. Netwerkonderzoek is een onderzoekdesign en longitudinaal of iets kan in alle onderzoeksdesigns voorkomen. Dus die twee sluiten elkaar niet uit. Wat is sociometrische dataverzameling? = Dat onderzoeken van de relaties wordt ook wel een sociometrische dataverzameling genoemd. De vragen die je stelt zijn vergelijkbaar met survey: gestandaardiseerde vragen, maar dan gaan ze over relaties. We spreken dus van operationalisering in sociometrisch meetinstrument. Aandachtspunten: 1. Keuze-aspect: precieze omschrijving van thema’s. 2. Keuze-aspect: of de onderzoeker de onderzoeksvraag als cognitief reëel of als cognitief experimenteel definieert. 3. Keuze-gebied: de precieze omschrijving van de actores, die in de configuratie mogen worden opgenomen. 4. Keuze-teken: de vraag of iemand actores dient te vermelden waar hij/zij wel of geen relatie mee onderhoudt. 5. Keuze-methode: De vraag of informanten bij het invullen van sociometrische vragen zich dienen te beperken tot een tevoren vastgesteld aantal relaties dan wel ongelimiteerd aantal relaties kunnen vermelden. 6. Keuze-motivatie: De vraag of informanten hun vermelde communicatieve relaties dienen te motiveren. (Bijv. bij het stellen van de vragen zijn een paar aandachtspunten. Als je denkt aan de formulering van die vragen stel je een aantal positieve of negatieve vragen: met wie ga je om of met wie ga je juist niet om. Aantallen: zoals maximaal vijf vrienden noemen, of ben je vrij om zoveel vrienden te noemen als je zelf wil. Wel of geen motivatie geven voor die specifieke vrienden of contacten.) Wat van belang is is het onderscheid tussen waarnemingseenheid en onderzoekseenheid. Er zijn twee onderzoekseenheden van belang: netwerk en relaties. Maar de waarnemingseenheid, dat zijn altijd de individuen, want je ondervraagt wel de individuen. Dus dat onderscheid is belangrijk bij sociaal netwerk onderzoek. De steekproef is anders. Je gaat op een andere manier generaliseren. Tot nu toe steeds gericht op populatievaliditeit. Je wil representativiteit krijgen voor het sociaal systeem dat je onderzoekt. Je moet dus een steekproef onderzoeken waarbij veel mensen elkaar kennen. Dus niet naar populatie, maar systeem. Als het sociaal systeem te groot is, dan ga je wel voor een steekproef. Maar je kunt niet een steekproef van alle artsen van Nederland nemen, want de kans is groot dat die artsen elkaar kennen. Wat voor manieren van steekproef zijn er bij netwerkonderzoek? =1. Clustersteekproef: je kiest een netwerk en je ondervraagt iedereen uit dat netwerk. Als dat netwerk te groot is, kun je kiezen voor: 2. Getrapte steekproef: je kiest een cluster en daarbinnen kies je random mensen. 3. Snowbal/sneeuwbal steekproef: je benadert een aantal mensen en je vraagt hen of ze nog meer mensen kennen die mee zouden willen doen. Wat is sociometrie en op wat voor manieren kun je het doen? = Het in kaart brengen van een netwerk. Analyse met behulp van verschillende instrumenten: 1. Sociometrische matrix: tabel. 2. Sociogram: plaatjes. 3. Sociometrische indices: statistische maten die kenmerken van een actor van een netwerk in een geval kunnen uitdrukken. Wat is de sociometrische matrix? = Het gaat over de vraag wie wie kiest. Op de PowerPoint zie je een tabel van een vriendschapsnetwerk van kinderen uit een klas. De nummers representeren de kinderen in de klas. Het subject is degene die kiest. Dat betekent dat het object degene is die wordt gekozen. Kinderen kunnen niet zichzelf kiezen. Bij 1 en 2 zie je een voorbeeld van een wederkerige relatie. Bij 3 en 1 is er sprake van een relatie die niet wederkerig is. Kind 1 kiest kind 3 niet, maar kind 3 kiest kind 1 wel. Statistische index dan kun je kijken naar de uitgraad: hoe vaak kiezen kinderen andere kinderen. En de ingraad: hoe vaak wordt een bepaald kind gekozen. Die ingraad wordt ook wel de populariteitsmaat genoemd. Bij artsen gaat het dan om hoe geïntegreerd een arts is in het netwerk. Je kunt ook kijken of er mensen of kinderen zijn die niet kiezen en nooit worden gekozen. Heeft een actor een speelfunctie, contact met anderen. En in het algemeen kun je iets zeggen over hoe hecht een netwerk is. Dat is relevant om de vraag te kunnen benantwoorden wat er gebeurd als er iemand weg valt in een netwerk. Wat is een sociogram? = Op de powerpoint zie je een voorbeeld. Er lopen lijntjes tussen mensen en die lijnen kunnen ook verschillen in dikte. Wat is sociometrische indices? = Die ingraad en uitgraad zeiden iets over individuen in het netwerk. Dit zegt iets over netwerk als geheel. Die indices gaan we niet uitrekenen. Densiteit: zegt iets over de relatieve dichtheid van een netwerk: de hechtheid. Dat kun je uitrekenen door het totaal aantal keuzen. In voorbeeld van de tabel waren er 4 mogelijke keuzes voor de kinderen. In dit geval gaat het om kinderen die vier verschillende mogelijkheden hadden. Ze mochten maximaal vier kinderen noemen. Totaal aantal keuzes gedeeld door het totaal aantal keuzemogelijkheden. PowerPoint: Enkele voorbeelden: Densiteit: relatieve dichtheid van een netwerk (= het totaal aantal ‘keuzen’ / het totaal aantal mogelijke keuzen ) Cohesie van een netwerk: veel wederzijdse keuzes? Statusscore individu: wie wordt vaak gekozen? Wat is graph theorie? = Een graph is een plaatje, hetzelfde als een sociogram. In het sociaal netwerk onderzoek wordt vaak van een sociogram gesproken. Het is een weergave van relaties tussen subjecten in een sociaal systeem. Die wederkerige pijlen zie je in dit plaatje ook terug. Verschillende soorten: 1. Gerichte graph: max. één pijn tussen twee punten. 2. Een ander soort graph wordt ook wel multigraph genoemd, maar dat kan onoverzichtelijk zijn. 3. Ongerichte graph: Daarbij zie je alleen lijnen tussen punten en dat wordt alleen gebruikt als de richting van de relatie niet relevant is. Maar eigenlijk gebruiken wij alleen gerichte graph. Wat zijn paden en semi-paden bij Graph theorie? = We kunnen hiermee de kwaliteit van de relaties tussen actoren bekijken. Semi-pad: aangeduid door opeenvolging van pijlen, ongeacht de richting. Pijl van x1 naar x2, geen van x2 naar x3, maar wel x3 naar x2. Pad: Opeenvolging van pijlen, allemaal in dezelfde richting. Een pad waarbij je twee keer dezelfde actor passeert is niet mogelijk. Welke maten zijn van belang in de graph? =1. Ingraad: Het totaal aantal pijlen dat naar één punt wijst. 2. Uitgraad: Het totaal aantal pijlen dat van een punt uit gaat. 3. Totaalgraad: Het totaal aantal pijlen waarbij het punt betrokken is (ongeacht de richting van de pijl). Wat is matrices? = 1. Bereikbaarheidsmatrix: is er wel of geen pas tussen twee verschillende punten. Geen pad met 0 en wel met 1. Bij de bereikbaarheidsmatrix zie je dat er altijd 1 op de diagonaal staat en dat betekent dat je altijd verbonden bent met jezelf. Je leest hier de rijen naar de kolommen toe. Kun je van de ene actor naar de andere ja of nee. Van x2 naar x3 staat een 0 want daar is geen pad, maar van x3 naar x2 wel (Zie powerpoint). 2. Distantiematrix: er is maar één getal in de matrix, maar er zijn altijd meerdere paden. Het kortste pad wordt aangegeven. Spoor: lengte van het pad. Je kunt hier kijken hoe efficiënt een netwerk is. Hoe snel komt informatie van de ene actor naar de andere actor. Bijv. van x4 naar x5 is er een spoor van 1. Er is een directe relatie. Van x5 naar x4 zie je dat het kortste pad 3 is. Het teken van oneindigheid wil zeggen dat je niet van de ene actor naar de andere kunt komen. De afstand van het pad is oneindig. Als je in de bereikbaarheidsmatrix een 0 ziet staan, zie je dat hier met een oneindigheidssymbool. Het kortste pad is oneindig. 3. We willen ook de kwaliteit van het netwerk bepalen. En dat kunnen we doen door te kijken naar de samenhang en de samenhang ontlenen we aan twee verschillende dimensies: 1. Verbondenheid: aanwezigheid van semipaden. 2. Bereikbaarheid: aanwezigheid van paden. Deze aspecten samen bepalen hoe goed een relatie is, de kwaliteit van het netwerk. De tabel op de powerpoint geeft wat meer informatie over de samenhang. De graad van samenhang zijn 4 soorten relaties (zie powerpoint). Deze kun je koppelen aan een cijfer in de kolom daarnaast. Als we dat koppelen aan verbondenheid en bereikbaarheid dan zie je bij geen dat mensen elkaar niet kennen en elkaar niet bereiken. Bij een zwakke samenhang is er wel verbondenheid, maar geen bereikbaarheid. Dus alleen maar semipaden. Unilateraal: verbonden en een pad van de een naar de ander, maar niet andersom. Sterke samenhang: actoren zijn met elkaar verbonden en ze kunnen elkaar beiden bereiken. Die scores kunnen we ook in de vorm van een matrix weergeven en dat noemen we ook wel de connectednessmatrix: geeft inzicht in kwaliteit van de relaties, maar ook in kwaliteit van het totale netwerk. Het cijfer in de matrix gaat over de relatie tussen de twee actoren. Het is dus een puntenpaar. De graad van samenhang tussen x5 en x6 (zie powerpoint), daar zie je dat van x5 en x6 een pad is en van x6 naar x5 via x3 een pad. Er is dus sprake van een sterke samenhang want de actoren zijn verbonden en bereikbaar. Ze zijn wederzijds bereikbaar. Als we kijken naar de relatie tussen x3 en x4, dan zien we dat er een pijl is tussen 3x en x4 en je kunt via iets anders ook van x4 naar x3. Ook hier een sterk verband. Relatie tussen x2 naar x1: pad van x2 naar x1, andersom wel een semi-pad, maar vanuit x2 kun je x1 niet bereiken. Daarom is dit een unilateraal verband. Het is verbonden, maar eenzijdig bereikbaar. Relatie tussen x1 en x3. X3 is niet te bereiken vanuit x1 en andersom ook niet. Ze zijn verbonden via x2, maar er is geen bereikbaarheid, dus zwak. Je ziet hier geen geïsoleerde individuen: niet verbonden en niet bereikbaar. Een wederkerige relatie tussen twee actoren is altijd een sterk verband, maar een sterk verband hoeft niet altijd direct wederkerig te zijn. Bijv. van x5 naar x6 komen. Van x5 naar x6 gaat direct en x6 naar x5 via x3. Dus een sterke relatie want ze zijn via beide kanten bereikbaar, maar x6 heeft x5 niet gekozen. We kunnen hier iets uit afleiden van de kwaliteit van het netwerk en dat doen we door de laatste graad van samenhang in het netwerk te bekijken. De totale samenhang van het netwerk wordt bepaald door de zwakste schakel. In dit geval in dit netwerk is het 1, dus kunnen we de kwaliteit van dit netwerk aanduiden met 1. Wat is het verschil tussen wederzijds bereikbaar en wederkerigheid? = Wederzijds bereikbaar: je kunt er van beide kanten komen, maar x6 heeft niet gezegd met x5 om te gaan. Wederkerige relatie: ze kiezen elkaar wel allebei. De totale samenhang van het netwerk wordt dus bepaald door de zwakste schakel. Hoe kun je de kwetsbaarheid van het netwerk zien? = De kwetsbaarheid van het netwerk kun je zichtbaar maken met behulp van de connectednessmatrix. Daar zijn vier aanduidingen van: 1. Zwak punt: punt dat bij weglating de samenhang verhoogt. Bijv. iemand met een 0 of 1 gaat uit een netwerk. Alleen als dat dus de enige 0 of 1 is. Je kijkt altijd naar het weghalen van één actor wat voor gevolgen dat heeft op de connectednessmatrix. 2. Neutraal punt: als die actor weg gaat, is er geen verandering te zien. 3. Sterk punt: als actor weg gaat, gaan de cijfers in de connectednessmatrix omlaag. 4. Articulatiepunt: punt dat bij weglating de graph laat uitvallen in meerdere zwakke componenten. Als deze actor weg valt, zijn er meerdere groepjes met een lagere samenhang dan eerst. Het onderscheid tussen een sterk en een articulatiepunt kun je niet zomaar maken. Daarvoor moet je een connectednessmatrix maken.
Ingezonden op 29-03-2019 - 3446x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!